| |
| |
| |
Voorreden aan de Godvrugtige zangers en zangeressen.
Ziet hier een kleyn Bundeltje, van Geestelyke Liederen, van over verscheyde Iaaren gemaakt, meest van myn Broeder, Do Iohannis Groeneweegen; eenige weynige namelyk, het 23, 26, 28, 29, 31, 40ste Lied zyn door myn gedigt. het 27 Lied is by abuys ingeslopen dog is van een ander, zyn Eerw: wilde zig met de uytgave niet bemoeien, bezag zyn werk te gering, om zig door dit klyne werk, onder het getal der uytgevere van Boeken te stellen, was nogtans gewillig om het my toe te laten.
De reede van uytgaven is, dat het zo gering niet kan zyn, of het kan door Gods genaden tot zegen zyn; ende bewustheyd die wy hebben, dat het reeds menigmaal dat eynde heeft berykt, alzoo zy inzonderheid te Werkendam, veel geleezen en gezongen worden: hier toe heeft veel ook toegebragt, de begeerten van verscheyde Vroomen omze in druk te hebben.
| |
| |
En dewyze met veele grove fouten, reeds veel uytgeschreven waaren, en hier en daar verspreyt, dit doet ons rezolveeren, omze door den druk gemeen te maken.
Daar is dog niets dat meer inbloet op het herte heeft, als het zingen van Liederen en Psalmen, als men in zyne gedigten, de groote en beminnelyken Koning Iesus tot het onderwerp heeft.
Wy hebben daar veele bevindinge van, wat zeegen dat dat heeft in de gezelschappen der godzaligen.
Men heeft hier de gewoonten, om zondaags avonds eenige uuren, in een merkelyk aantal te zamen te vergaderen, en daar aller eerst met Psalmgezangen God te verheerlyken, dan te zamen in den gebeeden zig voor den Heere te brengen, en het aangesigte des Heeren te zoeken, waar na men met het opheffen van deezen of andere heilige liederen, zig in den Heeren verlustigt, en het herten zoekt hemelwaarts te voeren; een of meer liederen gezongen hebbende, begint die en geene tot dat eynde aangesprooken, eenvoudig te spreeken, hoe het hem dezen dag of week is gegaan, wat zeegen men onder de openbaare Godsdienst, of wat
| |
| |
werk met Iesus int verborgen ondervonden heeft; daar zomtyds Heerlykste verbondsvernieuwinge, en vereeniginge met Iesus vertelt worden; en ook zomtyds of van anderen klagten en traanen, over een zig verbergende Iesus: daar verhaalt men hoe het tusschen den heere en de ziele staad, wat nieuwe blyke van aandeel onlangs gehad, of wat vreeze dat haar werk geen waarheid is.
Hier komen dan ook die geene die onder gezigt van zonden en verlooren staat, om Iesus roepen en schreyen, die verhalen hoe elendig dat zy haar zelven sien, hoe noodsakelyk dat zy Iesus voor haar schuldige en verloore ziele zien, wat ondekkinge dat zy wel eens van Iesus krygen, of hoe dat hy zig verbergt, en wat roepen en worstelen dat ’er wel eens omgaat in ’t verborgen, of onder de middelen, om Iesus te krygen.
En is ’er eens een die uyt zyn verloorene staat, door geloofs vereeniging met Iesus geret is, en dat geloven kan op goede gronden, dat is daar de stoffe van het verhaal, en vfan verheerlykinge Gods; waar onder dat men dan al weer eens, met het zingen van eenige liederen zig verlustigt, veeltyds toepasselyk op de za-
| |
| |
ken die gesprooken zyn, waar na men op het laatst sig weer in den gebeeden tot den Heere keert, en door dat zamen bidden, spreeken en zingen, onuytsprekelyke vereeniginge wel eens ondervind, met Iesus, en met malkanderen.
Ziet zoo word onder ons de gemeynschap der heyligen geoeffent, en schoon alles met gebrek is, de stok lieflykheid en zamenbindinge, is hier nog weynig gebrooken.
Dit verhalen wy niet tot ons eygen eer, maar tot eere Gods, en roem van zyn genade, en tot een Voorbeelt van navolging, na dat elk geleegentheid heeft: wiert de gemeinschap der heiligen meer geoeffent, daar zou meer Leven in de Kerk weezen: og! hoe droevig zyn op veele plaase Gods Volk van een gescheiden, en leven zonder diergeleyke gemynschaps oeffeningen; dat niet te berispen is, in die geene die de gelegentheid niet hebben; elk moet zyn omstandighede weten, ieder heeft geen gelegentheid tot bywooning van zulke geselschappen, maar die ’er regte liefde voor heeft en het missen moet, door Gods weg en bestiering, en daar wel eens over treuert, die ondervind het wel in ’t verborgen, dat de Hee
| |
| |
re goetis, de Heeren vergoet dat wel eens in de binnekameren, maar die het uyt liefdeloosheid laat, die zal magerheid aan zyne ziele doorgaans krygen.
