Onder ons gezegd en gezwegen!
Ja, dat is best, laten wij in Sept/Oct. eens afrekenen. Ik kom van 1 Sept-1 Mei geregeld om
de 14 dgn in Nederl. En zal nog wel eens een keertje doorrijden naar Bussum!
Dat hoor je dan van te voren.
Wat een dubbelpestilent weer!
De Heer Hijman schreef mij dat hij met buitengewone belangsteling je uitst.[ekende?]
interview gelezen hadGa naar eind2 en dat ZEd brandde van begeerte om er een en ander tegen in te brengen!Ga naar eind3
Dat kan gebeuren. Ik zal G.H.P. Jr er op af sturen.Ga naar eind4
Nu, Sandricourt, vele bel.[eefde] en hart. groeten aan de fam. Kroesen,
de 5 van je dankbare
Jan
De fam. Verkade uit ZaandamGa naar eind5 is - volgens[?] er [xxx] - ook in Domburg.
Ik heb hier eenig verkeer met mr. C.P. van Rossum,Ga naar eind6 dewelke ik, vroeger veel, thans
in geen 12 jaar gezien had.
|
-
eind1
-
Odes van John Keats was in 1927 als eerste uitgave van The Halcyon Press verschenen. Het
boek was bij Boosten & Stols in een oplage van 125 exemplaren gedrukt. Jan van Krimpen
had voor de uitgaven van The Halcyon Press een drukkersmerk getekend dat hier voor de eerste
maal gebruikt werd.
-
eind2
- Deze brief van S. Hijman Jzn. is niet bewaard
gebleven.
-
eind3
- In Den Gulden Winckel 26 (1927) 7 (20 juli), p. 150-155 was een interview
met Stols door G.H. Pannekoek Jr. opgenomen.
In dit interview liet Pannekoek Stols onder
meer zeggen: ‘Er kan toekomst zitten in bibliophiele uitgaven, mits ze, evenals in het
buitenland, den steun krijgen van den boekhandel. Die ontbreekt nu te eenenmale. Tachtig
procent van de boekhandelaren zijn niet voor hun taak berekend; zij weten niet wat zij
verkoopen kunnen. Met evenveel of meer succes kunnen ze glazen knikkers of suikerballetjes
verkoopen. Ze weten niet hoe een boek gemaakt wordt, en hebben veelal geen begrip welke
eigenschappen boekverkoopers moeten hebben om boeken te verkoopen. Het aantal boekhandelaren,
dat bibliophiele boeken kan verkoopen, komt op een 15-tal neer, maar is zeker tot 50 op te
voeren, als hun aan het verstand gebracht kon worden, wat ze moesten doen. In de eerste plaats
moeten ze boekenkoopers kweeken, en om dat te bereiken is een eerste vereischte zelf
liefhebberij voor en verstand van boeken te bezitten. Dat moet dus op een of andere manier
worden aangekweekt. De boekhandelaren werpen zich alleen op romans met reuzenoplagen,
bestsellers, en schoolboeken. De heele litteratuur kan hun geen steek schelen. Het feit, dat
die menschen, als je een bundel verzen van f 3.90 aanbiedt, vragen, waarom dat boekje zoo duur
moet zijn, bewijst, dat ze geen kijk hebben op de factoren, die meewerken op het ontstaan van
een dergelijk werkje. Daar is niemand, die me wijs kan maken, dat er in ons land geen menschen
zijn te vinden bij wie belangstelling voor het schoone boek gekweekt zou kunnen worden. Ik
weet zeker, dat ze bestaan, veel ook. Maar de boekhandel schijnt met die menschen geen contact
te hebben, want ik krijg dikwijls genoeg brieven van liefhebbers, die vragen op ik ze op de hoogte wil houden, omdat de boekhandel ze onwetend laat. Het feit is er,
dat, als een boekhandelaar een boek koopt bij een uitgever, vooral een van de goedverzorgde
boeken, hij voor dat boek zeker een koper kan vinden. Dan is hij er bij betrokken en doet er
moeite voor het te plaatsen, eerder dan wanneer het in commissie gegeven is. Het leeuwendeel
van de winst komt in de zakken van den boekhandelaar terecht. Een boekhandelaar verdient al
vóór de uitgever aan winst kan denken. De boekhandelaar is te veel bourgeois satisfait om zich
met goede dingen bezig te houden. Ik sta dikwijls verbaasd over de geringe kennis, die de
menschen er op na houden. [...] Onze aanbiedingscirculaires worden voor 75 pCt. genegeerd.
