De geschiedenis van De Nieuwe Gids
(1955)–G.H. 's- Gravesande– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
VI De brieven van Kloos aan Van LooyDe eerste brieven van Kloos aan Van Looy zijn uit Brussel geschreven. Men kan er uit lezen op welke wijze Kloos het werk van Van Looy critisch beoordeelde en hem aanwijzingen gaf. Verder worden er mededeelingen in gedaan over de Julia en een nog nimmer gepubliceerd gedicht van Kloos op Fiore della Neve opgenomen. | |
Bruxelles, Rue Tassen Snel 30. Quartier Louise 11 September 1884.Amice, Je beide brieven hebben mij veel pleizier gedaan. Niemand schrijft mij anders, dan Verwey: Veth schijnt in Dordt in slaap gevallen te zijn onder het vriendelijk gekout van zijn familie en ofschoon ik al een paar keer een briefkaart op hem afgestuurd heb, zendt hij mij alleen de dingen, waar ik om vraag en doet er geen letter van zijn hand bij. Je eerste schrijven, daar kon ik eigenlijk moeielijk op antwoorden, want .... om je de waarheid te zeggen, ik begrijp het aan mij gerichte sonnet maar half, tot aan de terzinen. Die blijven nog steeds orakeltaal voor mij. De andere verzen wou ik graag wat over zeggen: wel ben ik misschien op het oogenblik niet bekwaam om te oordeelen, om een reden, die ik je straks vertellen zal, en ik sta dus niet voor de juistheid mijner aanmerkingen in. Ik kan je ingenomenheid met den Vlinder niet deelen: ik vind het een vrij gewoon piece of verse - making en het eenige mooie er in: Als een vuurwerk gloeiend
Tusschen zonnestof etc.
Dát is origineel gezien en gezegd: het andere vind ik een chaos. Jou ‘timbre’ van klank en beeldspraak ligt er wel in, maar niet intensief genoeg. Veel beter vind ik ‘slapeloos’. De ‘gedachte’ is veel treffender dan die van den Vlinder, die al zoo dikwijls op zoo'n manier bezongen is. Maar de techniek is nog zwak. Zeer schoon vind ik strophe 7. Zoo weent hij, etc. regel 3 en 4, strophe 6 ofschoon de derde regel nog gewrongen is. Strophe 1 is ook goed. | |
[pagina 59]
| |
Maar sterregeschijn is geen woord en de vergelijking zelf ook weinig treffend. toen zielzuchten teêr Hebben zijn lippen gekreund is zwak. regel 15 is sust een indicatief, en regel 16 voer' een subjonctiel. dat kan niet. strophe 8 is ook goed-ook 9. en 10 op kleinigheden na. Misschien vergis ik mij, want ik zit tegenwoordig zooveel verzen te braken voor Julia, dat ik de heele poëzie dikwijls naar den drommel wensch. Ik heb nu zoowat 300 regels geschreven, en er moet nog wel evenveel bij. Maar wat heb je een verkeerd idee van de politieke beroeringen hier! Verbeeld je, een leger van 70.000 boeren, hoogen adel en burgers is letterlijk in de pan gehakt door hoogstens een paar duizend Brusselsche jongelui. Ondanks herhaalde waarschuwingen, jazelfs verbod van den Burgemeester hadden de clericalen het gewaagd met een troep, waarvan zeker de helft uit huurlingen bestond (de prijs was 3 francs, een goed diner en vrije reiskosten) de Brusselsche bevolking, die grootendeels liberaal, dat wil hier zeggen tegen de R.C. geestelijkheid is, in hun eigen stad te komen insulteeren. Ze hadden b:v: ‘cartels’ met deviezen als Les libéraux, il n'en faut plus. A. hier en daar, il n'y a plus de libéraux, etc. Zoo trokken ze zegevierend, uitdagend, met vliegende vaandels en muziek, hoonende leuzen bij honderden omhoog geheven, na des morgens al op verschillende plaatsen in de stad Brusselsche alleenloopende liberalen mishandeld en ernstig verwond te hebben, zoo trokken ze de meest liberale buurten door. En wat is er van overgebleven? Niets. De vaandels, trompetten, trommen, hoeden, deviezen, alles is geroofd en vernield en die reuzige massa menschen is in verloop van drie uren totaal op de vlucht geslagen. Een manifestatie was het eigenlijk niet, maar een kudde opgejaagde schapen. En boven alles uit klonk den heelen dag een oorverdoovend gefluit, dat zelfs de muziekcorpsen tot zwijgen bracht. En dat ondanks dat het cortége van alle kanten was ingesloten en beschermd door garde-civique, gendarmerie, politie en brandwachten. Als bij ons de calvinisten aan het bewind kwamen met Abram Kuyper b:v: als eerste minister, want daarmede moet men den toestand hier vergelijken, zouden de Hollanders dan hetzelfde doen? De Belgen doen meer als schreeuwen, ze handelen. Als de schoolwet door den Koning onderteekend wordt, komt er bepaald een burgeroorlog. Wat de Hollandsche couranten vertellen is koffiepraat. 't Is geen kwestie van liberaal of conservatief en allebei even beroerd, als bij ons, maar van ultramontaansch of niet. En dan moet ieder fatsoenlijk mensch tegen de papen partij kiezen, al is hetgeene er voor in de plaats komt, dan ook zoo bijster voortreffelijk niet. Heb ik nu genoeg gekrabbeld? Vele groeten.