En daar den iver en den lust heerst, worden occasie gevonden, die men anders dagt niet te hebben, de liefde van Gods Kinderen onder en tot malkanderen, die ontsteekt de lust om aan malkanderen in zamenkomste te verhalen, wat de Heere aan hunne ziele gedaan heeft.
De werelt meent dat dat hoogmoet is, dat zoo aan andere te verhalen wat men in zyne binnekameren, of onder de genademiddelen ondervind; maar dat zullen niet zyn de zulken, die het werk der genaden in hare ziele ondervinden. Veele zyn zoo tegen dat verhalen van zyn bevindinge, om dat zy gansch geene bevindinge, van het werk des H. Geestes aan hunne ziele hebben.
Maar zelv word des Heeren begenadigt volk dikwils zoo laag, zoo aan ’t stof gekleeft, zoo geesteloos, zoo verre van den Heeren, zoo werkeloos, en dan ook zoo lusteloos en liefdeloos, dat zy (al hebben zy gelegentheid) leven zonder de oeffening van de gemeynschap der heiligen, en worden daar door hoe langer
| |
| |
hoe doodiger, en dwalen van den Heere hoe langer hoe verder af.
Kom laten wy eenige bysonderheden de nuttigheid van die gemeenschapsoeffeninge en samenspraaken met malkanderen voostellen.
Ten eersten door die zamensprekinge, en onderling vertellen wat de Heere aan de zielen gedaan heeft, word dat werk weer op een nieuw wel opgeklaart; en den spreeker in zyn eygen werk weer met ligt ingeleid, dat hy onder het spreken nieuwe versekering aan zyn herte krygt, van zyn aandeel aan God en Christus, en het werk des Geestes; zoo dat zyn herte in liefde, blydschap, en verwondering over Gods vrye genade wort weggevoert, onder sterke aandoeninge, en dus word bekwaam gemaakt om God de eere te geven voor zyn genaden en barmhertigheid aan zyne ziele beweesen.
Ten tweeden Den hoorder wort hier door wel eens ingeleyd in zyn bevinding, hoorende de zoete overeenkomst met andere van Gods Kinderen, en voelende daar uyt in zyn herte een innerlyke vereeniging, door den band van enerly Geloof en Liefde, en het hebben van eenderley hert met Gods Volk, waar door
| |
| |
hy ook in de waarheid van zyn werk bevestigt word, en van zyne genade stad vergewist en verzekert.
Ten derden Hier door wort de liefden tot malkanderen zeer ontstoken, met eene heftigheid daar de werelt weynig denkbeelt van kan formeeren; en is ’er iets dat zalige en heylryke gevolgen heeft, het is de liefde der Godzalige tot malkanderen; daar is dog niets dat de liefde tot malkanderen zoo gevoelig kan ontsteeken, als het wederzyds verhalen, van het werk dat tusschen Iesus en de zielen omgaat; dat herte smelt zoo innig in een, gelyk ’er Iesus van spreekt Ioh. 17:22 op dat zy een zyn gelyk wy een zyn.
Ten vierden Die wat in de laagte zit, en aan het stof kleeft, en van den Heere omswerft, die word door dat hooren van anderen, die in de gemeynschap van God leven, by zyn afgedwaalden en zondigen staat bepaalt, en krygt daar wel eens gevoelige aandoening van zyn omswerven, dat hy in traanen wegsmelt, en zegt, og wat leef ik elendig! wat ben ik een trouw’loos verlater van den zaligen Heere Iesus.
En denkende aan de dagen van ouds, door hooren van werkzaamheden, en be-
| |
| |
vindingen, die hy voor desen ook wel plagt te ondervinden, wort zyn ziele in begeertens weer gaande, og of ik was in de vorige dagen.
Ten vyfden Door die onderlinge zamenspreekinge, over het inwendige leven, worden duysteren en klynweetende van hun verkeert werken overtuygt, en leeren door het hooren van anderen, wel eens zien, waar het haar scheelt, tot haar merkelyk ziels voordeel; zoo zyn zy malkanderen tot een ligt, en leydsman op de hemelweg, de duysteren en de klynwetende worden onderrigt, en bestiert, de swakke ondersteunt, de moedeloosen opgebeurt, en de struykelende kniën worden vastgestelt.
