Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XLVI. Haar oogen overschijnen haar gezicht Met hellen tintlenden teeren lichtgloed, En bij haar wangen en lippen ontmoet Dien glans een bronne van dat zelfde licht. Een glans van edel elpen lichten doet Haar voorhoofd stralen van een hooger licht, En, zachter gestemd, sluit weerzijds die vloed Rondom de kin af haar edel gezicht. Van uit haar boezem en haar middel brandt, En weerzijds van haar voet en hare hand, Een hooger licht rondom de heele aarde En op in het eindelooze heelal. Zij is een wezen van oneindge waarde, De Liefde brandt in haar als één kristal. Vorige Volgende