Woeringen en de oriëntatie van het Maasland
(1988)–J.J. Goossens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De beide Limburgen als dialectologisch slagveld
| |
AlgemeenWanneer men relevante literatuur naslaat over de geschiedenis van het Zuidnederfrankisch, dat globaal gesproken de beide provincies Limburg omvat, wordt men nogal eens geconfronteerd met militair jargon. Het oprukken of terugdringen van klankverschijnselen van oost naar west, van west naar oost, van het zuiden naar het noorden en van het noorden naar het zuiden verleidt menige dialectoloog tot stoer taalgebruik. Ik citeer FringsGa naar eind1: ‘Im Südwesten ist die Maas von Maastricht bis in die gegend Roermond-Venlo das schnell erstrebte und erreichte Ziel; Ardennen und Maas bieten für einen kräftigen Stoß in Richtung Kleve sichere Flankendeckung’ en Keulen als centrum van waaruit bepaalde klankverschijnselen westelijk en noordelijk trokken, wordt genoemd ‘Sitz der Armeeleitung’. De isoglossen worden ‘linies’ en de spanning tussen enerzijds het Hoogduits/Middelfrankisch en anderzijds het Nederfrankisch/Brabants wordt uitgedrukt in ‘stoot’ en ‘tegenstoot’. De beide provincies Limburg en het aangrenzende Rijnland vormen als overgangsgebied het spanningsveld of slagveld waar de strijd taalkundig uitgevochten wordt tussen het oosten en het westen. Het zijn de talrijke isoglossen in beide provincies Limburg die nu nog getuigen van deze stille strijd om macht.
Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de Slag bij Woeringen in 1288, waar dezelfde invloedssferen in levenden lijve een strijd uitvochten, als een beslissend moment gezien wordt in de machtsstrijd tussen wat men nu globaal zou noemen (Hoog-) Duitse tegenover Nederlandse belangen. In dit spel om de macht speelt naast wapengekletter ook de taal een belangrijke rol. Woeringen 1288 wordt dan ook voor de taalkundige/dialectoloog een symbool van veranderingen: het opkomende westen, Brabant en Vlaanderen, stoot op het machtige Duitse Rijk. Een aantal Limburgse dialectologische echo's van de strijd tussen voornoemde twee machtsblokken wil ik aan de orde stellen. Het zijn echo's vanaf de vroege tot in de late middeleeuwen. Echo's die via de dialecten nu nog doorklinken in de taal van de Limburgse dialectspreker. In dit verband wil ik mij beperken tot Limburgse echo's c.q. taallijnen en de situaties in het aangrenzende Rijnlandse gebied er maar zijdelings bij betrekken. | |
[pagina 90]
| |
Kaart Territoria omstreeks 1300
| |
[pagina 91]
| |
in een geschiedkundig kader te plaatsen en ook vanwege de 700-jarige herdenking van de Slag bij Woeringen, zal ik kort wat achtergrondinformatie geven.
Op 5 juni 1288 vond ten noorden van Keulen de Slag bij Woeringen plaats. Aan de ene zijde streden de Aartsbisschop van Keulen, Siegfried van Westerburg, Reinald I van Gelre, Hendrik en Walram van Luxemburg en Walram van Valkenburg, aan de andere zijde Jan I van Brabant, graaf Van de Berg, de graaf van Gulik en de Stad Keulen. Zoals bekend werd de slag gewonnen door hertog Jan I van Brabant en zijn bondgenoten. Door deze overwinning kwam Brabant in het bezit van het hertogdom Limburg en daardoor kreeg het de beheersing over de economisch belangrijke handelsweg Brugge - KeulenGa naar eind2. Zowel de hertog van Brabant als zijn tegenstander de graaf van Gelre hadden zich in de 13de eeuw ingespannen om delen van het Limburgse gebied in handen te krijgen. Daarbij was voor de hertog van Brabant Maastricht als belangrijkste Maasovergang het doel voor verdere verwezenlijking van aspiraties naar bezitsuitbreiding ten oosten van de MaasGa naar eind3. Dit gebied, tussen Rijn en Maas, vormde een betwist grensgebied tussen een Duitse, en een zogenaamde ‘Nederlandse’ invloedssfeer of anders uitgedrukt: betwist grensgebied tussen een Brabants-Vlaamse invloedssfeer ten westen van de Maas en een Hoogduitse/Middelfrankische invloedssfeer ten oosten en zuidoosten van de Rijn.
