Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend895. 1624 April 25. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mon frère. Ick verwacht schryven van U.E. ende daerdoor 't advys van onse vrunden op myne saecken. Men heeft hyer hoop dat Milord HayesGa naar voetnoot3 sal comen om het huwelick te versoucken. Onse AmbassadeursGa naar voetnoot4 sullen geldt crygen ende recommendatie om de Fransche Catholycken toe te laeten haer exercitie. Daer is groote dispuyt geweest tusschen den Ambassadeur van Venegiën ende d'onsen. Hy wilde getracteert zijn met den naem van Excellentie als comende van meerder; d'onse wilde hem tracteren à l'égal: hyerop is de visyte achterbleven. De Venetiaen seyt Langeracq soo gewent was te doen, Langerack ontkent sulcx. De Franchoysen meenen dat het secours van VIc.m. £ 's jaers wel een courtois woordt meriteert. Het senden van den heer de Mesmes als Ambassadeur nae VenegieGa naar voetnoot5 wordt uytgestelt uyt niewe jalousiën op hem over zyne goede qualiteyten. Onlancx tot Messrs. de Puy, alsoo ick daer was, quam daer in Père SirmondGa naar voetnoot6, een van de geleerdste Jesuyten; hoorende dat ick daer was groete my, ende spreeckende alleen met de Puy seyde dat ick van groote Princen gerecercheert wierd. Weder uytcomende quam by my, seyde my alleen dat men groote opinie had van my, ende soo ick my Catholijck wilde maecken, dat ick ongelijck meer soude becomen als hier in Vrancrijck, jae soo veel als ick wilde selfs van den Paus. Ick seyde altijdt garen de waerheyt my aengewesen sijnde te sullen bekennen sonder aenzien van proffyt. Hy seyde dat ick de regulen wel wist waernae men de waerheyt moest ondersoecken; daermede scheyden wy. Laestmael heb ick oock gerencontreert Monsr. de La Court, raedsheer in 't Parlement, soon van den wylen eerste president tot Rouan. Hy is in 't jaer 1618 by Aerssens gelogeert geweest als zeer goede kennis. Sprack zeer tot loff van Aersens, toetste my off ick geen lust en had in 't landt te comen; van gelycke heeft noch vandaegh gedaen de President de Mesme. Ick seg geen apparentie te zijn ende in alle gevalle geen seeckerheyt. Ick heb gesyen een oratie van Joseph HalliusGa naar voetnoot1, een zeer geleerd Engelsman, dye mede op de Synode van Dordrecht is geweest; dese oratie is | |
gepronuntiëert in de Synode van Londen; seyt dat de Gereformeerde Princen moeten arbeyden [om] alle de Protestanten in één lichaem te brengen ende de Confessie g[este]lt in generale termen, die niemants consciëntie en soude overlast doen; ende dat men tot dyen eynde de naemen van Luther, PhilippusGa naar voetnoot1, Calvinus, Swinglius, Arminius moet vergeten voor soo veel als die tot verdeeling strecken. Hyer werdt Arminius, dye eertyds een vyant Gods plaght genaemt te worden in Engelant, gestelt nevens dye groote lichten, coelo digna nomina. Meer en heb ick niet. Tot Parys den XXVen April XVIcXXIIII. U.E. dienstwillige broeder
| |
Myne ende mijns huysvrouws gebiedenisse aen moeder, broeders, suster ende vrunden, namentlick d'heeren Boreel ende BeaumontGa naar voetnoot2. Daer terstont werd ick onderrecht, dat onse Ambassadeurs den Coning hebben onderricht, dat ick de Ambassadeur van Spaigne fauteer. Ick sal hyer op een bryeff schryven aen den Guarde des SeauxGa naar voetnoot3. | |
Adres: E. hooggeleerde voorsienige zeer discrete Mr. Nicolas Reigersberch advocaet voor den Hoove van Holland ten huize van den heer Rentmr. Reigersbergh tot Middelburgh. Port. In dorso schreef Reigersberch: Mr. Grotius de 25 Ap. 1624. Dispute tusschen Venetiaen ende onse Ambassadeur. Père Sirmond. Iosephus Hallius. Spaensen Ambassadeur te fauteren. |
|