De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] [Daar ligt dat water - dat schitterende water.] Daar ligt dat water - dat schitterende water. Zie hoe het schittert, het schitterspreekt, schittertrompettert in de lucht, in de donzige gonzige fijne satijne lucht - dat droogzilvere opzwemmende water in dat rondomblauwe dronkkoude dronkdiepe water, 't is een zee bleek sprekend schuim, een woordenmond in het ruim schreeuwende door de gonswind naar het hemelruim, dat streefwater, dat geerwater, dat wilwelwater, het valt al voorover met zijn onhoorbaar geschater te plonzen te lachen met 't gezicht onder water - o het oogt hoog, pijlend hoog, het overstroomt elkaar, valt aan, valt aan, ver en ver, daar daar - en nu ligt het weer schaterend uit te lachen naar alle kanten, alsof ze wat zagen; de lucht is boven wittig teer, rondom valwolken en vèrgaande boomerijen om, niet heel ver is het àl gestoomde nevel, molens en boomen even, even. Vorige Volgende