Hierbij moet men bedenken dat het huidige Belgisch Limburg heel wat van de oostelijke aanvalsgolven overgenomen heeft. Op de dialectologische konsekwenties kom ik nog terug. Op de kaart TERRITORIA OMSTREEKS 1300Ga naar eind4, die de situatie weergeeft 12 jaar na de Slag bij Woeringen, bespeuren we voor Belgisch Limburg alleen Brabantse invloed in Diepenbeek en Hasselt. Het opvallende is verder op de kaart dat er ten westen van de Maas twee grote politieke eenheden zijn nl. het hertogdom Brabant en het graafschap Loon. Daartegenover is het huidige Nederlands Limburg een lappendeken van graafschappen en heerlijkheden (zie kaart TERRITORIA OMSTREEKS 1300)Ga naar eind5. Het is deze politieke lappendeken die ook zal uitgroeien tot een dialectologische lappendeken die tot in de twintigste eeuw zal blijven bestaan (zie kaart ISOGLOSSEN IN NEDERLANDS LIMBURG)Ga naar eind6. Plaatsen die na 1200 in het bezit komen van stedelijke rechten en een zekere centrumfunctie gaan vervullen, zijn: Maastricht, Roermond, Venlo, Sittard, Montfort, Nieuwstad, Echt, Thorn, Weert, Valkenburg, 's-Hertogenrade en Dalhem. In Nederlands Noord-Limburg had Venray een bepaalde centrumfunctie maar het was geen stad, evenzo HeerlenGa naar eind7.
Men moet niet denken dat de Slag bij Woeringen een abrupt einde betekent van de Duitse invloed in de Limburgen. PetriGa naar eind8 stelt zelfs dat een zo belangrijke gebeurtenis als de Slag bij Woeringen de bestaande verbanden tussen de oostelijke Nederlanden en het Rijnland op geen enkele wijze heeft verbroken. ‘Für das Verhältnis zwischen Brabant und den Reich war die Schlacht überhaupt ohne Folgen’, zegt hij concluderend. Daartegenover staat dat de Brabantse hertogen in de loop van de veertiende eeuw de volgende bezittingen kregen in het ‘Land van Overmaas’Ga naar eind9: het hertogdom Limburg met Sprimont, het | |
[pagina 92]
| |
Kaart Isoglossen in Nederlands Limburg
| |
[pagina 93]
| |
graafschap Dalhem, het Land van 's-Hertogenrade en het plaatsje Kerpen, het graafschap Valkenburg, de kastelen, gebieden en plaatsen Millen, Gangelt en Waldfeucht, de belangrijke, versterkte tolplaats Wassenberg en het plaatsje Lommersum. De Brabantse invloed in het Zuidnederfrankisch gebied was niet meer weg te denken. In zoverre vormde 1288 wel degelijk een keerpunt: de politieke opmars uit het oosten werd voorgoed gestuit en tevens werden toen de kiemen gelegd voor de uiteindelijke integratie van de Limburgen in de NederlandenGa naar eind10.
Wat de taalkundige situatie betreft kan ik nu al, in deze fase van mijn verhaal, zeggen dat de Hoogduitse en Rijnlandse invloed heel lang heeft doorgewerkt in de beide provincies Limburg. Daartegenover stond een veel schralere expansie vanuit Brabant en Vlaanderen.
In die oostelijke expansie speelde Keulen een zeer belangrijke rol. Vanaf de Romeinse tijd liepen vanuit Keulen belangrijke handelswegen naar het westenGa naar eind11: de weg Keulen - Aken - Maastricht - Leuven via Sint-Truiden, de weg Keulen - Aken - Maastricht - Hasselt - Antwerpen. Limburg en vooral Zuid-Limburg was het overgangsgebied voor de handel tussen Keulen en Brabant/VlaanderenGa naar eind12. De kaart, willekeurig welke, geeft het belang van die wegen aan. Tegenover een dicht bezaaid net van plaatsen rond de weg Keulen -Aken - Maastricht - Sint-Truiden - Leuven, vallen op de weinig bevolkte gebieden in het midden en noorden van Belgisch Limburg en Nederlands Noord-Limburg. Kort en bondig heeft StevensGa naar eind13 de belangrijke punten in de oostelijke kultuurstroom opgesomd: ‘Keulen zelf was de grote metropool waar de sterke Rijnafwaarts golvende Zuidduitse kultuurstroom uitmondde en verder doorgegeven werd. Voor onze Limburgse gouwen fungeerde natuurlijk Aken als filiaal en niets kwam tot bij ons in Haspengouw zonder transito over Maastricht’. Voor Noord-Limburg was van oudsher van belang de weg Aken - Venlo - Sevenum - Merselo - Boekel - Volkel - Den Dungen - 's-HertogenboschGa naar eind14. De graven van Gelre en Kessel speelden in het huidige Midden- en Noordlimburgse gebied een belangrijke politieke rol.
