De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] [En ik bij de stille zeeën] En ik bij de stille zeeën der wereld zoo wreed tevreeën levende, hongerende, o, ik verhongerende, ik met mijn drooge handen, ik met het knarsetanden, ik met het al aangrijpen, ik met het tot niets rijpen van bleeke begeerende vruchten - ik at de geduchte lauwe ademen met mijn ooren, ik stond bibberend voor de groote wijd opene spiegeloogen - de blauwe lichthoogten. Hoor, ze gaat over de zeeën de bleeke sneeuwweëe, sneeuwvlagigheid - de waters beneeën, ze liggen te schreien van gragigheid - [pagina 47] [p. 47] er begint blauw blinken, de voeten zinken tot ons, tot ons - de armen dalen, rood wordt het vale vleesch zooals rood dons. Ik zie haar lijf, ze is vol schaduw en rood - teer zijn de dalen in haar. Vorige Volgende