Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3116. 1637 juni 12. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot7.Maar, zoo zyne HoogheitGa naar voetnoot8 ofte zyne Raden eenige namen van Advocaten alhier begeren om zich daar mede te beraden, zoo heb ik, daar na vernomen hebbende, verstaan, dat deze wel de voornaamste zyn in Consultatie, GirarGa naar voetnoot9, GalandGa naar voetnoot10, BonardGa naar voetnoot11, PietreGa naar voetnoot12, Le NoirGa naar voetnoot13, ArragonGa naar voetnoot14, LametGa naar voetnoot15, HelinGa naar voetnoot16, l'AbbéGa naar voetnoot17. Monsr. RigaudGa naar voetnoot18 is geleert, maar is nu Raad in 't Parlement te Mets. Hy heeft voor dezen gedient het Huis van Bouillon. Monsr. HeraudGa naar voetnoot19 is geleert, en Raad van 't Huis van Tremouille. Men zoude ook wel eenige Raden van 't Parlement konnen doen | |
hun advys geven, mits dat de zaken directelyk noch indirectelyk de Kroon niet raken.
Wy zullen ons best doen, om niet bedrogen te worden. Van Engelandts wegen ben ik verzocht geweest, zoo by de AmbassadeursGa naar voetnoot1, als by een brief van KouseGa naar voetnoot2, Secretaris van Staat: en ook verzocht geweest zoo wel van Vrankryks wegen, als van Engelandt, in de zaak te willen arbeiden. Ik heb het ook gedaan, in 't algemeen vertoonende aan Vrankryk, hoe veel ons allen gelegen is, dat Engelandt zich inlaat, en aan de Engelschen, waarom zy moesten gaan met meer vigeur. Maar in heb gezeid, myn opinie niet te konnen zeggen van een tractaat, dat ik niet had gezien, en in Zweden niet was vertoont. |
|