Grootvader en de tijger
(1925)–Lilian A. Govey– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Juffrouw Somber was zijn keuken-, werk- en binnenmeid, alles tegelijk. Zij was een triestige vrouw, met een lang gezicht en een schorre stem. Jaap, haar zoon, hielp zoo'n beetje met alles. Hij keek scheel. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Lorre was een grijze papegaai, die ondeugend uit zijn oogen keek. Hij had een kruk in de eetkamer, maar daar hij een verstandige en welopgevoede vogel was, zat hij nooit aan den ketting, maar mocht gaan waar hij wilde. Tom was een jongen. Hij logeerde dikwijls bij Grootvader. Hij was acht jaar en een rakker. | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Op een warmen Zaterdagmiddag in den zomer, was Jaap aan 't wieden in den voortuin en Tom hielp hem. Grootvader zat in een leunstoel voor het eetkamerraam, dat uitkeek op den achtertuin. Hij had zijn zijden zakdoek op zijn hoofd gelegd, om geen last van de vliegen te hebben, en hij was op 't punt om een dutje te gaan doen, toen hij iets uit de boschjes achter in den tuin zag sluipen. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Het was een groote, gestreepte tijger! Grootvader's oogen gingen wijd open, hij stond op met zijn zakdoek nog op zijn hoofd en deed zachtjes het raam dicht. Toen holde hij den tuin in, en deed de deur van de gang ook dicht, en toen hij in den voortuin kwam, waar Jaap en Tom aan het wieden waren, pakte hij hen beet en fluisterde met een schorre stem: ‘Loop gauw naar binnen. Er is een tijger in den tuin.’ | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Jaap en Tom sprongen op als twee elastieke ballen en liepen zoo hard ze loopen konden. Grootvader kwam hijgend achteraan. De wind blies zijn zakdoek weg en die woei net op de oogen van den tijger, die juist om den hoek van het huis kwam, vlak achter hen aan. Terwijl de tijger den zakdoek met zijn klauw wegtrok, hadden Jaap, en Tom en Grootvader net den tijd om veilig binnen te komen; ze deden de deur op slot en grendelden haar bovenaan en onderaan. | |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Juffrouw Somber dacht dat ze niet wijs waren. Ze stond hen aan te staren met den vatendoek in haar hand. Haar gezicht was nog langer dan anders. ‘Er is een t-t-tijger in den t-t-tuin, juffrouw,’ hijgde Grootvader. ‘Dan zullen we wel allemaal opgegeten worden,’ zei juffrouw Somber neerslachtig, ‘en dan hoeft er niet gekookt te worden voor morgen.’ Ze draaide hun den rug toe en ging kalm door met vaten wasschen. | |
[pagina 16]
| |
Terwijl ze zoo allemaal in de keuken stonden, had de tijger een open raam ontdekt. Het was de openslaande deur van de eetkamer, die Grootvader had vergeten dicht te doen. Lorre zat in de eetkamer te slapen op zijn kruk, en toen de tijger binnenkwam werd hij wakker. Hij vloog boven op een hooge boekenkast. ‘Ga weg! Ga weg!’ schreeuwde hij. ‘Help, een groote kat zit me na. O, ik ben heelemaal van streek!’ | |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
In de keuken keken Grootvader en juffrouw Somber en Jaap en Tom elkaar aan. ‘Hij is in de eetkamer,’ zei Grootvader, ‘en daar moeten we hem zien te houden. Ik heb een plan. Juffrouw, breng het vleesch voor morgen eens hier.’ Juffrouw Somber ging naar de provisiekamer en kwam terug met een groot stuk vleesch op een schaal. ‘Nu,’ zei Grootvader. Hij nam het stuk vleesch en zwaaide er mee door de lucht, ‘ik zal de eetkamerdeur opendoen en het stuk vleesch naar binnen gooien. Terwijl de tijger het op eet, zal ik gauw omloopen en de openslaande deur dicht doen, dan zit hij gevangen. Jaap kan dan naar het dorp hollen om hulp te halen.’ | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
Tom nam een volle spuitwaterflesch en ze gingen allemaal in de gang. Toen legde Grootvader het vleesch op den grond en bukte zich om door het sleutelgat te kijken. ‘Ik kan hem niet zien,’ zei hij, ‘maar ik ruik hem wel.’ Hij stond op, nam het vleesch in de eene hand en met de andere deed hij langzaam en voorzichtig de deur open. Maar op het zelfde oogenblik stak de tijger zijn kop om den hoek. Tom mikte met de spuitwaterflesch onder den arm van Grootvader door, en in eens sprong de tijger terug, want een dikke straal spoot hem net in zijn gezicht. | |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
‘Goed geraakt!’ schreeuwde Lorre, die als een dolle man op de boekenkast heen en weer sprong, terwijl de tijger zijn neus aan het kleed droogwreef. ‘Spuit hem in zijn oogen, mijn jongen!’ Maar Grootvader mikte vlug het vleesch naar binnen en gooide de deur dicht. Ze hielden hun adem in en luisterden naar een vreeselijk, knagend geluid in de kamer. Grootvader zei: ‘Nu eet hij het vleesch. Wie - wie wil de openslaande deur dicht gaan doen?’ ‘Ik!’ riep Tom en hij nam nog een flesch spuitwater en holde naar buiten. | |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
‘Ik kan den jongen niet in z'n eentje op laten eten,’ zei Grootvader en hij holde hem achterna. Ze deden de deur stijf dicht. De tijger was aan zijn laatste hapje. Lorre had zich naar beneden gewaagd en zat vlak bij hem heen en weer te springen. ‘Gulzigaard!’ zei hij. Geef mij een stukje!’ Maar de tijger keek alleen even op, en gromde. | |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Jaap was weggehold, toen Tom de deur open deed en liep als de wind naar het dorp. ‘Het beest zou het raam wel eens kunnen breken en zoo vrij komen,’ zei Grootvader. ‘Ik zou niet graag willen, dat Jaap werd opgegeten als hij terugkomt.’ ‘Ik ook niet,’ gilde Juffrouw Somber, en ze schoof de keukentafel voor zich uit, en haar gezicht was nog langer dan anders. Grootvader en Tom haastten zich om haar te helpen en zoo stond de tafel al gauw tegen het raam geschoven. | |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
Toen zetten ze de tuinbank tegen de tafel en de grasrol daar weer tegenaan. Net toen ze klaar waren kwam Jaap terug met mannen van het rondtrekkende beestenspel uit het dorp. Ze hadden geweren bij zich en daarmee schoten ze den tijger dood. En nu ligt er een mooie tijgervacht in Grootvader's kamer. | |
[pagina 29]
| |
|