Spreeckende schildery(1646)–Sibylle van Griethuysen– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave De E. E. Godtzalige Wel-geleerde, Predigers, ende Broederen, in den Heere Christo; residerende onder d' Eerweerdige Classis in Appinga-Dam; Wenscht Sibylle van Griethuysen, langh ende Geluckzalich Leven; Approbatie; Ofte Copye uyt de Acten des Classis van Appinga-Dam, geschiet Anno 1646. den 12. Meert. Aen de Wel-Edele Ionge Iuffrou, Me-Iuffrou, Anna Ripperda, Dochter van den Wel-Ed. Gestr. Heere, Hero Morits Ripperda, in sijn leven Heer tot Farmsum, Dam, Helm, Schilwolda Oostwolda, Siddeburen, cum annexis, &c. Welckers Hoochlijcke Regieringe, van haer Wel-Ed. Vrou Moeder, Anna Margareta Rengers, w: Ripperda: op heden Staetliick, met grote Magnificentie en Eere, becleedt wordt. Den Eer-en-Achtbaren, Voorsienighen ende Constrijcken, Arnoldo van Den Bosch. Schilder, &c. ende Phoenix der Oost-Friessche Poëten; Gheluck ende Zalicheyt. Sybille van Griethuysens Spreeckende Schildery; Af-beeldende Een Corte Verclaringe over het vierde vers des eersten Capittels, uyt het Hoge Liedt Salomons, Cant. 1.4. De brvydt Christi. In-leydinghe; Verclaringhe. Aen-hangsel. Anagramma, ofte Naems Sin-Spreuck; op de naem Sibylle van Griethuysen. Alle breyns is in v gehuyst. Over de loflijke Dichts-Verklaringe der Spreucke des Hooghen Liedts Salomonis, Capittel 1. vers. 4. Ghecomponeert voor de E. E. Juffr. Sibylle van Griethuysen. Klinckert. Klinckert. An de E. E. Vrouwe: Sibylle van Griethuysen. Bona dies; Klinck-dicht. Op de selve Maet-klanck van de twee voorighe: Aen de vloeyende, en Sin-rijcke Dichtster, Sibylle van Griethuysen; Over hare stichtelijcke Verclaringhe van't vierde vers des eersten Capittels, uyt het Hooge Liedt Salomons. Op het Gheleerde Rijm-Werck, van de Hoogh-begaefde Vrouwe, Vrou Sibylle van Griethuysen; Over het vierde Vers des eersten Capittels uyt het Hoge-Liedt Salomons. Aen verscheyden Lieff-hebbers der Poësie, die op dit Werckjen hebben geschreven; Aende Edele, Gestrenge, Erentveste, Hooghgeleerde, Wijse, ende seer voorsienige Heeren, Den Heeren, Borgemeesteren, ende Faedt der stadt Embden, op het voortreffelijck gebouw van't nieuwe Valders Bethel; Ende over desselfs, daer eerst in gedane Predicatie, door den Eerwaerdigen, Godtsaligen ende Welgeleerden, Dn. Petrum Eilshemium, Getrouwen Dienaer Jesu Christi, in Sijne Gemeynte Aldaer. Dit vers, tot wraeck en haet van dien, Die Fabers geest versmaet.