| |
3
Slechts gedurende een kort tijdperk van mijn bestaan, van 1933 tot 1939, heb ik mij met hart en ziel ingespannen voor de dingen van de dag. Niet omdat deze mij belang inboezemden, noch omdat ik er een blijvende waarde aan toekende; uitsluitend omdat ik het mijn plicht tegenover mezelf achtte de wijze van denken en leven, welke ik vertegenwoordig, met hand en tand te verdedigen. Het is noodzakelijk zo nu en dan zichzelf in een bittere tegenstelling te bevestigen. Deze behoefte is het duidelijkst uitgesproken door Julien Benda: ‘Je voudrais qu'il existât comme une affaire Dreyfus en permanence, qui permet de toujours reconnaître ceux qui sont de notre race morale et les autres; au lieu que, dans le mensonge de la vie courante, ces distinctions sont estompées et je dois, parce qu'ils s'élèvent d'un certain ton et d' une coupe d'habits, serrer les mains de gens que je méprise pleinement’.
Mijn strijd, onze strijd tegen de voorstanders van een totale staat, had in wezen al heel weinig te maken met wat in de wandeling politiek heet. Het was ons niet om enig stelsel te doen, wij verfoeiden alle stelsels. Wij twijfelden er aan of er ooit één partij bestaan, één stelsel uitgedacht zou worden, dat onze geestelijke en zedelijke behoeften ook maar voor een gering deel bevredigde! De staat, ook het vrijzinnigste gemenebest, is nu eenmaal de aartsvijand van ieder mens die de eenzaamheid nodig heeft om zichzelf te worden. Zij die slechts simpele tegenstellingen kunnen bevatten, deden het voorkomen of de strijd tegen het fascisme in zijn verschillende schakeringen, een strijd vóór de democratie moest zijn. Ik wens een duidelijk onderscheid te maken tussen beginselen en hun verwezenlijking in de wereld. Ik kan mij desnoods warm maken voor de stellingen van een zuivere volksregering, doch ik ver | |
| |
foei wat daar in de praktijk uit voor komt. Zodra een stelsel ophoudt een geestelijke bouworde te zijn, verlies ik er alle belangstelling voor. Wat is er op aarde en onder de handen der mensen van de hoge idealen van het christendom terecht gekomen? Het enige wat ik nastreef is de bestendiging van een bestaansmogelijkheid voor hen die zonder een grote mate van vrijheid niet gedijen kunnen. Mijn voorkeur gaat dus uit naar de maatschappij die de geriefelijkste zelfkant openlaat. Alleen daar kan ik leven, zoals ik wil en moet leven. Zoals de scheldnaam van geus trots en overmoedig tot erenaam gekozen werd, zo sieren de kunstenaars zich met wat voor hen de hoogste titel is, die van paria. Zij zijn de uitgestotenen uit iedere samenleving en zij gaan daar prat op, omdat een samenleving, ook de beste, uitsluitend denkbaar is als een vernuftig samenstel van leugens en bedrog. Zij hebben één doel: daar op geen enkele wijze medeplichtig aan te zijn, geen enkele verantwoordelijkheid voor te erkennen. De partijen, die voor en gedurende de oorlog openlijk tegenover elkaar stonden en die zich fascisten en democraten noemden, praatten beide over een nieuwe orde, welke na de oorlog gesticht zou worden. En het pijnlijke is dat maatregelen, welke de democraten ons beloofden, bedenkelijk veel geleken op die, welke de fascisten aanbevalen en nog steeds aanbevelen. Zodra men begint te urmen over het gezag, liefst met een hoofdletter, gaat de aardigheid en de waardigheid er voor mij af. Ik houd mij aan het duidelijke woord van Denis Diderot: ‘Aucun homme a reçu de la nature le droit de commander aux autres.’ Elk gezag berust op brutale aanmatiging en een orde, of die nu oud of nieuw is, gaat altijd dwars tegen de levensbelangen van kunst en kunstenaars in: zij immers scheppen hun eigen orde in het kunstwerk. Men moet zich wachten voor een al te romantische voorstelling van deze staat van zaken! Wij zwerven niet door het donker, gereed om onze slag te slaan zodra wij de kans schoon zien: wij zijn geen bommenwerpers en geen oproerkraaiers.
