doch op zijn beenen liet hij niets zeggen. ‘Verbeeld je je’, zei hij tot de haas, ‘dat jij met je beenen meer kan dan ik?’ ‘Ja, dat denk ik’, beaamde de haas. ‘Dat zullen we dan eens beslechten’. ‘Belachelijk’, zei de haas, ‘denk jij met je kromme beenen harder te kunnen loopen dan ik. Ik wil wel met je wedden maar dan moet het om wat gaan’. ‘Goed, een gulden en een flesch wijn zal de inzet zijn’, zei de egel. ‘Laten we dan maar direct beginnen’, meende de haas, doch daar had zijn tegenstander bezwaar tegen. ‘Neen’. zeide hij, ‘ik heb nog niet gegeten. Ik ga eerst naar huis een stukje eten en tref je over een half uurtje weer’. Hierop scheidden de twee. De egel dacht bij zich zelf, de haas mag zoo voornaam zijn als hij wil, dom is hij ook en betalen zal hij. Toen hij thuis kwam ging hij direct naar zijn vrouw en zeide: ‘Trek snel mijn kleeren aan, opdat je er net zoo uit ziet als ik’. ‘Waarvoor’, was de verbaasde vraag van de egels ega. ‘Ik heb’, zeide hij, met de haas gewed om een gulden en een flesch wijn, wie het hardste loopen kan en jij moet me daar bij helpen’. ‘O man’, ving zijn vrouw aan te schreien, ‘will jij ons ruineeren of heb jij je verstand verloren. Een