Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1437 (22 Mei).
| |
[pagina 79]
| |
op. De overheid gaat hem tegemoet en herinnert hem aan zijne belofte. Twee uur lang houdt Filips haar aan den praat, tot hij het bericht ontvangt, dat twee van zijn edelen zich van den toegang tot de stad hebben meester gemaakt. Dan geeft hij het sein tot vertrek en dringt met zijn edelen en Picardiërs de stad binnen, maar slechts met een klein gedeelte, want drieduizend van de zijnen worden buitengesloten. Terstond beginnen de boogschutters te schieten op de toeschouwers in de vensters en het weerlooze volk op straat: des morgens was in elk gilde bevolen, dat men ongewapend den vorst zou tegemoet gaan. In den algemeenen strijd, die zich nu ontwikkelt, wordt de geringe macht der Franschen verslagen door de Bruggelingen, die zich ijlings gewapend hebben. Meer dan honderd Franschen sneuvelen, waaronder de edele Jean de Villiers, Heer van l'Isle-Adam, die, nadat hij van de Fransche tot de Bourgondische partij was overgegaan, zoowel Filips als diens vader Jan zonder Vrees, in al hun ondernemingen trouw had bijgestaan. Toen hij de boogschutters zag weifelen, was hij te voet gaan strijden, en, in de meening van gevolgd te worden, ver naar voren gedrongen, doch werd terstond doodelijk getroffen. De vijanden rukten hem de vliesridderketen van de schouders en sleepten het lijk de straten rond. Hertog Filips zelf bracht er ternauwernood het leven af, doordat een smid voor hem een der stadspoorten opende. Brugge, door Filips van nu af van allen toevoer van levensmiddelen afgesneden, moest een jaar later, nadat vier en twintig duizend inwoners aan de pest bezweken waren, wel vrede sluiten. Onder de voorwaarden werd toen ook opgenomen, dat aan l'Isle-Adam, die eerst met de andere gesneuvelden begraven was in een put op het kerkhof van 't St.-Janshuis, een eervolle begrafenis in de St.-Donatiaanskerk zou ten deel vallen, waar jaarlijks den 22sten Mei een plechtige dienst zou gehouden worden, waaraan alle magistraatsleden moesten deelnemen. Zoo bleef de herinnering aan den ongelukkig gesneuvelden edelman bij het volk voortleven, en het behoeft ons niet te verwonderen, dat wij zijn tragischen dood ook bezongen vinden in een lied. Vergelijken wij dit bij de geschiedkundige berichten, dan zien | |
[pagina 80]
| |
wij, hoe de dichter blijkbaar zijn onderwerp met voorliefde behandeld, er kleine trekjes aan toegevoegd heeft, die wij elders missen. Het lied is gedicht tot verheerlijking van l'Isle-Adam, - hier door het volk, dat vreemde woorden tot een meer begrijpelijken vorm pleegt te wijzigen, verbasterd tot Lelidam, - die tot tweemalen toe, doch vergeefs, zijn heer de roekelooze onderneming tracht af te raden, en er nu zelf het slachtoffer van wordt. Bij de geschiedschrijvers vinden we echter van dit optreden van l'Isle-Adam geen gewag gemaakt.Ga naar voetnoot1 Spottend vraagt Filips hierop, hoe het komt, dat hij, die Parijs driemaalGa naar voetnoot2 gewonnen heeft, nu zoo bloode is, waarop l'Isle-Adam antwoordt, dat hij Parijs in edelen strijd gewonnen heeft, maar dat Filips Brugge wil nemen door verraad. Verder voorspelt hij zijn eigen dood en verzoekt om brood en wijn voor het houden van zijn laatsten maaltijd. Op 't oogenblik, dat hij den dood voor oogen ziet, tracht hij zich nog los te koopen, maar onverbiddelijk klinkt het antwoord: ‘Dijn silver noch dijn roode gout
En mach u al hier niet baten:
Lelidam, al waert ghi noch so stout,
Ghi sulter hier u leven laten!’
Voorts geeft het lied eene bijzonderheid, die wij overal missen, en die toch zeer goed historisch kan zijn: als de Mechelaars vernemen, dat de aanslag op Brugge gemunt is, weigeren zij hun verdere medewerking en trekken weg.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 81]
| |
Eene andere bijzonderheid van het lied, dat de geestelijkheid den vorst, na zijn binnendringen in de stad, in processie tegemoet treedt, vinden wij in ééne kroniek terugGa naar voetnoot1; het lied vermeldt hier nog bij, dat het kruis voor Filips' voeten in vier stukken springt. Het lied komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 97, no. LXV).
Bronnen: Brabandsche Kronijk, Chron. v. Nederlant, Le Livre des Trahisons de France envers la Maison de Bourg., Chronica Petri Monachi Bethl., Chronique d'Adrien de But, Vlaamsche Kronijk, alle uitgeg. in de Collection de doc. inéd., I; Barante, Hist. des ducs de Bourgogne; Monstrelet; Chastellain; Jan van Dixmude bij De Smet, Recueil III; Pontus Heuterus, Op. hist. 1643, Lib. IV; Kervijn de Lettenhove, Hist. de Fl. Van mijn here van Lelidam.
