Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1688. 1631 november 2. Aan Frederik HendrikGa naar voetnoot4.Hooggeboren Vorst, genadige Heer, Verstaende, dat de passiën in ons landt tegens degenen, die soo lang verdrukt sijn geweest, begosten te minderen, hebbe ik mijnen Vader, Moeder ende SchoonmoederGa naar voetnoot5, die nu hooghbedaeght sijn, niet konnen weigeren eens over te komen, om deselve, die ik in veel jaren niet gesien hebbe, te besoeken. Ik en hebbe sulks niet willen doen sonder van den koning en sijnen raedt afscheidt te nemen, dewelke mij gepresenteert hebben een expeditie van 's koningswegen mede te geven ofte recommandatie aen uwe Excellentie ofte aen de regeerders des landts, alle hetwelke ik onnodig hebbe geacht mij vertrouwende op mijn onschuldt, op de notoire nulliteit van de proceduren tegens ons gehouden ende op de goedertierenheit van uwe Excellentie. Mij is van verscheidene andere plaetsen eerlijk employ gepresenteert, maer voor ende aleer te kiesen, hebbe ik goedtgevonden de advysen te hooren van mijne | |
vrienden en te vervolgen 't geen de heeren regeerders van Rotterdam mij volgens het contract tusschen de stadt ende mij voortijdts aengegaen schuldigh sijn. Onder alle mijne ongelukken beklaeg ik mij allermeest, dat mij benomen sijn de middelen om uwe Excellentie te dienen, sooveel ik wenschte, als hebbende mijselven van jongs af tot sijnen dienst geconsacreert. Ik en hebbe wel geen occasiën versuimt, die mij sijn voorgevallen, maer sijn klein naer mijne affectie. 't Sal mij een vertroosting sijn, soo ik hier sijnde ofte daer 't Godt sal gelieven uwer Excellentie bevelen magh ontfangen. In Vrankrijk hebbe ik noch onlangs gesproken met verscheidene professoren ende geleerde predikanten van de gereformeerde religie, die verstonden, dat men de kerken in Hollandt verdeelt sijnde wel konde en behoorde wederom te vereenigen latende het gevoelen over de van oudts gedisputeerde punten vrij, niet alleen voor de leden, maer ook aen de predikanten, onder een behoorlijk reglement allegerende ook het exempel van Engelandt, alwaer de leeraers van het eene en het ander gevoelen in goede eenigheit leven, ten ware dat om hiertoe te komen, men soo precies niet soude behooren te staen op de gedane decisie; gelijk ook in Vrankrijk sulks niet meer en wordt gepractiseert. Ofte de humeuren in ons landt capabel sijn, om haer door soodanige advysen en exempelen te laten leiden, sal uw Excellentie allerbest konnen oordeelen. Ik sal altijdt blijven bij mijnen wensch, de welke is, Hooghgeboren Vorst, genadige Heer, Met'er daedt te mogen betonen, hoe seer ik altijdt geweest ben ende blijve Uwer Excellentie ootmoedige en
| |
Den 2 Novemb. 1631. tot Rotterdam. |