Al die verschillende machten in het Nederlands Limburgse gebied voor, tijdens en na de Slag bij Woeringen en daarbij nog eens gevoegd de geestelijke macht hebben een belangrijke rol gespeeld in wat men ‘Limburgse identiteit’ zou kunnen noemen. Door de eeuwen heen is de Limburger van nabij geconfronteerd geweest met grote en kleine baasjes. Gezagsgetrouwheid was voor hem conditie om te overleven. De territoriale en staatkundige verdeeldheid bleven tot aan het eind van de 18de eeuw, waarbij steeds weer grenzen en soevereiniteit gewijzigd werdenGa naar eind15. Het is deze politieke verdeeldheid die met name zijn weerklank vindt in de diversiteit van de Limburgse dialecten. | |
[pagina 94]
| |
in de beide dialecten op maar juist de verschillen. Verschillende malen heb ik moeten horen van Brabantse zijde: ‘Het Meijels klinkt meer Limburgs!’, terwijl dialectsprekers uit Helden, Roggel, Heythuysen vinden dat het Meijels geen Limburgs dialect is. Deze populaire constateringen stroken met de werkelijkheid. In een klein dialectgeografisch onderzoekGa naar eind16 heb ik aan de hand van een zestiental klankverschijnselen kunnen aantonen dat het Meijels een overwegend Brabants dialect is met toch nog wel Limburgse trekken.
Een dergelijke conclusie trok StevensGa naar eind17 voor het Haspengouws. Nu waren de invalshoeken een Brabants/Hagelandse enerzijds en een Nederlands Limburgse anderzijds. Ik citeer: ‘En wat de Brabander of Hagelander specifiek Haspengouws zal vinden, zijn meest de Hoogduitse of Ripuarische trekken die hem opvallen; wat een Holl.-Limburger, die meer aan oostelijke en in mindere mate aan westelijke invloeden heeft blootgestaan, opvalt, zijn de Brabants georiënteerde verschijnselen’. Wat voelt de Brabander aan als Limburgse klanken? Het meest zullen hem opvallen: ichGa naar eind18 in plaats van ik, ouch in plaats van ook, mich i.p.v. mij, dich i.p.v. jou, je, uch i.p.v. uu, jullie, veer i.p.v. wij, alt i.p.v. out, moes i.p.v. muis, book i.p.v. boek, breef i.p.v. brief, -lich i.p.v.. -lek, sjl- i.p.v. sl-, sj- i.p.v. sch-. Dit lijstje kan aangevuld worden, ook lexicaal. Als Hoogduits en niet meer als specifiek Limburgs worden vormen als loofe ‘lopen’, wasser ‘water’, maache ‘maken’ beschouwd. Ze komen onder andere in Kerkrade voor. Men noemt ze ‘verschoven’ vormen, dat wil zeggen dat de Hoogduitse klankverschuiving erop ingewerkt heeft. Deze verschijnselen vormen de zogenaamde Benrather linie, terwijl de ik/ich- en ook/ouch-tegenstellingen de naam hebben gekregen van Uerdinger linie. Tussen deze twee lijnen liggen ongeveer de beide Limburgen. De dialecten in dit gebied noemt men wel Nederfrankische. Dit zijn alle Frankische dialecten die de Hoogduitse medeklinkerverschuiving van p, t, k tot f (pf), s (ts), ch niet meegemaakt hebbenGa naar eind19.