tt Willem Kloos | |
[pagina 60]
| |
Rue Souveraines. Ixelles-Bruxelles. November 1884
Amicissime, 't Schijnt hier in Brussel geen winter te worden. We hebben nu al, ik weet niet, den hoeveelsten November en 't weer is nog zoo mooi, dag aan dag, of het lente was. Gisteren en vandaag is het eindelijk wat kouder geworden. Maar den regen en wind van het barre Noorden ken ik niet meer. Ja eens, is er nog een bui geweest. De hemel had zich den heelen dag goed gehouden, en vroolijk rond gekeken met zijn éene zonnige oog. Maar daar scheen toch iets aan zijn geluk te haperen, want toen het donker was en niemand het zag, is hij eventjes heel gauw en heel hard uit gaan huilen. Maar den volgenden morgen lachte hij weer zoo helder, als een kleine jongen van vijfjaar. Ik heb nét zoo mijn gewone morgenwandeling door het bosch gemaakt. Wat is de herfst toch veel mooier dan de zomer! Ik wou, dat ik het kon uitdrukken, maar daar moet je schilder voor zijn: met woorden gaat dat, geloof ik niet. Al dat licht in zijn duizende variaties kan je onmogelijk ‘zeggen’. Shelley doet het wel eens. Ik doe tegenwoordig niets anders, dan hem lezen en bestudeeren, meteen met het praktische plan om een groot stuk over hem te schrijven voor ‘Nederland’. Ik heb reeds bouwstoffen voor 2 á 3 vel en ben toch niet verder dan zijn twee-en twintigste jaar, toen hij nog niets dan prullen had gegeven. Ik geloof, dat ik veel nieuws gevonden heb, waar ze ook in Engeland nog niet om hebben gedacht. Maar het plaagt me, dat ik niet alles begrijp. Ik heb bijv. de eerste helft van de ‘Mount-Blanc’ vertaald in rijmlooze iamben, maar toch kan ik nog niet achter het sentiment van sommige passages komen. Ik zal de vertaling aan Verwey sturen; 't is te lang om tweemaal over te schrijven; en ik geloof ook niet, dat zij eenige litteraire waarde heeft. Ik ben echter van plan een grooter stuk te probeeren. Wat een wonder, die Shelley! als mensch en als dichter. Daar zijn wij allemaal toch lammen en blinden bij. Sinds ik weer wat in hem thuis ben, komt mij dat heele Nederlandsche lawaai over een bundel van Fiore of Couperus, ja zelfs over betere dingen, zoo'n armzalig gestommel in het donker voor, vergeleken bij dien vloed van licht en muziek en passie, die in dat groote hart verborgen lag. En 't is er uit gekomen ook! Ik ga er nog niet geheel in mee, daar is nog zooveel vreemds in voor mij, ‘hoog en wonderlijk’ zou de Gids misschien zeggen, maar tusschenbeiden wordt toch de sluier opgelicht - dan zie ik - dan voel ik - en voel, dat wij Hollanders allemaal niets zijn, en dat wij wel morgen aan den dag kunnen ophouden met krassen, zonder schade voor dit of een later geslacht. Toe, Looy, maak toch voort met je Engelsch! de Engelsche literatuur is de eenige in de 1ge eeuw, behalve misschien Goethe, Heine, Multatuli en hier en daar wat van de Franschen, al de rest is pis. Ik leef hier anders als een godje, met de eenzaamheid als mijn droomenvolle wereld. Als ik nog eenig idee van mezelf had, zou ik me kunnen vergelijken met Apollo, in ballingschap levende bij de kudden - dat zouden dan de familie Doorenbos zijn - maar .... ik kom niet meer bij den ‘ewigen | |
[pagina 61]
| |
