Kronijk van Zierikzee
(1821)–Olivier Groeneyk– Auteursrechtvrijten vervolge op die van J. de Kanter Phil.z
[pagina 1]
| ||||||||||||
De Groote Kerk en Toren.Behalve het wegruimen der wapenborden, welke vóór de omwenteling van 1795 in deze Kerk voorhanden waren, doch welker aanwezen tegen het toen Algemeene politieke leerstelsel van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap strijdig was, zijn er ten aanzien van dit Kerkgebouw geene veranderingen voorgevallen. Wat nu den Toren betreft, dit oud Gottisch gevaarte heeft, na den jare 1795, eenige reparatie aan deszelfs bovenste gedeelte moeten ondergaan; doch welke naderhand, zoo als gebleken is, geenszins aan de verwachting daarvan hebben beantwoord; ten minste volgens het oordeel van deskundigen, is den vervallen staat van dezen Toren daar door zeer toegenomen, zoodanig, dat er in den jare 1818 aan de westzijde van dezelve geheele stukken uitvielen; zoo dat het Stadsbestuur, aan welke de herstelling van dit gebouw niet meer behoorde, daar hetzelve bij een besluit van den toenmaligen Koning van Holland | ||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||
van den 19 October 1808 aan het Rijk is afgestaan, bij Publicatie en Waarschuwing de ingezetenen verbood, zich of te nabij, of langs dezelve te passeren, en op Stads kosten de noodige afschuttingen rondom dien Toren deed daarstellen. Daar deze geheel op zich zelven staat, en als een onmisbaar zeebaken moet beschouwd worden, is er door het Stadsbestuur aan het tegenwoordig Gouvernement aanvrage gedaan, tot volkomen herstel van dit gevaarte. Voorheen bevonden zich in dezen Toren vijf Klokken, doch vier derzelve zijn, ten tijde der laatst aan dien Toren gedane reparatien, daaruit genomen tot goedmaking der gedeeltelijke kosten. In den jare 1803 wierd dezelve tot een seinpost, en onder het Fransche bestuur, tot op de omwenteling in 1813, tot een thelegraaf gebruikt. | ||||||||||||
De Kleine of Gasthuis Kerk.Deze is sedert 1795 van binnen aanmerkelijk verbeterd. | ||||||||||||
De Mennonite Kerk.Deze schijnt, volgens het in blaauw arduinsteen uitgehouwen jaartal, in het jaar 1680 gesticht te zijn, heeft van buiten zeer weinig aanzien, doch is van binnen zeer net en zindelijk gebouwd; door het weinig getal Leden dezer gemeente, hetwelke thans niet meer dan 13 bedraagt, is deze Kerk, voor het tegenwoordige, buiten eenig Godsdienstig | ||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||
gebruik. Evenwel wordt dit gebouw op eene behoorlijke wijze onderhouden. | ||||||||||||
Het Stadhuis.Bij de beschrijving, welke den Heer de Kanter ons daarvan in zijne Kronijk van Zierikzee heeft medegedeeld, moeten wij hier bij voegen, de volgende verklaring of uitlegging der drie in de daad fraaije en bezienswaardige Schilderstukken, welke in twee van derzelver kamers gevonden worden. Zijnde dit stuk ons in vroeger jaren, door den Heer Mr. François Breekpot, in leven Secretaris en oud Pensionaris der Stad Zierikzee, ter hand gesteld; hetwelk wij alhier woordelijk volgen: Verklaring van de drie Schilderstukken, in de Raadkamer en zoogenaamde Thesaurierskamer, geschilderd door J. Geraerts van Antwerpen. No. 1. Het Schilderstuk voor den schoorsteen in de Raadkamer, verbeeld de Regering van het Gemeenebest, eene Vrouw, dewelke aan Minerva gelijk is; houdende in de regterhand een Olijftak, in de linkerhand een schild, en in dezelve hand een spiesse, met een helm op het hoofd. Het kleed, dat Minerva gelijk is, beteekend dat de wijsheid het begin is van de goede Regering; den helm drukt uit, dat een Gemeene Staat moet gesterkt en zeker zijn van het geweld, dat van buiten komt. | ||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||