De Nederfrankische dialecten onderscheidt menGa naar eind20 weer in Westnederfrankische en Oostnederfrankische. Westnederfrankisch zijn de Westvlaamse, Oostvlaamse, Zeeuwse, Hollandse, Utrechtse, Zuid- en Noordbrabantse dialecten en bij de Oostnederfrankische dialectgroep hoort het grootste deel van Belgisch en Nederlands Limburg. Niet-Limburgs is de streek van Tessenderlo, Lommel en het noorden van Nederlands Limburg boven de lijn Meijel - Arcen. Wel bij het Oostnederfrankisch horen nog een strook van het Rijnland ten zuiden van Arcen - Geldern - Rheinberg en ten noorden van Geilenkirchen - Düsseldorf en een strook in het noordoosten van de provincie Luik waar vanouds of tot voor kort een germaanstalig dialect werd of wordt gesproken, de driehoek Moelingen - Gemmenich - Eupen - Aubel. GoossensGa naar eind21 noemt dit gebied ‘Zuidnederfrankisch’. Het heeft de vorm van een half gevouwen waaier tussen de Benrather en Uerdinger linie en de Germaans-Romaanse taalgrens in. Het oostelijke draaipunt van deze waaier bevindt zich oostelijk van Remscheid, waar Benrather en Uerdinger linie samenvallen, en het westelijke draaipunt bevindt zich tussen Meijel en Helden. Dit Zuid- of Oostnederfrankische taalgebied wordt in het westen begrensd door de Brabantse dialectgroep, in het | |
[pagina 95]
| |
noorden door het Kleverlands en Westfaals en in het zuiden en oosten door het Ripuarisch. Het is dit gebied dat vanuit het zuiden en zuidoosten bestookt is met golven van woorden en klanken waarvan de resultaten in klank- en woordlijnen zijn verankerd. De lijnen lopen ongeveer concentrisch rondom het voor het Limburgse gebied belangrijke middel- en uitstralingspunt Keulen. Die golfbeweging is al eeuwen en eeuwen aan de gang, alhoewel de Slag bij Woeringen de Ripuarische invloed toch wel tot staan bracht en de Brabantse druk op het Limburgse gebied in de latere Middeleeuwen sterker werd. In de vorige eeuw werd die Brabantse druk in Nederlands Limburg vervangen door een Hollandse. Deze Hollandse expansie werkte toen nog niet door in Belgisch LimburgGa naar eind22. Ook Stevens constateertGa naar eind23 dat de Keulse invloed in de 14de eeuw met name ook voor Haspengouw grotendeels voorbij is. We moeten wel beseffen dat Keulen zelf ook onderhevig is geweest aan ‘Hoogduitse’ invloed. Op het einde van de 11de en begin 12de eeuw werden Keulen en Aken ‘verhoogduitst’, doordat ze het wezenlijke van de zogenaamde Hoogduitse klankverschuiving overnamenGa naar eind24. De tanende invloed van Keulen na ‘Woeringen’ geldt dus duidelijk voor Haspengouw en een groot gedeelte van de Limburgse Kempen. In Nederlands Limburg heeft die invloed zich veel langer kunnen handhaven. Pas in onze tijd zien we een duidelijke aantasting van de Hoogduits/Limburgse klankverschijnselen. Deze aantasting hangt ontegenzeglijk samen met een afnemend dialectgebruik en een verdere standaardisering van het algemene Nederlands.
Het spel van stoot en tegenstoot en terreinwinning en -verlies gaat het intensiefst langs drukke wegen en dichtbevolkte gebieden. Vandaar ook dat de Hoogduitse beïnvloeding vanuit Keulen en Aken via Nederlands Zuid-Limburg binnendrong in Belgisch Zuid-Limburg en daar makkelijk kon oprukken tot aan de grens met Brabant. In deze overdracht speelde Maastricht als ‘transitocentrum’ en ‘regionaal taalkundig-kultureel expansiecentrum’Ga naar eind25 voor zijn omgeving een heel belangrijke rol.