Jüngling’ aan huis. Ze hadden genoeg van me, merkte ik, en toen ben ik maar weggebleven. Toch is mijn engagement niet af: mijn schoone komt nu mij bezoeken en zet dan koffie voor me. Ook bakt ze wel eens een pannekoek of een karbonade bij mij, die ik vervolgens met smaak opeet. Je bent verwonderd? Och Looy, als een vrouw haar netten heeft gespannen, dan loopt een man er altijd in. En ik ben gelukkig en tevreden op het oogenblik, zooals ik in lang niet geweest ben, wel niet door haar, maar omdat ik alleen ben. Daar is hier niemand met wie ik een verstandig woord zou kunnen spreken, en ik spreek ook trouwens maar éen mensch, dat is zij. Zoo ben ik nu wel gedwongen, om met mezelf om te gaan als een vriend, wat ik in Amsterdam al bijna verleerd was, en ik ben nu tot de ontdekking gekomen, dat ik mezelf nog al aardig vind. Dat was een groot pleizier voor me, zooals je begrijpt, en dat heeft mij erg opgeruimd gemaakt. Maar daarom wou ik toch ook wel wat van jullie hooren! Veth laat niets van zich weten, dan vaderlijke raadgevingen en berispingen in sonnetvorm, welker bron nu echter ook schijnt verdroogd te zijn. 't Is waar, op het laatste heb ik nog niet geantwoord, maar wat moet je antwoorden, als iemand je bij Adam vergelijkt en je ‘door smart verblind’ noemt? 't Is waar, met Adam heb ik ten minste deze overeenkomst dat ik in een paradijs zit van zelfgenoegzame eenzaamheid, net als hij, voor dat Eva kwam. Waarom schrijft hij niet eens? Van v. Eeden heb ik laatst een brief gehad, met een vers er in en ik heb hem reeds den volgenden avond zeer minzaam teruggeschreven. Maar ik geloof, dat Amsterdam overigens uitgestorven is. Jullie hebben toch meer nieuws, dan ik. Ik zal echter hier niet stuk voor stuk al de dingen vragen, die ik graag zou willen weten, hoe het met Rome gaat, etc, etc. Als je 't me zeggen wilt, zal je 't nu ook wel zonder dat doen. Ik had ook al lang bericht van je verwacht, dat je met den trein van zoo en zoo laat te Brussel zou arriveeren, zooals je beloofd hadt, maar daar begin ik nu ook al den moed van op te geven. Witsen is hier geweest en heeft mij op een Fransche comédie getracteerd: juffrouw Muller was zeer vriendelijk en zeer druk. Den volgenden morgen moest ik, volgens afspraak, op de tentoonstelling komen: 't was misschien onheusch van me, dat ik niet gekomen ben, maar verschillende dingen brachten mij daartoe. Wil jij s.v.p. mijn excuses bij hem, en hij voor mij bij de dames maken? Van Verwey hoor ik niets: is hij dood? Zijn stuk over Beets was goed, vind je niet? Schrijf je spoedig terug? De groeten aan allen. affectionately yours Willem Kloos | |
[pagina 62]
| |
lenden en bolderenden spoorwagen van echt ijzer en hout, en toch voel je je nog rampzalig! Wat moet ik dan wel doen, die mijn hoofd niet buiten de deur durf te steken, uit vrees dat het me geld zal kosten? Nog eens - gelukkige Looy! Maar je moet daarom niet denken, dat ik je teleurstelling niet gevoel. Over de beslissing der commissie was ik misschien nog meer verbaasd dan verontwaardigd, maar toen ik in het artikel van Alberdingk Thijm in het Weekblad las, wat nu de eindelijke afloop van de zaak schijnt te zijn, ben ik opgesprongen. Als ze nu nog jullie beiden het volle hadden gegeven, wat jou toekwam, dan was het praktisch toch op hetzelfde neergekomen. Maar zóo! Doch of mijn temperament veranderd is, sinds ik de lichtere Brusselsche lucht inadem - ik weet het niet: maar ik heb soms zulke visioenen van de toekomst, dat ik wel op het tegenwoordige zou willen dansen in uitgelaten lust. Want het zal het graf zijn van dien lamzaligen, harten hersenloozen ledepoppen-troep, die daar krioelt en knoeit, dien