Zoo blykt de nuttigheid van de byeenkomste, en gemeenschaps-oeffeninge der Godsaligen.
Dit word nog gepractizeert, op sommige plaatse op eene wyse die met hunne betrekking over een komt, insonderheid hebben wy dat nog in zyn fleur gesien te nieuwkerk, daar die Iong bekeerden eene onuytsprekelyke liefde tot malkanderen hadden en betoonden.
Maar ô wat woelt de vyand menigmaal tegen die zamenkomste van Gods volk,
| |
| |
daar men malkanderen opwekt tot de dienst van God; maar zoo lang de Heere niet geheel met zyn Geest wykt, zal dat wel staande blyven, de Heere gebied aldaar den zegen en het leven tot in eeuwigheid.
Daar is dog eene vereeniging tusschen Iesus en zyn volk, de Bruyt en het Wyf des Lams, en tusschen de gelovigen en Kinderen Gods onder malkanderen, die voor den natuurlyken mensch gansch onbegrypelyk is; het is seeker dat de vereeniging met Iesus van een verhevener aart en natuur is, als van de geloovigen met malkanderen; nogtans de laatsten, daar wy nu van spreeken, is ook een Edel gedeelte van het inwendige Christendom. Die gemeenschaps oeffening is niet enkel en alleen door kerkgaan in de selve kerk en Avondmaal houden aan de selve tafel; even als de gebuuren in de groote Steeden; is dat nu vereeniging en gemeinschap, dat men in een en de zelve Stad of ook in nabystaande huyse woont, in vreede leeft? maar nogtans noit in malkanders huysen komt, malkanders naam naauwlyks kent: is de gemeinschap die Broederen en Susteren in ’t natuurlyken oeffenen niet seer veel naauwer? nu zoo
| |
| |
is het in het Geestelyke, gelyk die inwoonders in eene Stad zoo oeffend het uytwendig naamchristendom gemeenschap en dat meenen zy dat de regte gemeinschap der Heiligen zy; en gelyk de Broeders en Susters, zoo oeffenen gemeinschap de waare Godsaligen die hun Huys en Hert voor malkander open hebben.
Natuurlyke menschen ja Godlose, hebben ook zomtyds wel eene familiare ommegang met den anderen, maar wat doen ze by een? en wat zyn de banden van hunne vereeniging? wy staan daar nu niet op.
Maar de regte liefderyke gemeinschap der kinderen Gods, gaat alle natuurlyke betrekkinge, Liefde, Vereeniging, en gemeinschapsoeffeninge, verre te boven, is van een verhevener aard en natuur en is eeuwigduurende. Dat kunne de Kinderen Gods zig verbeelden, dat hunne onderlinge liefde vereeniging, in een eyndeloose eeuwigheid zal duuren; dat vereenigt hunne herten ook zonderling, dat zy verwagten, wy zullen eens Eeuwig volmaakt en zonder zonden, te zamen de Hemelsche Lof-zangen zingen, en aan malkanderen dan eens beter vertellen, wat de Heeren aan onse zielen gedaan heeft.
| |
| |
Og wat onuytdrukkelyke vereeniging maken die dingen! Paulus telt de banden van vereeniging aldus op, Ese. 4:4:5:6: een Lichaam, eenen Geest. een Hope, een Heere, een Geloove, een Doop, een God en Vader.
Wilden wy deese dingen gegront behandelen, zou deese voorreden te lang worden, wy zyn onse palen al te buyten.
In een lichaam als veele leede naauw vereenigt te zyn; door een en de zelven Geest bewerkt te worden, en geleyt: de zelve zaligheid in de hoope gemeinschappelyk te verwagten: aan eenen Heere Iesus zyn ziele tot dienst verbonden te hebben: door een geloof met de Zoone Gods en eenerley gevoelens en belydenis met den anderen vereenigt: door eenen Doop tot een lichaam gedrenkt: en Kinderen van een ende zelven God en Vader te zyn: dat leyd onuytsprekelyke banden van vereeniging.
Og dat veele van Gods waare Volk, om zulke nietige oorsaaken die gemeenschaps oeffeninge, met de Vroome zoo nalaaten! en dikwils zoo laag leven.
De Heere, wenschen wy, die in onse daagen, zyne Heerlykheid, nog eenigsins in zyn heyligdom geopenbaart heeft, ver-
| |
| |
schyne ons blinkenden, en maken zyne Kerk heerlyk, en doe zyn Volk eens op een nieuw herleven, herstellen den Vreden, en gebieden in zyn Kerk, den Zegen, en het Leven, tot in der Eeuwigheid:
Amen.
Uw Heylzoekenden Vriend Jacob Groenewegen.
|
|