De olijftak en spiesse geven te kennen, dat Vrede en Oorlog den gemeenen Staat noodig zijn, de eene, om dat ze brengt ervarenheid en dapperheid; de andere, om dat ze ledigen tijd verleend, door welk middel men komt tot kennis en wijsheid in het regeren. Den olijftak wordt haar in de regterhand gegeven, om dat de Vrede veel waardiger is, als den Oorlog; als wezende het einde daar van, en een groot deel van het algemeen welvaren. Zij is vergezelschapt met vier Deugden, te weten: Regtvaardigheid, houdende in de eene hand een zwaard en in de andere een weegschaal. Sterkte, houdende een kolom. Matigheid, houdende een toom van een paard. Voorzichtigheid, houdende met de eene hand een Slange. Welke vier deugden noodig zijn tot eene goede regering. Voor de voeten van de Regering leidt de Tweedragt verslagen, met zijn vuurslag en twistpapieren, en zijn hoofdhaar met slangen doorvlogten, door de goede Regering verzeld met hare deugden. Men zegt, dat tweedragt een vuur is, dat alle goede zeden verbrandt, want gelijk het vuurslag en den steen tegen elkanderen geslagen, vuur geven, alzoo kijven en razen ook de hardnekkige gemoederen, en steken den vlam en gramschap aan. De brieven, waarop geschreven staat citatien, examinatien, procuratie, arrest, protest, enz. beduiden de tweedragtige gemoederen van de geene, die twisten en kijven; zulks zij daar door hare middelen verliezen, en haar leven verkorten. | ||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||
Aan de andere zijde ziet men de Gerustheid verbeeld, door eene Genie; rustende op het roer van een schip; houdende in de hand twee korenaren verbeeldende de overvloedigheid van het graan, hetwelke men mag genieten door de zee en geruste vreedzame tijden. Deze gerustheid is verzeld met overvloedigheid; houdende in zijne handen de overvloeds-hoorn; deze hoorn van overvloed word genomen uit de fabel van Amalthea, gelijk Ovidius in het negende boek van zijne herschepping verhaald; hetwelk een blijkbaar teeken is van overvloed, waar over dit van den overvloeds hoorn gesteld is. Najaden, hebben wij met appels, bloemen en vruchten geheiligd en verrijkt in velden en genugten. No 2. In de Raadkamer boven de deur. Betrekkelijk tot de voornaamste neringe der Stad, waarin verbeeld word aan de eene zijde een Genie met kabellaauw, en aan de andere zijde de landbouw met een seis en fruithoorn. Daar nevens een Genie, hebbende in zijn hand een bundeltje met Meekrap. In het midden twee Genien met Oesters en Kreeften. Daar boven een Genie, vliegende als Mercurius, wijzende naar een schip, het geen de Koopvaardij verbeeld. Aan de andere zijde de Zoutziederij. No. 3. In de Thesaurierskamer boven de schoorsteen. De Spaarzaamheid, afgebeeld door eene bedaag- | ||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||
de Vrouw, die slechts zonder eenig versiersel gekleed is; houdende in de regterhand een passer, en in de linker eene toegebonden beurs, die vol geld is. Daar boven een letterrol, waarop geschreven staat, in melius servat. Zij spaart het tot een beter. Spaarzaamheid is een van de twee voornaamste deelen van de milddadigheid, die welke bestaat om onkosten te schuwen, die de rede niet gelijk zijn, en die de middelmatigheid overtreden; waarom Horatius zegt: ‘laat uwe teeringe niet boven uwe neringe gaan’, hetwelk alle gedaan word door de Spaarzaamheid; die welke is, eene van de vier deelen van de wijsheid, dewelke bestaat omtrent de goederen van het fortuin die men bezit, want de wijsheid schikt zich op vierderlei manieren omtrent de goederen:
Spaarzaamheid is een groote tol of rente, want het is het beste opzet om de inkomsten te vermeerderen, dat men vermijde of afsnijde, en derhalven geeft Aristoteles aan het gemeen deze raad: dat men spaarzaamheid zal gebruiken in deze manieren gelijk Meretus vertaald: ‘Men moet weten wat inkomen ieder Stad heeft, en wat die uit ieder dag trekt; daar tegen moet men de kosten overwegen die zij heeft te betalen: op dat het overtollige opgeheven, en wat meer als behoorlijk is, werde vermeerdert, want deze wer- | ||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||
den door dit middel niet alleen rijker, die welke tot hare rijkdommen wat toedoen, maar ook die geene van hare groote kosten wat aftrekken.’ Van eene bedaagde ouderdom wordt zij verbeeld, want in dezen staat is de mensch bekwaam, om reden te begrijpen, makende wat nut en eerlijk is. Het kleed zonder siersel beduid, dat de spaarzaamheid van alle overtollige onkosten is afgescheiden, waar over Ambrosius tot Vercellum aldus zegt: ‘daar is geen ding zoo noodig te kennen, als het geene noodwendig is’. De passer beteekend de maat en order, die in alle dingen is; want gelijk de passer met haar punt den omtrek van haar cirkel niet overtreed, alzoo treed de spaarzaamheid, de maniere van het geen eerlijk en leidelijk is, niet over. De beurse met de letterrol, in melius servat, geeft te kennen, dat zij hare penningen bewaard tot noodiger gelegenheid. Aan de eene zijde zijn verbeeld twee kindertjes of Genies, bezig zijnde met cijferen en geld tellen op een ijzeren kist, die gesloten is, waar nevens een zak geld legt, om het geen noodig is, te betalen; daar achter staat een Genie, die de requesten aanneemt, die aan de Thesaurierskamer geronvoijeerd worden, door een vliegende Genie beladen met papieren; aan de andere zijde ziet men twee Genien, te zamen besoigneren, eenige papieren overziende; daar achter is een Genie die de Stads Previlegien, Voorboden, Costumes en andere papieren bewaard. | ||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||
Daar de werkzaamheden ter Stads Secretarij, sedert de revolutie van 1795, hoe langer hoe meerder vermenigvuldigden, inzonderheid onder het Fransche Bestuur, werd de toenmalige Secretarij daartoe geheel ongeschikt bevonden, weshalve besloten wierd, dezelve door het afbreken der zoogenaamde oude Griffie, en de vereeniging met de van ouds genaamde Kanselarij, aanmerkelijk te vergrooten, en die inrigting daar te stellen, in welke de tegenwoordige Stads Secretarij zich thans bevindt. Te dier tijd is ook de voormalige Thesaurierskamer, met de daarin voorhanden zijnde Meubelen aan de Regtbank van eersten aanleg van het arrondissement Zierikzee, binnen deze Stad zitting houdende, bij overeenkomst tusschen die Regtbank en de toenmalige Maire der Stad, ten gebruike en ten voordeele der Stads kas afgestaan. In den jare 1820 is deze overeenkomst, tusschen de Regtbank van eersten aanleg en Heeren Burgemeesteren, onder speciale approbatie van Zijne Excellentie den Minister van Justitie, wederom voor zekere jaren vernieuwd. Ook de van ouds genaamde Pannemanskamer, een klein appartementje achter de zoo evengenoemde Thesaurierskamer, werd te zelven tijde, of liever even voor de komst van Lodewijk Napoleon, binnen Zierikzee, ingerigt tot een bewaarplaats van sommige oude Gedenkstukken en Modellen van Stads Gebouwen. | ||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||
Het oude Mannen en Vrouwenhuis.Dit Gebouw bestaat nog slechts onder dien naam bekend. De daarin gehuisveste Proviniers, van tijd tot tijd overleden zijnde, hebben Regenten der Godshuizen, met het toevoorzigt over hetzelve belast, met goedvinden van het Stads Bestuur, in het jaar 1819, met de vijf nog daarin overgeblevene Proveniers, een accoord getroffen, waar op zij onder genot van vijf guldens per week, voor ieder persoon, gedurende hun leven, het oude Mannen en Vrouwenhuis zouden ontruimen, en zich daar voor bij partikuliere lieden, van kost en inwoning voorzien. Daar in 1820 de steeds meer en meer uitgebreider wordende nieuwe Visscherij, vele Visschers lieden uit Holland naar Zierikzee, heeft doen verhuizen, zoo dat er voor die aankomende lieden geschikte woningen ontbraken, zijn de onderscheidene woningen en vertrekken van dit Gebrouw, aan die lieden ten voordeele van de Stad, welke met het onderhoud van hetzelve bezwaard is, verhuurd. | ||||||||||||
Het Burgerweeshuis.Daar de Stad Zierikzee, na de omwenteling van 1795, telkens met een zeer talrijk en gestadig afwisselend Garnisoen belast wierd, was het destijds zeer noodzakelijk, dat er voor hetzelve een goed en geschikt Militaire Hospitaal werd daargesteld; en weldra sloeg men het oog op dit Weeshuis, het welk dan ook dadelijk als een Hospitaal wierdt in- | ||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||
gerigt; met dat gevolg, dat de kinderen, welke zich daarin bevonden moesten worden overgebragt in het van ouds genaamde Armenkinderhuis in de hooge Molenstraat. Doch, daar in volgende jaren het Garnisoen aanmerkelijk verminderde, en men zich toen met een kleiner Gebouw voor een Hospitaal konde behelpen, wierden de kinderen, na dat het Weeshuis, hetwelk zeer veel geleden had, wederom op nieuw hersteld en veel verbeterd was, in hetzelve overgebragt. Het getal der kinderen in dit Huis bedraagt thans, zoo van de Gereformeerde, Luthersche, als Roomsch Katholijke Godsdiensten, 820. | ||||||||||||