likhanden en gelikten marionetten kast[?], die zich de literaire en artistieke ‘wereld’ van Nederland noemt. Wat kan 't jou schelen, jongen, of dit of dat op het oogenblik zóo is en niet andersom. Lach ze uit, spuw ze in 't gezicht, trappel ze in het stof .... in je éentje - maar vooral lachen, lachen! Nu doen wij 't en hebben er pleizier van, maar het geslacht, dat komt, zal dien lach van ons overnemen, en nalaten aan de volgende, die hem zullen voortzetten in koor door alle eeuwen heen. Maar zoolang hoef je niet te wachten: over tien jaren ben jij de man, en nu .... een jaar lang, een heel jaar, zul je genieten iedere dag, ieder uur: kunst, natuur, leven, alles zal je zien en je zult vrij zijn als een .... als een .... ja vrijer dan een wolk in de lucht, want je kunt meêgaan met den wind, die je 't beste bevalt, je zult kunnen lezen en werken, schilderijen en verzenmaken, alles wat je geest je ingeeft en je handje voorschrijft. O gelukkige Looy! Mag ik het nu zeggen? Na dit dithyrambisch uitstapje, kom ik weer op de aarde terug en bemerk met schrik dat jou brief al van den 14en November is. Het gaat bij mij met brievenschrijven als met mijn andere productie, zoowel als met mijn spreken. Ik kom er niet makkelijk toe om uitdrukking te geven aan wat er in me omgaat, en dikwijls, als ik er mij toe ga zetten, word ik plotseling angstig, dat het niet gaan zal en dan gaat het ook niet. Ik heb dikwijls gedacht, of dat me ook een verklaring kon geven van dien bekenden ‘heldenmoed’ van Da Costa (je weet ‘gevoel, verbeelding, heldenmoed’ maken volgens hem den dichter). Men moet inderdaad moed hebben, als men zich gaat uiten, d.w.z. men moet vooruit de overtuiging hebben, dat men 't kan, en dan kan men 't ook. Bang zijn en aarzelen is de dood voor productie, 't Is, geloof ik, een nieuw bewijs, hoeveel invloed de verbeelding in het menschelijk leven uitoefent. Dat alles schrijf ik je, ofschoon ik van plan ben, overmorgen in de stad te komen, om de promotie van van Deventer. Die beste Chap heeft mij tien pop te leen geoffreerd, om mijn reiskosten te vergoeden, en je zult mij dus spoedig zien: ik zou gaarne Vrijdagavond bij jou of bij Veth komen. Het is echter te laat voor jou om nog naar hier te schrijven, of je thuis bent. Wees dus zoo goed een briefje bij Dieperink Hemonystraat 27 te bezorgen, hoe of je | |
[pagina 63]
| |
die zaak met Jantje hebt geschikt. Want het kon gebeuren, dat jij of Veth, of beiden dien avond bezet hadden. Nu de zaken afgehandeld zijn, weêr een blij gezicht! Want Julia is af! Achtienhonderd regels nu eens verheven en diepzinnige, dan weer teedere en roerende poëzie, rijk van inhoud, zoowel als aan vormen, en in een ‘taal, die geheel in overeenstemming is met de schoone gedachten’. Je zult er pleizier van hebben. De slotkartouw is een kleine hymne op Beets in twee strophen, ieder van 8 regels. Dat hapje voor de kritiek is nét een dor en droog zandvlaktetje, mooigemaakt met geschilderd kunstgras, waar overal ‘voetangels en klemmen’ liggen. Geen Hollandsch criticus kan er een stap voor of achteruit doen, zonder in den val te geraken. Want al de lof, dien ik er opgestapeld heb, behoeft maar éen handgebaar, van den schrijver-goochelaar hocus-pocus!, om op eens in spot en satire te veranderen. Ben ik daar bezig mezelf te prijzen? Dat komt, omdat ik nog dronken ben van al de pret, die ik gehad heb, toen ik het maakte. Ik ben dus niet toerekenbaar. En buiten dien, daar ik geen Christen ben, hoef ik niet altijd mezelf te ‘verkleineeren’, wel? 