Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 307]
| |
[pagina 309]
| |
Tussen de drie delen Liedjes en de drie delen Verzen, die in dit zesde deel van Herman Gorters Verzamelde Werken zijn bijeengebracht, bestaat een essentieel verschil. De Liedjes immers zijn door Gorter zelf, deels in afwijking van de orde van ontstaan en soms zelfs met gebruikmaking van een oudere tekst, samengevoegd tot een gesloten reeks, die een genuanceerd beeld geeft van zijn innerlijke ontwikkeling gedurende de jaren 1910-1924. Hoewel ze eerst in 1930 uit de nalatenschap werden gepubliceerd, behoren ze in eigenlijke zin niet tot het posthume werk, daar Gorter de delen I en II in het najaar van 1919, en het derde deel in 1924 privé heeft doen drukken, in drie exemplaren. Gezien het cyclisch karakter van dit werk, mocht het feit dat sommige liedjes in geheel dezelfde vorm ook in Pan werden opgenomen, geen reden zijn tot schrapping. In de oorspronkelijke uitgave had de dichter alle teksten, hoe kort soms, op aparte bladzijden geplaatst, ook wanneer ze door onderwerp of versvorm of zelfs door gezamenlijke publicatie in Pan, kennelijk als tweetal of drietal bijeen behoorden. Bij de nieuwe plaatsing is met zulke samenhangen zoveel mogelijk rekening gehouden, uiteraard zonder het afzonderlijke der gedichten te doen verloren gaan. In een paar gevallen wekte de oorspronkelijke plaatsing over twee bladzijden het misverstand, dat men twee zelfstandige liedjes voor zich had. Aangezien blijkens de aanhalingstekens de tweede pagina van ‘Mijne gedachten, o’ (Liedjes, uitgave 1930, deel II, bl. 76) direct aansluit bij de eerste, werden de vier strofen tot één gedicht samengevat. Eenzelfde eenheid bestaat m.i. bij het gedicht: ‘En daar ging de wereld open’, hoewel er geen formeel bewijs aanwezig is. Een omgekeerd geval betreft de twee verzen: O neem aan mijn devotie, en: Zij nadert, zij genaakt, waarvan de plaatsing op dezelfde bladzijde (Liedjes, 1930, deel I, blz. 43) ten onrechte de indruk wekt dat men één gedicht van twee strofen voor zich heeft. De twee bundels Verzen, in 1928 uit de nalatenschap gepubliceerd, onderscheiden zich wezenlijk van de Liedjes, doordat ze niet méér zijn dan een losse verzameling van de teksten, die Gorter kort voor zijn dood had uitgekozen uit de grote hoeveelheid lyriek der jaren 1906-1926, voor zo ver deze niet reeds elders een plaats had ge- | |
[pagina 310]
| |
vonden. De aangegeven datering: 1909-1912 is maar ten dele juist. De volgorde in de beide bundels is niet chronologisch en niet door Gorter vastgesteld; het enige onderscheid is dat deel II vrijwel geheel uit erotische lyriek bestaat. Aangezien deze bundels uit 1928 ook teksten bevatten die zonder enig verschil in Pan of in de Liedjes voorkomen, werden de volgende gedichten geschrapt: De aarde stort zich in de diepte Fijn frisch is het blauw 't Is niet om niets dat God, de menschheid, roept O schoonheid gij zijt niets De arbeiders / ontsluiten De arbeiders / strijden Uit den klaren / eenvoudigen arbeid Gistren liep ik zóó Ik ben vol van klein lied 'k Werp telkens een gemma voor U heen Bij het opwaaien Bij de regenvlagen Liefste! hongren, verlangen, niet eten Hij die het zonlicht heeft, heeft niet de zon. Om typografische redenen is van vier andere gedichten de plaatsing enigermate gewijzigd.
Aan de beide bundels Verzen werd een derde toegevoegd, die geheel is samengesteld uit tot nu toe ongepubliceerde teksten. Ofschoon ze slechts ten dele kunnen worden gedateerd en ze ontstaan zijn in dezelfde jaren als de overige Verzen en dus ook als de Liedjes, verdiende het de voorkeur ze als ‘nalezing’ bijeen te plaatsen in een afzonderlijke afdeling, waarvan de pagina-cijfers door een sterretje gekenmerkt zijn. Toestemming tot het opnemen in bloemlezingen of tot openbare voordracht, kan voor het werk uit Verzen III niet worden verleend. De aantekeningen en dateringen, die bij enige gedichten konden worden aangebracht, zijn opgenomen in de inhoudsopgave, hierna.
G. Stuiveling. |
|