Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols

[p. 111]

157. J. Greshoff aan A.A.M. Stols, ná september 1925¹,²

Woensdagavond

Beste Sander,

Juist zooeven ontving ik je lange brief, welke mij veel geneoegen[lees:genoegen] deed. In haaste eenig antwoord, want ik moet morgen weer de stad uit.

1.	Die zaak met de vrienden zal ik dadelijk in orde maken. Ik zal er vrijdag Henri Mayer over spreken en een lijstje maken van namen. Ik zal je dat opsturen en jij kunt er dan in vertrouwen bijvoegen of schrappen. Het komt in elk geval in orde.^3
2.	Hartelijk dank voor de Doodsklok. Wat een uitvinding van die Houwink om de dedicatie op het titelblad aan te brengen!^4
3.	Ik zal Zondag Jan van Nijlen, die ik toch schrijven moet eens aanporren.^5
4.	Wanneer kom je in Den Haag. Daar kunnen wij dan elkaar in elk geval treffen. Dat is voor ons beiden het makkelijst.
5.	Ik vind het heerlijk van D.W.M. Ik schrijf er weinig in omdat ik steeds het idee heb, dat wat ik stuur veel interessanter is dan wat ik zelf zou kunnen maken. Elk nummer was tot nu toe, naar mijn smaak en meening, erg afwisselend en aardig. Zeg dat even tegen je Vader. Ik ben altijd zoo bang om in een eigen tijdschrift jezelf te pouseeren. In de nieuwe Jaargang begin ik weer een rubriek persoonlijk.^6

Proeven ‘Uren’ zijn gecorrigeerd.⁷ Maar ik moet er in elk geval revisie van hebben. Kan ik daarop rekenen.

Het florilegium krijg je met twee bondeltjens poezie waarvan het laatste slechts in 25 exx. zal worden afgedrukt.⁸ Dus nog even geduld!

Kom dus maar gauw in Den Haag!

Mijne respecten en beste wenschen voor je Mama, harteleke groeten aan de verdere familie;

stevige hand, als altijd geheel je

Jan

Hoe is in shemelsnaam de quaestie met Van Eyck afgeloopen??????!!!!!⁹

1 Gedateerd op grond van het feit dat in september Roel Houwinks Doodsklok verscheen en in dezelfde maand in De Witte Mier P.N. van Eycks aanval op De Gids was gepubliceerd.

2 Geschreven op briefpapier van De Witte Mier, onder leiding van J. Greshoff, Burg.Weertsstr. 45, Arnhem. Uitgegeven door Boosten & Stols, St. Amorsplein 16, Maastricht.

3 Er is geen correspondentie tussen Greshoff en Henri Mayer uit deze periode bewaard gebleven, zodat niet is na te gaan waarop Greshoff doelde.

4 Roel Houwink, Doodsklok was in september als deel 6 van To the Happy Few te 's-Gravenhage gepubliceerd. Het boekje was in een oplage van 100 exemplaren gedrukt bij Boosten & Stols.
Roelof Martinus Frederik Houwink (1899-1987) was een jeugdvriend van H. Marsman en was redacteur van het tijdschrift De Vrije Bladen.

5 Greshoffs brief aan Jan van Nijlen is niet bewaard gebleven. Waarschijnlijk was het onderwerp van deze brief de uitgave van Van Nijlens bundeltje De lokstem en andere gedichten dat in oktober als twaalfde uitgave van Trajectum ad Mosam zou verschijnen.

6 Op 27 januari 1926 zou Stols aan Clemens schrijven: ‘Hierbij zend ik je copy voor het eerste nummer van de Witte Mier van dit jaar. Om meer voortgang aan de zaak te maken komen van Krimpen en ik erbij in de redactie. Het redactie adres wordt dus voorloopig Pijnboomstraat 16.’ (Stadsbibliotheek Haarlem, archief-Stols, omslag Boosten & Stols, 1925-1926.)
In de tweede jaargang van De Witte Mier stonden slechts enkele bijdragen van Greshoff. Mogelijk dat hij met zijn rubriek in de derde jaargang de rubriek ‘Typo-kritiek. Bibliophilie en Bibliomanie; Boekbespreking en Boekaankondiging’ bedoelde, die, zonder ondertekening, in de eerste vijf afleveringen zou verschijnen.

7 Uren zou in 1926 verschijnen.

8 Waarschijnlijk doelde Greshoff op de door hem samengestelde bloemlezing La lyre française de l'École Romane à La Nouvelle Pléiade die in 1925 bij Éditions De Waelburgh te Blaricum verschijnen zou.
Met de ‘twee bondeltjes poëzie’ doelde hij wellicht op zijn bundels Zeven gedichten, die bij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande te Arnhem zou verschijnen en Oud zeer, die bij de Hollandia-Drukkerij te Baarn zou verschijnen in een oplage van 30 exemplaren.

9 In De Witte Mier 2 (1925) 7 (1 september), p. 313-336 had P.N. van Eyck De redactie van De Gids en haar kritikus voor poëzie gepubliceerd. Van Eyck was van januari 1924 tot mei 1925 poëziecriticus van het tijdschrift De Gids geweest. Na een conflict over de plaatsing van Van Eycks eigen poëzie in dat tijdschrift, waarbij A. Roland Holst een in Van Eycks ogen kwalijke rol speelde, had de redactie Van Eyck meegedeeld niet langer prijs te stellen op voortzetting van zijn poëziekroniek. (Zie voor dit conflict De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en H. Marsman (ed. A.P. Verburg), 's-Gravenhage 1968, p. 15-36 en p. 143-146.)