1[regelnummer]
Het was op eenen Dijsendach,Ga naar voetnoot1
Al inde Sinxendaghen,Ga naar voetnoot2
Dat grave Philips van Vlaenderlant
Op Hollant wilde varen.Ga naar voetnoot4
2[regelnummer]
Hollant dat en meende hi niet;Ga naar voetnoot1
Het was Brugghe, die edel stede reyne:Ga naar voetnoot2
‘Mijn heeren, blijft mi alle gader bi,
Ende ghi ruyters groot ende cleyne.’
3[regelnummer]
Doen si bi der stede quamen,
Een mijle buyten der vesten,
Die Mechelaers trocken besiden af:
Si en wilden op Brugghe niet vechten.Ga naar voetnoot4
4[regelnummer]
Mer doen si quamen by sinte Andries,Ga naar voetnoot1
Al in die velden groene:
| |
[pagina 82]
| |
‘Mijnheeren, blijft mi alle gader bi,
Ghi ruyters stout ende coene.’
5[regelnummer]
Si ontwonden banieren ende standaert
Al voor sinte Magdaleene:Ga naar voetnoot2
‘Elck man si vier mannen waert,
Dit is Hollant dat ick meene.Ga naar voetnoot4
6[regelnummer]
Doen sprac mijn heere van Lelidam:
‘Heere, wat wilt ghi maken?Ga naar voetnoot2
Daer gaet so menich frisch edelman
Te Brugghe al op die straten!’
7[regelnummer]
‘Och edel heere van Lelidam,
Hoe coemt ghi nu dus bloode?
Doen ghi Parijs driewerven wont,
Ghi en dedes niet so noode.’
8[regelnummer]
‘Doen ick Parijs driewerven wan,
Dat dede ick in vroomen strije;Ga naar voetnoot2
Mer ghi wilt die edel stadt van Brugghe
Winnen met verraderije.
9[regelnummer]
Doen si binnen die poorte quamen,
Processie quam hem te ghemoete;
Dat cruyce spranc in vier quartierenGa naar voetnoot3
Al voor des princen voeten.
10[regelnummer]
‘Och edel heere van Vlaenderlant,
Hebt dock Gode voor ooghen,
Dat ghi Brugghe wilt paelgierenGa naar voetnoot1,Ga naar voetnoot3
God en salts niet ghedooghen.’
11[regelnummer]
‘Och edel heere van Lelidam,
Hoe coemt ghi nu dus bloode?
| |
[pagina 83]
| |
Doen ghi Parijs drie werven wont,
Ghi en dedes niet so noode.’
12[regelnummer]
‘Doen ic Parijs drie werven wan,
En was ic in gheenen noode,
Mer voorwaer so ben ick nu:
Die Brugghelingen sullen mi dooden.
13[regelnummer]
Men hale mi broot ende wijn
Ende wilt mi drincken gheven,
Het sal mijn laetste maeltijt zijn:
Te Brugghe worde ick versleghen.’
14[regelnummer]
Doen dranck mijn heere van Lelidam,
Hi beval hem selven te Gode,
Mer eer de dach ten avont quam,
Was hi in grooten noode.
15[regelnummer]
Doen si bi die Vrydaechsmerct quamen,
Si moesten hem doen ghenieten;Ga naar voetnoot2
Die Pijckaerts spanden haer boghe snelGa naar voetnoot3
Ende ghinghen so seer schieten.
16[regelnummer]
Die Brugghelingen brochten haer bussen voortGa naar voetnoot1
Ende ghinghen doe seer schieten,
Die Pijckaerts spanden haer boghen snel,
Dat hem wel mochte verdrieten.
17[regelnummer]
Men ghinck daer houwen ende slaen,
So seer boven maten,
Si en constens ontrijden noch ontgaen;Ga naar voetnoot3
Si moesten daer haer leven laten.
18[regelnummer]
Lelidam riep: ‘Ransoen, ransoen,
Laet mi mijn lijf behouden,
Ick sal mi in een schale weghen doen
Ende al van fijnen goude.’
| |
[pagina 84]
| |
19[regelnummer]
Dijn silver noch dijn roode gout
En mach u al hier niet baten:
Lelidam, al waert ghi noch so stout,
Ghi sulter hier u leven laten!’
20[regelnummer]
Daer bleef die edel heere doot,
Verslegen al op die strate,
Noyt en quam hi in meerder noot;Ga naar voetnoot3
God gheve zijn arme siele bate.Ga naar voetnoot4
21[regelnummer]
Sinte Donaes in die kercke,Ga naar voetnoot1
Daer leyt hi begraven,
Die edel heere van Lelidam.
God wil zijn siele laven!Ga naar voetnoot4
|
|