| |
| |
| |
Aan een Moskoviet
Ik heb de werkjes welke gij, zelotenjager, mij deed toekomen gelezen, alsmede uw brieven, welke uit een oprechte overtuiging voortgekomen toch allesbehalve overtuigend werkten. Ik wil mij echter niet onttrekken aan uw verzoek u te melden wàt mij belet uw vervoering te deelen. Ik stel er echter prijs op u duidelijk te doen weten, dat deze brief een particulier karakter heeft. Ik ben geen deskundige, ik heb even weinig aanleg voor de groote als voor de kleine politiek. Ik ben een man van goeden wil, die graag rust zou vinden voor zich zelf en een beetje geluk voor zijn medemenschen.
Gij zijt ervaren en bevoegd. De geheimen der kanselarijen zijn u geopenbaard en met de spelregels der économie dirigée gaat gij naar bed en staat gij op. Ik weet niet wat dit alles beteekent. Ik weet alleen, dat het overal, zelfs in uw lieve Rusland, allerbelabberdst leven is. De fleur en de sjeu zijn er af, óók daar.
| |
| |
In artikelen, gericht tegen den staat van zaken in Rusland, lees je altijd dat de werkelijke toestand zeer verschillend is van de idealen welke de sovjetistische propaganda ons voor oogen toovert. De schrijvers vertellen ons dat ellende en onrust heerscht, waar reizigers, rondgeleid door de heerschende autoriteiten, slechts levenslust, arbeidsdrift, welvaart zagen. En op die marge tusschen werkelijkheid en schijn bouwen de tegenstanders hun betoogen. Mij lijkt de methode, juist waar die zoo algemeen gevolgd wordt, niet juist. Dat ideaal en realiteit niet samenvallen, is een algemeen verschijnsel. Men toont zich al te naïef indien men er zich over verbaast en men is een huichelaar wanneer men speciaal in Rusland misprijst wat overal elders in vrijwel gelijke mate te constateeren valt. Wil men de resultaten der Russische revolutie beoordeelen, dan moet men niet afgaan op de onvoldoende gegevens welke wij bezitten over de reëele situatie, doch men moet de idealen, den schijn, voor de werkelijkheid nemen en daarop een
| |
| |
betoog bouwen. Dat het in Rusland, in tegenstelling met wat de belanghebbenden ons zoo gaarne zouden willen wijsmaken, nog niet botertje tot den boom is; dat er misstanden, onrechten bestaan; dat de menschelijke ellende in zijn afwisselendste en wreedste vormen er gevonden kan worden; - dit alles kan ons koud laten, omdat de nieuwe staatsorde daardoor in geen enkel opzicht van de oude verschilt, omdat iedere samenleving van menschen, door het enkele feit dat menschen menschen zijn, een agglomeratie van ondeugden, misdaden en onrechtvaardigheden is. Waarom zou de Unie der Sovjet-Republieken op die fundamenteele levenswet een uitzondering maken? Een revolutie is nooit iets anders en nooit iets méér dan een verplaatsing van de macht en een daarmede gepaard gaande verandering van het Profiteerend Personeel. Een revolutie maakt nimmer van menschen engelen. Integendeel, als iedere diepindringende verandering in de levensomstandigheden, ontketent een revolutie, gelijk een oorlog, de dier- | |
| |
lijkste elementen. In Rusland is alles dus vrijwel precies zooals het wezen moet. En juist de groote afwijkingen, welke men vaststelt, tusschen de feiten en de ideeën, geven ons sterk den indruk van een normaal verloop der gebeurtenissen.
Hoe méér die afwijkingen zich accentueeren, hoe schrijnender de misstanden worden, des te zekerder wordt de kans op een bevredigende oplossing. Het tegenwoordige gouvernement in Rusland, met al zijn brutaal geweld en zijn volkomen afwezigheid van menschelijke consciëntie, is niet wezenlijk verschillend van andere gouvernementen en waarlijk geen groot gevaar voor de wereld.
Het gevaar voor de wereld school en schuilt nog altijd alléén in de Sovjetistische Idealen. Wanneer werkelijk de Russische Heilstaat, welke men voorspeld heeft, waarvan men nog altijd hoog opgeeft, wanneer werkelijk de Communistische Gemeenschap gesticht en gegrondvest ware, dàn eerst zou er werkelijk reden tot vreeze zijn.