| |
| |
Integendeel, wij zien er op het oog uit als rustige, eenvoudige staatburgers. Dit is op de duur gebleken de meest doeltreffende maskerade te zijn. Wij onttrekken ons zelfs niet aan de bittere plichten, welke de staat zijn horigen oplegt. Wij onderwerpen ons aan die ongerijmde plagerijen, welke als wetgeving aangediend worden, aanvaarden de weerzinwekkende levensgewoonten welke deze samenleving aanprijst en bevordert, wij laten ons weerloos plukken en verzetten ons niet wanneer het geld, ons afgetroggeld, gebruikt wordt voor doeleinden welke wij verfoeien. Maar (en daar komt het op aan) wij zijn geen slachtoffers. Wij laten ons niet bedotten. Wij kennen de volstrekte waarden van alle ambtelijke stellingen, handelwijzen, verklaringen en maatregelen. Wij doorzien de liederlijke leugens waarop recht en regel gegrondvest zijn; onderwerpen ons aan het geweld, maar geschraagd door de innerlijke overtuiging, dat wij met dit onzuivere bedrijf innerlijk niets van doen hebben. Wij zorgen er voor ons door geen uiterlijke kentekenen te onderscheiden van de slaven, de gezeten burgers, om des te dieper in hun schuilhoeken te kunnen doordringen. Men vergist zich deerlijk wanneer men meent dat omwentelingen tot stand gebracht worden door de openlijke opstandelingen. Wat men de Franse Revolutie noemt, was niets anders dan het opruimen van de stoffelijke overblijfselen. Het eigenlijke werk, de innerlijke verandering, welke aan iedere uiterlijke verandering voorafgaat, was voltooid door de grote schrijvers van de achttiende eeuw, door Diderot, Voltaire, Rousseau, die het koninklijk stelsel volgens alle regelen der kunst uitgehold hadden tot het brozer dan een kaartenhuis geworden was. Volkomen dezelfde gang van zaken konden wij met eigen ogen bij de omwenteling in Rusland waarnemen. Zodra het om feiten en daden gaat, zijn we midden in de politiek. Maar de kunstenaar, die een afkeer van alle feiten en daden en dus van politiek heeft, vervult zijn verborgen taak vóór de politici aan bod komen. En eerst wanneer de bovenaardse voor | |
| |
bereidingen voltooid zijn, is het mogelijk op aarde iets te bereiken.
Ik doe hier een beroep op de goede trouw en het bevattingsvermogen van mijn lezers. Wanneer men beweert dat ik hier opstand tegen het wettelijk gezag predik, heeft men tegelijk ongelijk en gelijk, ongelijk in de wereld, gelijk wanneer men de wereld verlaat. Het is moeilijk een gehoorzamer en geduldiger staatburger te vinden dan ik! Maar ik wéét dat iedere staatsvorm een aardse en dus een beperkte strekking heeft en dat ál wat men hier regelt, schikt, bestelt en gebiedt van nul en gener waarde is sub specie aeternitatis. Men kan van mij min of meer gedwongen eerbied eisen; doch niet dat ik waarde ga hechten aan wat ik, met mijn volle overtuiging, waardeloos acht. Men moet zich dus vooral niet voorstellen dat zij die mijn opvatting delen, zich tegen het kapitalisme wenden! Wanneer, wat de hemel verhoede, dit door het communisme vervangen zou worden, gaan wij (met onze, dat wil zeggen: geestelijke middelen) het communisme bestrijden. De dichters hebben geen voorliefde voor enige aardse orde, ze verfoeien iedere staatsvorm, omdat die altijd gericht is tegen de mens die ik voorsta, de mens-voor-zoverre-hij-onaards is.
