Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend768. 1622 Juni 20. Aan R. van GroeneveltGa naar voetnoot1.Mijnheer. Ick heb op 't gunt U. Ed. my den laesten Mey gelieft heeft te schryven wel gelet, ende wenschte van harte dat ick Uwe Ed. soo in die als in andere saecken dienst conde doen. D'heer Utenbogaert is te Rouen ende is jegenwoordigh zeer besigh met een groot werckGa naar voetnoot2, dat ick hoope hyer dienst sal doen. Ick heb hem selve verschoont in de oversetting van myne Verantwoordingh, die ick sal laeten doen ende drucken in Holland. Van privilegieGa naar voetnoot3 twijffel ick selffs oock ten aenzien van mijn werck, omdat men nu soo precys staet op de Roomsche Religie, waermede onse schriften niet en accorderen. U. Ed. can hem op alles wat bedencken ende my gebruycken in alles, dat in myne macht is. Het oorlogh duyrt hyer noch, doch met apparentie van paix, alsoo de Heeren van de Religie elck om best haer haesten om te accorderen. Niet anders hebbende voor desen tijd, Mijnheer, sal ick mijn ende mijns huysvrouws dienstelicke gebiedenis doen aen U. Ed. ende zyne gemaleGa naar voetnoot4. Den XX Iuni XVIcXXII tot Parys. U.E. dienstwillige neve
| |
Adres: A Monsieur, Monsieur de Groeneveld. |
|