Verzamelde werken. Deel 8. Laatste gedichten(1952)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] XLV Haar gezicht is teer en schemerend zacht, En toch zoo helder en absoluut klaar, Alsof tot vasten vorm geworden waar' Haar ziel, hare diepedele gedacht', Wanneer zij stil en diepernstig verwacht Het besluit, dat haar zuivre daden baar', Of wanneer haar stofgouden oogenpaar Daarna in en over het gelaat lacht. Zij is met zichzelve in evenwicht, Want alle menschen zijn elkaar gelijk, En dus ook met de oneindige Natuur. Dat maakt hare gestalt zoo wonderrijk, Dat geeft aan haar lichaam dat wondre vuur, En aan haar zacht gelaat dat wondre licht. Vorige Volgende