Toch is er vooruitgang te constateeren, in den verkoop. Dat ligt niet aan de boekhandelaren
maar aan de uitgevers, die de menschen naar den boekhandel toejagen. Ik stuur boekenkoopers
naar de boekhandelaren toe, omdat ze de boeken niet van den uitgever, maar van de
boekhandelaren moeten krijgen, waar ze in de winkels honderd andere dingen zien, die hun
interesseeren. Wanneer nu zoo'n kooper stuit op onwilligheid en onwetendheid van een
boekhandelaar, dan blijft hij er vanzelf weg en komt hij bij een van de goede boekhandelaren
terecht.’ (p. 151) In het interview antwoordde Stols op de vraag of er in Nederland
boekhandelaren waren, die wel verstand van hun vak hadden: ‘Ik heb er onvolprezen en zeer
deskundige vrienden onder. Ja zeker, in Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en
Groningen ken ik er.’ Daarbij doelde Stols ongetwijfeld op S. Hijman te Arnhem.
-
eind4
- In Den Gulden Winckel 26 (1927) 10 (20 oktober), p. 217-220 zou G.H. Pannekoek Jr.
een interview publiceren met S. Hijman Jz. van Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande
te Arnhem. Hijman antwoordde op de hem door Pannekoek voorgelegde opmerkingen van Stols: ‘Ja,
die onbekwaamheid is een klacht, die moeilijk is tegen te spreken. Wèl kan men van de
onbekwaamheid van een bepaald persoon spreken, maar niet van het geheel. En dan komt in
aanmerking de kwestie wat de boekhandel, die van onbekwaamheid beschuldigd wordt, is: 100% van
de lijst enz. of de 2% die het inderdaad zijn. Wanneer je de 3000 namen van de lijst bekijkt,
dan vindt je daar menschen op uit een milieu, waarin geen algemeene ontwikkeling verwacht kan
worden en geen vakopleiding aangenomen. Dat die onbekwaam zijn, neem ik dadelijk aan. Voor de
300 anderen ligt de zaak anders. Daar zijn een aantal onder, die, op ouderwetsche wijze
gezegd, het vak tot sieraad strekken. Als geheel genomen, de kern dus, acht ik den boekhandel
voor zijn taak berekend, en die kern vervult alles naar behooren. In die behoorlijke
uitoefening van hun taak worden de boekverkoopers echter tegengewerkt door de menschen, die
hun grootste steun moesten zijn: de uitgevers. De samenwerking laat véél te wenschen over. Hoe
komt dat? Dat ligt aan het feit dat de belangen der beide groepen niet meer in dezelfde
richting gaan; het belang van den uitgever is het eenmaal uitgegevene zoo mogelijk tot het
laatste exemplaar toe te verkoopen; het belang van den boekverkooper is zijn cliëntèle zoo
goed mogelijk voor te lichten, haar goed te raden en zoo noodig te ontraden. De uitgevers
hebben niet altijd een juisten kijk op de taak en den plicht van den boekverkooper; meenen dat
deze daarin bestaat: al wat zij ter markt brengen “weg te werken”; beseffen niet dat de goede
boekverkooper allereerst tot taak heeft zijn cliënten opmerkzaam te maken op datgene, wat naar
zijn inzicht de aandacht van die cliënten verdient; de boekverkooper kiest en schift, opdat
zijn cliëntèle op dat ontzaglijk groot terrein van de wereldlitteratuur gemakkelijk den weg
kan vinden. Dat hij bij dat kiezen en schiften zijn eigen smaak, eigen inzicht, eigen
stokpaardjes desnoods, niet geheel het zwijgen kan opleggen mag hem niet als een grief worden
aangerekend. Bovendien hebben de moderne zakenopvatting en exploitatiemethoden in de
uitgeverswereld ten gevolge, vermoedelijk onbedoeld, dat veel debiet van den werkelijken
boekhandel, vooral in de provincie, wordt weggezogen. Ik geloof dat ik nu wel voldoende heb
aangetoond dat bij de openlijke besprekingen van den Boekhandel [...] onze stand [...]
