De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave [Voorwoord] I. [Toen de tijden bladstil waren, lang geleen,] [Ik zat toen heel stil te werken,] [O als de zon schijnt] [Wij zilvren wezens, nevellichten, gewassen] [De lucht was geel als gele chrysanthemen -] [Onz' hoofden weenen en zijn genegen] [Ik zat eens heel alleen te spelen] [Mijn liefste was dood,] [De avond aâmt nu haar goudgroene licht,] [Mij brandt dit eene groote verdriet,] [Ik liep 's avonds door mijne stad,] [In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,] [De boomen waren stil,] [De heide is maar stil,] [Het is weebleekerig grijs,] [De zon. De wereld is goud en geel] [De stille weg] [Ik ben alleen in het lamplicht,] [Beweging is vóór me ongewis,] [Toen zag ik je -] [Voel je den nacht] [De lente komt van ver, ik hoor hem komen] [Ik was toen een arme jongen] [Zacht kwam ze als jonge sneeuw,] [En ik bij de stille zeeën] [Ik zat eens heel alleen te denken] [Een roode roos is in mijn hand,] [Samen te loopen tusschen breede zeeën] [Het strand was stil en bleek,] [Haar oogen tintelkelken,] [Zachtlichte lentenen] ['s Morgens op het witte laken] [Toen bliezen de poortwachters op gouden horens,] ['k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend,] [Gij staat zoo heel, heel stil] [Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken,] [Al die grijze dagen] ['t Is zwart en donker,] [Het was in den zwarten nacht,] [Het regende in de stad,] [Er was toen sneeuw op 't mos,] [De straalpralende dag,] [Het gouden zongezwier,] ['t Is alles weenen, de storm, het huis,] [Mijn handen zijn zoo heet -] [Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen -] [In de verte zag ik blanke wateren,] [Avond. De heuvels vallen vaal -] [De gonsregen, regen -] [Dat kouwe vleesch van een ander] [Ik wilde ik kon u iets geven] [Het was dien avond zoo stil] [De grijze lucht als een satijnen waaier] [Daar ligt dat water - dat schitterende water.] [De lamp schijnt, de kamer is open -] [Aldoor dat metalen ruischen van de metalen stralende zee] [De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide -] [De golven en hun òver voorovervallen] [Leven, zoele omsomberde even inschitterde,] II. [Blinkend licht splinterde fijn,] De dagen. Doodsgezicht. Aan zee. De dagen. (fragment.) III. Spinoza's leer.