Wij stuiten hier weer op de Volkomen Tegenstelling: de wereld tegenover de poëzie. Ik neem hier poëzie in zijn hoogste betekenis, welke zich niet tot de dichtkunst beperkt. Of wil men een andere formule: de rede tegenover de poëzie, die tot ver voorbij de uiterste mogelijkheden doorgevoerde onredelijkheid is (‘II faut déraisonner’ zei Musset). Men moet er zich bij neerleggen, dat er twee orden bestaan, welke tegen elkander gericht zijn. De wereldse orde wordt beheerst, in het beste geval, door het verstand, de hemelse door een wetgevende macht, waar wij geen doeltreffende naam voor gevonden hebben, maar die wij beurtelings: Liefde, Ingeving of God noemen. Omwentelingen nu ontstaan, wanneer de geestelijke orde zich tegen de wereldse orde richt. In de Romeinse samenleving bracht het Christen | |
| |
dom, dat geheel gebouwd is op de geringschatting van het aardse, een verandering, als er nog geen geweest was en geen meer komen zou. De Ziener, de Dichter, de Prediker richt zich altijd tegen de wereld en als hij dat niet doet, houden zij daardoor meteen op Dichter, Prediker, Ziener te zijn.
En om nu tot de dichters in onze tijd terug te komen. Het is dus mogelijk, dat zij een onbesproken leven leiden, de maatschappelijke zedewetten getrouwelijk nakomen, hun belasting op tijd en zonder veel gemor betalen, met Hare Majesteit thee drinken en lid van de Algemeen Nederlandse Wielerbond zijn; het is zeer goed mogelijk dat zij zich in het dagelijks bestaan in niets van hun medemensen onderscheiden, maar.... zodra zij zich als dichter uiten, worden zij door dit feit alleen, de onverzoenlijke vijand van de wereld en dus van die staat, die de wereldse orde vertegenwoordigt. Ja, zelfs indien een dichter een ode zou schrijven ter ere van het staatshoofd en daar blijkt werkelijk poëzie in te schuilen, dan is het lofdicht, in zoverre het poezie is staatsgevaarlijk. En als ik staatsman was en in de staat geloofde, zou ik als axioma stellen, waarnaar ik al mijn daden richtte: ‘la métaphysique, voilà l' ennemi’! Revolutie (en dat is misschien de gevaarlijkste vorm) betekent hier: de overtuiging dat ons ware leven zich elders afspeelt. Waar? Zeker niet op deze wereld en in deze samenleving. Wie zich tot de eeuwigheid richt kan de steeds wisselende stelsels, telkens weer als Nieuwe Onverbeterlijke Orde aangeprezen, niet ernstig opvatten. Hij beoordeelt ze alleen naar hun meerdere of mindere schadelijkheid. Men kan niet poëtisch leven zonder het Absolute te zoeken en er is geen staat denkbaar, die niet op het Compromis gebouwd zou zijn; daarom zijn allen, die het Absolute zoeken, de natuurlijke vijanden van de staat, niet van een bepaalde staat of staatsvorm, maar van alles wat van verre of nabij met het compromis in verband staat. Het bovenzinnelijke is een sprengstof, het gevaarlijkste wapen tegen de wereld. Het is de taak der dichters de mijnen | |
| |
te leggen en de lont aan te steken. Laat men toch nooit vergeten dat de gruwelijkste oorlog kinderspel is, vergeleken bij de strijd tussen hemel en aarde, welke slechts tot een einde komt door het einde van deze planeet.
Het was een tijdelijk en beperkt belang dat de wereldheerschappij niet op Duitsland overging, maar het is van oneindig wijder en duurzamer belang dat de hemelse het wint van de aardse mens. En in die oorlog vormen de dichters de voorhoede van het Goddelijke leger. Het moet erkend worden, dat voor wie denkt als ik, de wereld en de tijd waarin wij leven niet belangrijk meer zijn en in de gegeven omstandigheden bovendien nog weerzinwekkend. Dit boekje werd geschreven tegen de gemeenschapskunst; tegen de stelling dat de kunst de tijd van zijn ontstaan moet verbeelden; tegen de vitalisten, de actualisten en de futuristen. Het wordt gevormd door een reeks variaties op een thema van Vondel: Eeuwig gaat voor Ogenblik.
|
|