Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ontydige roem. Stemme: Gy harsselooze zotten. 1. O! Moedelooze zotten, Die steets u laat bespotten, En plagen van een wyf, Al lang genoegh verdragen Haar pruilen en gekyf, En korzelige vlage. 2. De baart is u gegeven, Niet op dat gy zout leven, In vrouwen slaverny; Maar dat g', als man en heere, Zout hebben de vooghdy, En u van haar doen eeren. [pagina 353] [p. 353] 3. Indien zy niet wil hooren, Bedekt haar beide d' ooren, Maar met een staande hant, Zy zal haar' moet wel leeren Te smakken aan een kant, En zich voor u verneeren. 4 Doch gy en moet niet schroomen. Want zoo zy maar te droomen Begint, dat g' haar ontziet: Zoo gaat uw werk verloren, En all' uw slap gebiedt Verbittert sleghs haar tooren. 5. Ik spreek, als een ervaren. Want, in voorlede jaren, Zoo speelde 't wyf baasin. Ik most, in allen dingen, Steeds volgen haren zin, En na haar' maatslagh zingen. 6. Maar zedert ik haar moedigh, Te met eens, blauw en bloedigh De huit, hebbe afgesmeert, Zoo viel haar trots in duigen; Zoo is de kans gekeert. En zy moet voor my buigen. DUs zat een dronken hooft te snorken, by den Wyn: Maar eer een uur verliep, zoo quam het wyf hem zoekken, En vondt hem lustigh zat. Gut! trekje deze lyn? O schelm! riep zy: zoo blyft het by geen dreigend vloekken. [pagina 354] [p. 354] Voort smeetz' hem glas en kan en stoelen naar de kop. Hy koos de vlucht te hulp, en meende 'er uit te raken; Maar viel juist onder voet, het wyf 'er boven op, En wreef hem 't bakkus, ofz' hem velleloos woud maken. Zyn tegenweer bestont, in kinderlyk och arm! Tot dat hy wel gebeukt, met schand, naar huis moest hinken, Twyl elk hem nariep: waar is nu uw slaande arm? Baas, wilje meester zyn? zoo waghtje voorts van 't drinken. Infelix puer atq; impar congressus Achilli! Vorige Volgende