't Sonnet op Elia heb ik nog niet aangedurfd: ik heb in den Bijbel gelezen, wat er van staat, maar dat heeft mij niet genoeg geïnspireerd, schijnt het; nu zal ik je schilderij nog eens gaan zien. Toen ik er pas vandaan kwam, was ik zoo blij, dat ik dadelijk ervoor ben gaan zitten: maar die historie met Martha is er toen tusschen gekomen en heeft gezegd: ho! Maar alles, daar ik eenmaal lust in heb, dat doe ik toch wel op 't laatst. Ik geloof heusch, dat Eva een van mijn beste sonnetten is, en ik zou wel eens willen zien, of dat stuk, dat mij veel meer gefrappeerd heeft, mij met stomheid zal blijven slaan. Wat vind ik je ‘Herfst’Ga naar voetnoot1 mooi, op dien ongelukkigen 4en regel na! Verander dien toch in godsnaam, zoo iets in dezen geest ‘En 'k zag haar vormen in de verte tanen’ 't Is nog niet goed, daar moet een bepaling bij ‘vormen’, als licht of klaar, maar ‘in de verte’ kan ook niet weg. Hoe zou je vinden: En 'k zag nog ver heur lichte vormen tanenGa naar voetnoot2
Die regel deugt in zoover niet, als het geen weerspiegeling is van de werkelijkheid, maar alleen een plastische uitwerking van het beeld in den derden regel. Men kan niet zeggen, dat men in den herfst den zomer al verder ziet verdwijnen .... Ja, toch wel! Omdat men het langzame verwelken van de natuur vergelijken kan met het langzame verflauwen van iets dat zich van ons verwijdert. Denk eens na over mijn voorslag. Vooral de terzinen vind ik schoon! Dat zijn misschien de beste regels, die ik van je ken. Alleen dacht ik zoo, terwijl ik ze nu weer las: als daar eens stond die lange, donkre haren en dan een klemtoon leggen op schudt Zij lacht en schudt die lange, donkre haren.
| |
[pagina 64]
| |
Neem me niet kwalijk, dat ik in je werk zit te knoeien .... ik doe het, omdat ik het niet laten kan. Het tweede sonnet - ik heb zoo'n idee, dat die U met juffrouw M. in verband staat. Maar misschien ben ik dom - of onbescheiden - of ook wel beiden tegelijk. De quatrijnen vind ik goed, maar de terzinen lijken mij niet: bij nader inzien om twee regels: de elfde en de 12de. Die ‘gescheurde nevel’ is ‘beeldspraak’ En waar het Maar stil: ik heb altijd ‘denken’ gelezen, nu zie ik dat het ‘donker’ moet zijn: ik begreep er eerst niets van. Nu kan het wel, maar 't is toch niet dàt. Buiten dien, goede engel van mijn leven is een ongeoorloofde hiaatGa naar voetnoot1. Ik ben ook aan het verzenmaken, maar anders dan je misschien denkt. 't is een satire op Fiore, alleen voor privaatpleizier, niet voor eenig publiek. Noem het een jeu d'esprit zonder esprit, een rijmoefening ten koste van den goeden smaak, enfin - je bent nog al goedlachs, daar heb je 't kleine monstertje, dat wil zeggen den kop van den lintworm, de staart zit nog in mijn hoofd. | |
Aan Fiore Della Neve Door ‘een vriend’ kort na de uitgave Van zijn ‘Van een sultane’Een brief van Mij aan Fiore della Neve:
Mon cher! Gods zegen en nog vele jaren
Voor vrouw en poëzie! maar zend mij even
P.O. een paar gebonden exemplaren,
Want SchröderGa naar voetnoot2 heeft mij nét weêrom geschreven:
'Ik wou, dat álle dichters Fiore's waren!
'Dát soort van poëzie is zóó gezocht -
‘De dames hebben álles opgekocht’.
Dát was een slag voor mijn bejaarde nichten! -
Ik zag aan hun gezicht:, hoe zeer 't hun speet -
En zoo besloot ik me aan jouzelf te richten.