| |
| |
Want afschuwelijker dan de dwangarbeid, de knevelarijen en het machtsmisbruik, welke overal heerschen en waar we in den loop der eeuwen aan gewend geraakt zijn, zijn de Idealen, welke aan de Russische revolutie ten grondslag liggen. Tegen die Idealen moet men zich keeren en niet tegen tekortkomingen, welke nu eenmaal aan ieder menschenwerk onafscheidelijk verbonden zijn. Men moet zich schrap stellen tegen ieder gemeenschapsideaal. Want dat beteekent altijd en in alle omstandigheden een terugval tot een barbaarsche geestesgesteldheid. Iedere ontwikkeling is een langzame loswikkeling van den mensch uit de banden van stam, staat, familie. Het is overbodig voorbeelden te geven. Altijd en overal zien wij den gezonden, sterken mensch strijden voor zijn vrijheid, strijden tegen alles wat hem, onverbreekbaar helaas, bindt: tegen zijn verleden, zijn overleveringen, zijn vooroordeelen; tegen kerk, conventie, mode; tegen overheden, machthebbers, wetgevers. Met als heerlijk visioen voor oogen, de laatste en
| |
| |
hoogste phase der menschelijke ontwikkeling: de Eenzame Man.
De kleinste aanslag op onze vrijheid, de geringste vermindering van onze eenzaamheid, gevoelen wij, die den mensch liefhebben in ons zelf, als een aanslag op ons leven, dikwijls onvermijdelijk, maar altijd even pijnlijk en prikkelend tot verzet. En het is toch, dunkt mij, overduidelijk hoe iedere vorm van gemeenschap, zelfs de simpelste, zelfs het bekende ‘vereenigingsleven’, nooit te rijmen is met een sterk gevoel van eigenwaarde. Met eenvoudigweg lid te worden van den Algemeenen Nederlandschen Wielerbond, doet men een concessie, boet men iets, hoe weinig ook, van zijn kans op een hoogeren vorm van levensgeluk in.
Het allermerkwaardigste voorbeeld van de peilverlaging, welke ieder samenzijn natuurlijk meebrengt, zien wij niet zelden op wetenschappelijke congressen, waar honderd mannen, die op zich zelf en afzonderlijk beschouwd zeer intelligent en geletterd en beschaafd zijn, in massa capabel blijken tot de
| |
| |
domste daden, ontvankelijk voor de kinderlijkste suggesties. Geheel volgens de stellingen van Le Bon die verkondigde dat iedere groep een eigen mentaliteit heeft, oneindig simplistischer, primitiever, brutaler, dan de normale geestesgesteldheid van de afzonderlijke lieden die zulke groepen vormen. Het is misschien Le Bon's grootste verdienste ten opzichte van de menschheid dat hij duidelijk het abrutiseerende van absoluut van alle massa's heeft aangetoond. Daarmede waarschuwde hij ons voor de komende ellenden, wanneer de Groep eens oppermachtig geworden zal zijn. En waarlijk geen mensch-alleen, hoe dom ook, is zoo hartverscheurend en zielsonteerend stompzinnig als een troep soldaten, een congres van kiezers, een volle kerk, een bruiloft of een kegelclub. Men begrijpe mij goed: concessies doen wij allen en dagelijks. En, ten slotte, maken die ons in de practijk des levens niet ongelukkig. Maar wij moeten er ons wel dag en nacht bewust van blijven dat het concessies zijn, concessies welke ons zij het slechts een millime- | |
| |
ter àf voeren van ons ideaal van den Eenzamen Man. De ellende van dezen tijd is niet, dat het aantal van die afgedwongen concessies steeds gróóter wordt, maar ligt hierin, dat men zijn ongeluk niet meer als ongeluk voelt, dat men, met een ziekelijke overdrijving van het optimisme, de abdicatie als ideaal is gaan stellen. En de heeren van gemeenschapszin en sociale discipline zijn sinistere slaven die de zweep aanbidden, die hun kettingen kussen en die, onmachtig om vrij mensch te zijn, zich gelukkig voelen in hun staat van dieren-in-het-gareel. Deze knechten die gehéél knecht zijn en zich verbeelden dat zij vrijwillig het knechtschap hebben aanvaard, maken waarschijnlijk zoo'n ophef van de gelukzaligheid waarin zij leven, omdat zij niet meer behoeven te denken, te oordeelen, te vechten, omdat zij er langzamerhand in
geslaagd zijn ieder innerlijk geluid met hun vulgaire clublied te overschreeuwen. Langzaam maar zeker verbreidt zich de dwaze suggestie, dat het geluk bestaat in een terugkeer tot den primitieven
| |
| |
toestand der kudden, der stammen, der clans, der families; tot de gemeenschap kortom, want wat doet het er toe of men de grenzen wat nauwer of wat ruimer neemt?
Zij die zich de ‘vooruitstrevenden’ noemen zijn eigentlijk de verwoedste reactionnairen, die met geweld een toestand terugbrengen, welke wij al sedert vele generaties hebben overwonnen. En de eenigen, die vooruit gaan, zijn zij die, in hoe geringe mate ook, medewerken aan de langzame maar onvermijdelijke ontwikkeling die gaat van kuddebeest tot kluizenaar.