onverdiend grievend is bejegend, maar nu we toch aan het praten zijn is het misschien niet
kwaad nog eens enkele punten aan te roeren die voor het publiek óók van belang zijn. Bijv. de
wijze waarop een groot deel van de uitgevers de hun toevertrouwde geesteskinderen verzorgen.
Op het oog lijken ze wat, maar als je een boek een paar keer op zicht gezonden hebt, ziet
zoo'n boek er onoogelijk uit. Er wordt misleidend opdikkend papier gebruikt van slechte
kwaliteit, en als je zoo'n boek in je leesbibliotheek hebt en het is tien keer gelezen, dan
ligt het in puin. Het gevolg is dat zoo'n boek spoedig minder verkoopbaar is en veel
afschrijving van den boekhandelaar vergt. Vooral bij midden-soort boeken is dit het geval. Het
is zeer belemmerend voor het debiet van het boek waar de uitgevers geen aandacht aan schenken.
Een andere, maar niet minder groote, fout van vele uitgevers is, dat ze dingen uitgeven, die
niet verantwoord zijn. Het is speculatief, zooals ze te werk gaan; ze zoeken naar een
“best-seller”. Is een boek in Engeland goed verkocht, dan denken ze dat het hier ook wel zal
gaan. Je moet als boekverkooper slikken wat ze je voorzetten, want er is kans dat het gevraagd
wordt. Maar het geeft aan een boekwinkel het aanzien van banaliteit, omdat die dingen door hun
talrijkheid en schreewende omslagen te veel naar voren springen. En dikwijls blijft de
boekhandel er mee zitten. Op reis bezoeken de reizigers, laten wij zeggen 1000 menschen. Ze
probeeren zooveel mogelijk exemplaren te verkoopen, zeg doorelkaar 4 per firma. Dan zijn er
4000 exemplaren geplaatst en feitelijk verdient de uitgever dan al, en de boekhandelaar niet,
want die moet wachten tot hij zijn exemplaren verkoopt. Wat Stols dus daarover zei, was niet
juist. De wijze waarop het boek gepropageerd wordt laat ook veel te wenschen over; dat komt
ook door het gemis aan samenwerking tusschen de beide groepen. Doordat de uitgevers elkaar al
zoo lang verteld hebben dat “die boekhandel” tot niets in staat is, zijn ze het ten slotte
gaan gelooven en maken zelf zoo goed en zoo kwaad als het gaat propaganda voor hun eigen
boeken.’
In Den Gulden Winckel 26 (1927) 11 (20 november), p. 241-242 publiceerde
Pannekoek nog een interview over Stols' uitlatingen met Henri Mayer van Martinus Nijhoff's
Boekhandel te Den Haag. Het debat werd in dezelfde aflevering van Den Gulden Winckel
afgesloten met Greshoffs bijdrage Boeken koopen (p. 242-244).
-
eind5
- Welke leden van de uitgebreide familie
Verkade van de Verkade Fabrieken uit Zaandam Greshoff in Domburg ontmoette, is niet
achterhaald.
-
eind6
- De journalist en
toneelschrijver Cornelis Petrus van Rossem (1855-1934).
|