Naast Keuls-Hoogduitse verspreidde het later Brabantse en Hollandse eigenaardigheden in zijn omgeving. Heel anders werkte de Hoogduitse invloed in noordwestelijke richting. Naast territoriale grenzen, die natuurlijk ook in Zuid-Limburg gewerkt hebben, kwam er hier een geografisch-geologische factor bij in de stuiting van de Keulse expansie: het woeste, nagenoeg ondoorgankelijke moeras- en veengebied de Peel dat in zuidwestelijke richting overging in het grote heide- en bosgebied van de Kempen. Voor Nederlands Noord-Limburg betekende dat over de lijn Venray - Helden - Nederweert weinig Hoogduitse invloed kon passeren. Over een afstand van ongeveer 50 km, de afstand Venray - Nederweert, hield Meijel, in het verleden de enige doorgangsmogelijkheid in de Peel naast Venray, in zijn eentje een groot aantal Hoogduitse/Ripuarische klankverschijnselen tegen. Men moet bedenken dat de veenkoloniën Griendtsveen in Limburg en Helenaveen in Noord-Brabant pas bestaan vanaf het midden van de vorige eeuw. Vroeger was het daar allemaal moeras. Voor de Franse Revolutie was Meijel een heerlijkheid van het Overkwartier van Gelder, Oostenrijks Gelder. Ten noorden grensde het aan de Brabantse gemeente Deurne, | |
[pagina 96]
| |
ten zuiden aan het graafschap Horne, ten westen aan de heerlijkheid Nederweert en ten oosten aan de gemeente Helden die deel uitmaakte van Pruisisch Gelder. In Meijel liep een weg vanuit het zuiden en oosten naar Noord-Brabant toe. Door de eeuwen heen heeft het de kontakten met de Brabantse plaatsen Asten en Deurne behouden. Een heel ver in de geschiedenis teruggaande verklaring voor deze blik op Brabant zou kunnen zijn het feit dat Arnold I, heer van Ghoor en Meijel, in 1371 aan de zijde van de Brabanders vocht in de Slag van BaesweilerGa naar eind26. Het dichtstbijzijnde oostelijke nabuurdorp Helden heeft in het verleden wel opengestaan voor de Hoogduitse/Ripuarische invloeden. Maar juist met deze ich-sprekende gemeente heeft Meijel honderden jaren tot in de 19de eeuw toe ruzies gehad over gemene gronden tussen Helden en Meijel in. Meijel hield de Uerdinger en Panninger linie en de mich-linie buiten de deur. Met mi in plaats van het Limburgse mit ‘met’ doet Meijel mee met het Peellandse verschijnsel van dentaal-uitval. Het spreekt als enige in het omringende Limburgse land van besjimmelt in plaats van besjummelt, van hi (3-de persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘hebben’) in plaats van het Limburgse haet, hèt, van watter (Peellandse verkorting!) in plaats van het Limburgse waater, van pèrt in plaats van paert of paeërt, van gèllie in plaats van het Limburgse gae of gaeër, van gij in plaats van het Limburgse doe, van doe in plaats van doon ‘doen’. Waar in het verleden landsgrenzen op elkaar botsten, botsten ook verschillende talen of dialecten op elkaar.
Door de geïsoleerde ligging van Meijel in het veen en de minder goede kontakten met Helden kon zich tussen beide plaatsen in een bundel van taalgrenzen nestelen: aan de westelijke kant vindt men brabantismen, aan de oostelijke kant limburgismen of Hoogduitse/Ripuarische eigenaardigheden. De uitspraak van FringsGa naar eind27 dat dialectgeografie ‘ein Gemisch ist aus Staats- und Kirchtumpolitik’, moet voor het Peelgebied aangevuld worden met een geografisch/geologische factor.
Voor de klank- en woordgolven die zich vanuit een bepaald centrum verspreiden, dringt zich snel de vergelijking op met de kringen in het water die ontstaan door het gooien van een steen. Concentrisch waaieren de cirkels uit vanuit de plek waar de steen in het water plonsde.
Dergelijke golven ontstaan ook, als men met kracht stukken steen afslaat van een steen. Op deze afslagen ziet men vanuit het slagpunt concentrisch de slaggolven lopen tot de plaats waar de spanning totaal gebroken is. Daar ontstaat een zogenaamde ‘hinge’, een afgeknotte golf, de grens van de spanning veroorzaakt door de slag. Zo ook beweegt zich vanuit een uitstralingspunt of krachtveld een klankverschijnsel als een golf op het water of een slaggolf op de steen. Is de golfbeweging of het spanningsveld van zo'n verschijnsel uitgewerkt, dan legt het zich als een bevroren spanning vast in een ‘hinge’ of isoglosse. Het was Schrijnen die voor het eerst in samenhang met de Limburgse dialecten voor deze ‘taalcirkels’ het woord ‘Fächer’ gebruikteGa naar eind28. Sindsdien spreekt men rond de Keulse expansie ook wel van ‘Keulse waaiers’. De oudste en tevens kleinste waaier in het Zuidnederfrankisch is dan de Benrather linie en de jongste en tevens grootste is de Uerdinger linie. De | |
[pagina 97]
| |
Hoogduitse/Ripuarische beïnvloeding vond het meest opvallend plaats op het gebied van de pronomina, zowel de persoonlijke, wederkerende en bezittelijke voornaamwoorden als aanwijzende, betrekkelijke en vragende voornaamwoorden. Duitse voornaamwoorden als ‘ich’, ‘mich’, ‘dich’, ‘sich’, ‘euch’, ‘er’, ‘wir’, ‘ihr’, ‘euer’ drongen vanuit het oosten in een of andere dialectvorm Limburg binnen. Zo ook worden de bijwoorden ‘hier’, ‘daar’, ‘waar’ in een groot gedeelte van Limburg, het zogenaamde ‘mich-kwartier’, onder de invloed van het Hoogduits/Ripuarisch zonder -r uitgesproken b.v. hèj, daoë, woë. Het betreft hier het verlies van r na oorspronkelijk lange klinker.