Maar .... à propos .... voor dat ik het vergeet -
Men fluistert hier iets raars van jouw gedichten ....
Men zegt .... maar 't zal niet waar zijn .... en ik weet
Ook heusch niet, hoe men zoo iets zeggen kán:
‘De Muze maakte er papillotten van!’
| |
[pagina 65]
| |
‘O laster, beet der angellooze wormen!
(Riep ik) zoo smet ge met uw vuig venijn
Ook Haar, wier losse lokken op de stormen
Golven der passie, of, in weeke lijn,
Neervloeien om haar vlekkelooze vormen!
Neen! zóo kan niet de ware Muze zijn -
Zoo net gekapt met vetgeplakte krulletjes,
Een wassen pop voor pieterige prulletjes!’ -
- ‘Zeer juist gezien, mijn waarde! maar gewoonlijk ....
Hoe zegt men .... Zóo de Muze, zóo de man -
En Fiore. - 'Maar, menheer! dat 's onverschoonlijk ....
Dat 's iets .... zóo ergs .... dat ik het haast niet kan
Over mijn lippen krijgen .... 't is .... persoonlijk!
En .... personeel is geen fatsoenlijk man.
En buitendien - ik zeg, dat Fiore's snaren
In geenerlei verband staan met zijn haren’ -
- ‘Wellicht (was 't antwoord) wat hun aantal aangaat’.
(Ik ziedde) ‘Stil! nú komt de symboliek ....
Zie naar de lucht, als daar de volle maan staat,
Omkruifd door donzen wolkjes - even chique,
Als hij de krullen om zijn kruintje staan laat -
En dát is de sleutel van zijn versmuziek:
Want zijn Resaura en die andre snollen -
Je weet toch, dat ze liefst in 't maanlicht krollen’. -
(Ik borst). ‘Jij .... bent .... Homunculus!Ga naar voetnoot1 Ei, scheer es
Je kin eerst, knaapje! .... zoo je haren vindt -
Onwetend wicht! zoo, denkt ge, had Homerus
Een Muze, bedelend en oud en blind!
Ja, de eedle jongeling, Louis Couperus -
Die nu al negen maanden zingt en mint -
Waar dus een poezelig, pomadig ventje,
Als nú zijn Muze is .... in haar best momentje!’
De rest moet nog komen: je zult gezien hebben, dat het een samenspraak is tusschen mij, den vriend, en een vijand van Fiore. Als de lust blijft, maak ik ook een tweeden brief over zijn laatsten bundel. Je moet het maar aan niemand laten zien, behalve aan Veth. Als dit nu geen lange, opgewonden brief is, dan ben ik niet je vriend Willem Kloos | |
[pagina 66]
| |
Nog twee briefkaarten laat ik hier volgen. De eerste is onafgestempeld:
Kerkstraat 260
Beste Kobus, ik heb drie onuitgegeven sonnetten, die ik alvast laat drukken in m'n afdrukje van de verzen in de laatste aflevering. Ik zou graag er eene, naar je keuze, aan jou opdragen, en wou ze je daarom komen voorlezen. Wanneer kan dat gebeuren? Schrijf mij dat s.v.p. eens. tt Willem Kloos
Het is niet duidelijk op welke aflevering het slaat. In het Octobernummer van 1885 werden vier sonnetten van Kloos opgenomen, waarvan Eva opgedragen werd ‘Aan Jac. van Looy’. In het archief van Van Looy is in het handschrift van Kloos dit sonnet met de opdracht bewaard gebleven. Het is 24 April 1884 gedateerd:
De tweede is gezonden naar Poste restante Venezia Italia. | |
20 Januari 1886Beste Looy, Ik heb het vreeselijk druk druk tegenwoordig: ik was van plan geweest je een brief te schrijven, maar kan er geen tijd voor vinden voor de aflevering uitgekomen is. Ik deel je dus nu maar even mede, dat je Sneeuwdag, tot mijn spijt, onmogelijk in de derde aflevering kan: we hebben in de laatste week, zooveel copie er bij gekregen, die van actueel belang is en dus niet weg kan blijven, dat je schets moet blijven liggen. In de 4e echter stellig. Schrijf me spoedig, waar je bent in Spanje anders weet ik niet, waarheen de N.G. te sturen-Yours W.K.
(Opgenomen in De N.G. van 1 April 1886 Een dag met sneeuw) |
|