Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] IX. Altijd tot nu toe, in iederen staat, Zoolang de mensch in het Heelal bestaat, Woedde tusschen de menschen vijandschap, Was er maar weinig Liefde's heilandschap. Liefde, des menschen wezen, keert in haat, Zoodra zij door een ander wordt geschaad, En de verwoede strijd om het bezit Maakt dus zwart, rood en geel, haar wezen wit. Maar omdat mijn Vrouw, de Geest der Muziek Leeft in een wereld waar de gansche Menschheid Eén is en samenwerkt in diepe liefde, Daarom is haar ziel, Geest der Poëtiek, Eene volkomen zuiver brandende Liefde, Altijd door, eeuwig puur, in onbegrensdheid. Vorige Volgende