Het spreekt van zelf dat wij, als resultaat der blinde gemeenschapsdrift op het gebied der kunsten, de afschuwelijkste wansmaken thans plotseling tot de opperste schoonheid zien verheven. Wie het onbeschaamde wilden-gebrul der spreekkoren wel eens gehoord heeft, begrijpt waar de sociale kunst toe leidt en toe leiden móét. Sociale Kunst is een contradictio in terminis, omdat kunst alléén en ‘par définition’ in de volmaakte eenzaamheid kan geboren en genoten wor- | |
| |
den. Wat men dus gemeenschapskunst belieft te noemen heeft niets met kunst te maken. Het is eenvoudig het usurpeeren van een naam. Wanneer een warhoofd meent met de mode mede te doen als hij een gevangenis den hemel noemt, is daar misschien weinig tegen in te brengen en niets tegen te doen, maar daardoor wordt de bajes niet plotseling en inderdaad een bovenaardsch eden. Het is gemakkelijk genoeg op alle mogelijke stumperige probeerseltjes van en à la Petrus Alma het etiquetje ‘kunst’ te plakken. Maar het blijven desondanks niets anders dan bewijzen van een smadelijken terugkeer tot den staat der pygmeeën, bewijzen welke met wat door beschaafde wezens in hooge cultuurperioden kunst genoemd wordt niet te maken hebben.
De Russische revolutie naar zijn idealen beoordeeld is aldus een massale reactie, een brutale terugkeer tot een zeer primitieven, bijna elementairen ontwikkelingsstaat. En wannéér de zoogenaamde ideeën van de Russische revolutie veld zouden winnen, om
| |
| |
ook voor West-Europa een onvermijdelijkheid te worden, is dat nog geen reden om die onvermijdelijkheid dadelijk als een zegen te aanvaarden. Ook zonder revolutie zijn wij al een goed eind op den weg der socialiseering. En iederen dag beginnen de ketenen duidelijker te rinkelen. Wij kunnen aan onzen smaad misschien niet ontsnappen. Soit. Maar laten wij dan ten minste onzen laatsten trots behouden en erkennen dat een smaad een smaad is, erkennen dat wij vernederd worden en gemarteld, erkennen dat de Hunnen onze beschaving en onze levenskansen vernield hebben. Laten wij de vuile voeten, welke zich op onzen nek plaatsen, niet laf en dom kussen. Het is niet altijd oneervol voor een overmacht te zwichten, maar het is zeker oneervol die overmacht zonder protest en zonder verweer te aanvaarden.
En wat beteekent nu de misère in Rusland, waar de burgerlijke bladen zoo vol van staan? Niet veel, wanneer men die vergelijkt bij de grenzenlooze armoede, bij de onbeschrijfelijke verontmenschelijking en de ze- | |
| |
delijke verwording van de zoogenaamde bevoorrechte klassen in dat land van de Overtuigde Partijgenooten; de klassen van hen die zich gelukkig prijzen dat zij leven als recruten in een onmetelijke kazerne, die zich koesteren in hun vernedering, die masochistisch genieten van de striemen over hun bast. Bij dezen gezamentlijken afstand van alle menschelijkheid valt de materieele nood der dwangarbeiders volkomen in het niet. Deze reactie, deze verblinde terugkeer naar een donker verleden, stelt de ontwikkeling der menschheid eenige eeuwen terug. Dit is niet de eerste keer en het zal de laatste niet zijn. Maar ondanks de zigzaglijn, blijven wij hopen dat, hoe traag ook, een redelijke vooruitgang mogelijk is, zoolang er maar enkele ‘vooruitstrevenden’ blijven, die leven en sterven met voor oogen het eenige ideaal, waarin de mensch een beeld geeft aan zichzèlf-in-zijn-hoogste potentie: het ideaal van den Mensch-Alléén, het volstrekte en verbitterde tegendeel van de barbaarsche drogbeelden der gemeenschap.
| |
| |
Maar één ding is zeker. Bij de verhoudingen en toestanden in Duitschland vergeleken is Rusland een paradijs.
In een klein gezelschap werd de vraag gesteld: indien er nu werkelijk maar één keuze bestond, Moskou of Berlijn, wat zoudt ge dan kiezen?
Ik, in mijn onschuld, zei spontaan: Moskou. Een vriend antwoordde: zelfmoord.
Ik begin te gelooven dat het een wijs man was, die zoo sprak.
En hiermede hoop ik aan uw vereerend, doch moeilijk verzoek om uitlegging te hebben voldaan.
Met etc., etc.
|
|