Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend898. 1624 Mei 3. Aan Nic. van ReigersberchGa naar voetnoot4.Monsieur. Om desen brieff aen den Guarde des Sceaux te schryven heeft my oorsaeck gegeven, dat monsr. de ChasteletGa naar voetnoot5, zyne groote bekende, geseyt had uyt zijn mond verstaen te hebben, dat enigen (schynende onse AmbassadeursGa naar voetnoot2 te denoteren) den Coning hadden doen verstaen dat ick negotiëerde met Spaignie. Ick en weet niet off dat waer is, dan off het geseit was om my te toetsen. Ick toonde my zeer gestoort ende sprack vry wat heftich. Hy ried my een brieff aen den Guarde des Sceaux te schryven, gelijck ick gedaen heb, sonder sedert yet verstaen te hebben dan dat de advocaet Alouette in 't hoff gecomen zijnde hyer uytgeeft dat Maurier de actiën van Sijn Excellencie ende de tegenwoordige Regenten swart afmaelt. De voors. Chastelet urgeerde zeer om middelen te vinden om my weder te rehabiliteren, gelijck de President de Memme oock gedaen hadde. Ick toonde het peryckel voor my alsoo ick met goede consciëntie de actiën van de tegenwoordige regeerders niet en conde justificeren, ende sulcx by hair gehouden soude werden als strydigh met den Staet, ende oversulcx op het minste woord occasie soude werden gesocht my weder in de gevankenisse te stellen, daer ick my voor moste wachten. Persisteerde daerby dat soo lang de Prins van Orangie (dye ick altijdt geëert ende noyt verongelijckt had) hem liet raeden | |
door de autheurs van onse swaericheden, ick voor my geene verseeckertheyt en conde vinden. 't Schijnt dat men my garen ergens anders sach, soo om den Prins van Orangie niet te doen abhorreren van Vranckrijck, als omdat men vreest dat ons exempel veel luyden sal doen geloven dat men wel leven can sonder te mis te gaen off hun te vougen by de CharentonistenGa naar voetnoot1. Men seyt dat Mons. de Sully ende anderen dye voor nu houden. Eenige geestelycken hebben my gesproocken van my te begeven tot hair communie. Ick segge dat ick niet soo zeer en wensche als de Christenheyt te zien vereenigt ende de oude voet sulx dye was voor alle schydinge, dat is ten tyde van de eerste universele conciliën. Maer dat sedert by een deel van de kerck nieuwicheden zijn ingevoert, waertoe men wil verbinden de personen dewelcke sulcx in goede consciëntie niet en connen goetvinden. Ende dat wy daerom niet en connen beschuldigt werden van te leven sonder communie niet meer als enige dye sonder reden zijn geëxcommuniceert. Ick heb oock bygebracht het exempel van Chrysostomus, dye te Antiochië vindende een scheuring, hyer drye jaer hyel sonder met d' een ofte de ander te communiceeren, arbydende tot vrede. De voors. monsieur de Chastelet seyde my dat gesproocken was van my voor den Coning in Duytschland te gebruycken, mair dat dye quade informatie daer ick van geseyt heb sulcx had belet. Wy sullen zien wat daeruyt worden wil. De beroeping van Denemarcken af te slaen is licht te doen, maer dat gedaen zijnde ontneem ick my selve noch een retraicte, dese in Vranckrijck seer los gaende; ende, op een zeer onseeckere hoope van lang leven ende restitutie in 't landt, hyer te blyven sonder pensioen ofte in een ander te wonen mede sonder winst, is wat beswaerlick. Evenwel is't hoop noch de wederhelft van mijn pensioen te becomen. Monsr. de EspesseGa naar voetnoot2 is schreumig met my enige kennisse te houden om hem niet suspect te maecken aen de Prins van Orangie, daer hy wel by staen wil. Spreeckt wel met ...Ga naar voetnoot3 ChastillonGa naar voetnoot4 ende andere van dye Religie. BertiusGa naar voetnoot5 geeft hyer Geographische schriften uyt, waerin hy mengt het pretense regt van den Coning van Vranckrijck tot Duytschland ende Nederland. My dunckt dat den Coning daermede geen dienst doet. Met den burgemeester dient niet naerder van onsentwegen gesproocken, maer wel geluystert wat hy seyt. Ick verstae seeckerlick dat monsr. du Maurier in den Hage zijnde aen een Remonstrantschgesinde geseyt heeft dat hem het beleyd van de Remonstranten niet en behaeght. Geldt te trecken van den man in het comtoorken cum suis dunckt my en mijn huysvrouw niet eers genoech. 't Waer een ander .... bestaen. Hy dient van alle .... dan wel .... soo dat hy contentement hebbe. Men heeft hyer goede hoop op het huwelijck van den Prince van Gales met MadameGa naar voetnoot6. Milord Hayes alias de CarlisleGa naar voetnoot7 werd tot dyen eynde verwacht. Monsr. de BouillonGa naar voetnoot8 gaet nae de Hage ende CandaleGa naar voetnoot9, Espernons soon, met een nieuw regiment. De | |
President de Mesmes werd opgehouden tot de winter. Te hooff is wat verandering gevallen ende de Cardinael de Richelieu, groot vrund van de Coninginne Moeder, is in den Raed van affaires, dye men noemt conseil estroist, met groot aenzien by den Coning. Eenige sijnde jaloux doen den Cardinael de Rochefoucauld versoucken om mede te voir te comen, dan de Prins .... op hoopen van hem wel te stellen met den Coning. Men spreeckt oock van de conversie ende institutie van Monsr. de Sully, 't welck een ruyne soude zijn van La Vieuville. Ick geloove wel dat van Trefves wat sal gemompelt werden. Want de Coning van Spaignie sal enige van alle die nu op hem gebeten sijn soucken te vervangen. Wy doen onse gebiedenisse aen moeder, broeders, susters ende kennissen. Den III May XVIcXXIIII. U.E. dienstwillige broeder
| |
Mijn huysvrouw staet wat in twijffel off sy sal overcommen. Soo yemant yet wil ontbyeden van haer dye laet het met den eersten weten. | |
Adres: E. hooggeleerde soorsyenige Mr. Nicolas Reigersbergh advocaet voor den Hove van Holland tot Middelburgh. In dorso noteerde van Reigersberch: Br. Grot. Par. 3 Mai 1624. Copie van den brieff aen de Guarde des Seaux. Propoost met geestelycke. Bertius Geographica. |
|