Het Armkinderhuis.Voorheen tot dat einde gebruikt, naderhand in een Weeshuis voor kinderen van de Roomsch Katholijke gezindheid veranderd, wierd in den jare 1811, toen de kinderen uit dat huis, bij overeenkomst tusschen de Regenten van hetzelve en het Stads Bestuur, in het Burger Weeshuis wierden overgebragt, tot eene Militaire Kazern geschikt, en wederom later in een Hospitaal veranderd. Na de gezegende ommekeer van zaken in 1813, heeft men getracht dit oude gebouw voor afbraak te verkoopen; doch dit niet geschiedt zijnde, wordt hezelve onder het op- en toezigt van het Gereformeerde Diakonie-Armen-Bestuur gebruikt, tot huisvestiging van arme en behoeftige lieden, welke door die gemeente uit haar afzonderlijk armenfonds worden onderhouden, en alwaar een aantal dier lie- | ||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||
den werkzaam worden gehouden aan het breijen van Vischnetten voor de nieuwe Visscherij, waarvan de inkomsten ook gedeeltelijk tot onderhoud dier behoeftigen en derzelver kleeding, worden besteed. | ||||||||||||
Het Gasthuis.Van dit Gebouw is thans niets meer dan den vlakken grond, waarop hetzelve zoo vele jaren heeft gestaan, overig. Zijnde hetzelve uit hoofde van deszelfs onbruikbaren staat en den toestand van de Fondsen en die der Stedelijke kas, in den jare 1814 publiek voor afbraak verkocht. | ||||||||||||
De Stads Poorten.Nobelpoort. Deze heeft geene de minste verandering ondergaan, zoo als dit het lot is geweest van sommige andere van Stads Poorten. Alleen heeft zij na den jare 1795 tot 1813 gediend voor een Kruidmagazijn, tot groot ongerief der bewoners van de korte Nobelstraat, welke bij het minste transport van Buspoeder, of bij het verwerken van hetzelve, verboden wierden in derzelver huizen te stoken, tot voorkoming van ongelukken. Zonderling is het intusschen, dat men te dier tijd niet is bedacht geweest, om door ingravinge in de Stads wallen, of aan de Zelke, waarbij men alsdan eene wacht had kunnen plaatsen, eene andere bergplaats voor dit zoo gevaarlijke Buskruid, uit te vinden, en daar door de bewoners in de straat van dezen last en gestadige vreeze te ontheffen. | ||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||
Westpoort. De Franschen, welke in het jaar 1811 de Stad tot eene soort van Vesting maakten (zoo als wij in het geschiedkundig gedeelte dezes werks zullen vermelden) deden deze Poort, alsmede nog eene andere, digt maken, en de brug, voor dezelve gelegen, afbreken. De verzoeken door de Ingezetenen, welker landerijen even buiten dezelve lagen, daar tegen gedaan, konden niet baten; het bruikbaar houden dezer Poort werd door hun als gevaarlijk beschouwd. Korten tijd na de gezegende verlossing vander Franschen dwangjuk, is deze Poort wederom geheel hersteld, en eene nieuwe steenen brug voor dezelve gelegd. Hoofdpoort. Waarvan men in de poëmata van den Zierikzeeschen Dichter, en Rentmeester generaal beoosten Schelde, Adrianus Hoffer bladzijde 328 eene oude afbeelding zien kan, werd almede in het jaar 1811 door de Franschen gesloten, en dezelve brug, even als die der Westpoort, geheel weggebroken. Doch na ommekeer van zaken, in 1813, is deze Poort niet weder bruikbaar gemaakt; dewijl de Stads Regering begreep, om in plaats van deze Poort, eene betere en meer geschikte toegang naar de Westhavendijk en het westelijk hoofd, te kunnen doen daarstellen, is de gemelde Poort niet hersteld, maar in het jaar 1817 voor afbraak verkocht; en eene nieuwe uitgang naar het Westhavenhoofd | ||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||
door aan de voormalige Batterij, ook wel het Bolwerk genaamt, aan het Luitje, eene Barriere vlak tegen over het gezegde Hoofd gelegen, te doen maken, zoo dat men den omweg, welke men uit de voormalige Hoofdpoort komende, naar het Hoofd gaande, nemen moest, niet meer noodig had, en ook de tuinen, langs welke dien weg liep, tot Bouw- en Moesland aangelegd zijnde, dezelve daar door geheel onbruikbaar is geworden.
Ten tijde van de Fransche overheersching, tot op onze zoo onverwachte en merkwaardige verlossing van den dwingeland Napoleon, verkregen in het jaar 1811 alle de Stads poorten niet alleen, maar ook de voornaamste Straten, Havens en Bruggen der Stad, geheel andere namen, waarvan wij dezelve hier zullen laten volgen:
| ||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||
|
|