Erato(1646)–Leonardus Gouwerak– Auteursrechtvrijomhelst van verscheyde minne-deuntjes, sangh-rijmpjes ende nieu-quelige veersjens Vorige Volgende [pagina VIII] [p. VIII] Lofdicht Voor de soet-vloejende en diep-sinnige Poeëdt, Leonardi Gouwerack. Wat eer, wat lof, wat roem, sal ick doch aen u geven, Gy die met uwen geest schijnt by de Goon te leven, Mijn ingebonden macht die toont sich als vermant, Soo dat ick in u lof niet halen sou als schant, Of ‘t Goddelijck negetal most mijne geest besproejen, Met sap van Hepocreeen, soos ouder noch yets vloejen Tot lof van uwen naem, op u Erato schoon, Ghy die met recht verdient een lauwerieren Kroon, En uwen naem die sal hier door onsterflijck sweven, Schoon ghy van hier verscheyt soo sal u geest noch leven, [pagina IX] [p. IX] By ‘t Menschelijck geslacht. Dies sech ick tot u lof, De Aert onwaerdigh is te dragen sulcken stof, Want als ick dit aen-sie schijn ick als opgetogen, Mijn geest is veel te slecht om uwen lof te hogen, Het schijnt dat u de Goon begaven met haer gonst, En dat ghy steets geniet Apol en musen konst, Want uwe geest gaet ghy in dees Erato tonen, Dies gy o Maeghden-rey wilt Gouwerack bekronen, Met Mirt en Lauwerier want hier de wijste Geest, Bedicht staet als hy dees Erato siet en leest, Al socht de nijdicheyt met haren staedt te haleb, Haer voetsel uyt dit rijm, hy most te rugge dwalen, En schaem-root blyven staen en seggen by hem self, Ic vint niet ‘t geen ic socht. Dit blinckt aen’t blou gewelf. Ioffrou Goudina van Weerdt. Vorige Volgende