Wat die Keulse expansie betreft is ook Weijnen van meningGa naar eind29 dat sterke Keulse invloeden in ieder geval niet later aangenomen kunnen worden dan de regering van Jan I van Brabant. Van te voren moet de invloed groot geweest zijn. Kort na het jaar 300 is Keulen bisschopszetel geworden en bisdommen als Luik, Utrecht en Munster, en van 1169 af ook Kamerijk, behoorden tot 1559 tot de kerkprovincie KeulenGa naar eind30. Overigens moet men voorzichtig zijn met de conclusie dat een woord voorkomend in het Nederfrankisch gebied en niet in de rest van Nederland, aan het Hoogduits ontleend is. Frings noemt het gebruik van ‘doe’, ‘dich’ en ‘dijn’ in Limburg een gevolg van Duitse i.c. Keulse expansie, maar StevensGa naar eind31 noemt ze relicten. Bij jonge begrippen is ontlening eerder aan te duiden dan bij woorden die al heel lang in een bepaald gebied in gebruik zijn.
De taallijnen die ontstaan zijn door druk vanuit het oosten, kan men indelen in bundels van lijnenGa naar eind32. De eerste groep valt ongeveer samen met de rijksgrens: het zijn eigenlijk twee bundels namelijk die van Eupen - Neuss - Uerdingen en die van Eupen - Venlo - Uerdingen. De Benrather linie volgt de lijn Eupen - Neuss - Uerdingen. Voor het Limburgse gebied is van groter belang: Eupen - Venlo - Uerdingen. Deze laatste bundel bevat o.a. de hèbbe/haabe-linie, de vocaliseringslinie (alt/aat ‘oud’), de linie van rekkingen voor spiranten (dach/daach ‘dag’), de velariserings- of gutturaliseringslinie (hónt/hóngk ‘hond’; vinde/vinge ‘vinden’).
Een tweede belangrijke bundel loopt in de nabijheid van de Maas. Het gaat hier o.a. om de s-/sj-linie (Panninger linie), -rs/-rsj- en sl-/sjl-linie, de oe, ouw (oech)/öch- of ‘euch’-linie, de oe, ouw (oer)/eur- of ‘euer’-linie, de wij, vae/vaer, vier- of ‘wir’-linie, de gij, gae/gaer, ier- of ‘ihr’-linie en de gij/doe, gee, gaer-linie. Een derde groep isoglossen loopt in de buurt van de Brabants-Limburgse grenslijn. Het zijn lijnen die uit de streek van Tienen via de zuidoostrand van de Kempen en de Peel in een wijde boog naar Venlo trekken. Tot deze bundel, ook wel de ‘bundel Tienen - Venlo’ genoemd, behoren de ik/ich-, ook/ooch-linie of Uerdinger linie, de mij/mich-linie, de oe, ouw/oech-of ‘euch’-linie, de oe, ouw/oer- of ‘euer’-linie, de wij/vae- of ‘wir’-linie, de gij/gae- of ‘ihr’-linie, de hij/hae- of ‘er’-linie, de wie/wae- of ‘wer’-linie en de die/dae- of ‘der’-linie, en de uu/oe-linie (zuur/zoer).
Territoriale, politieke, kerkelijke, geografische factoren hebben in de voorbije eeuwen deze lijnen doen ontstaan. De Benrather linie is de oudste en de Uerdinger linie de chronologisch jongste bundeling van Nederfrankisch-Mid- | |
[pagina 98]
| |
delfrankische tegenstellingenGa naar eind33. Voor de ‘Maaslinie’ en Uerdinger linie neemt Frings een betrekkelijk laat ontstaansmoment aan, namelijk in de vijftiende of zestiende eeuw. Dus 1288, de Slag bij Woeringen, is geen plotselinge breuk geweest in de verhoudingen tussen het Duitse Rijk en Brabant/Vlaanderen. Het Limburgse gebied is nog eeuwen na de slag het terrein geweest van stoot en tegenstoot, waardoor hier een rijk gelede overgangsbundel ontstond van taallijnen die tot in onze dagen is blijven bestaan. Op een aantal isoglossen en isoglossenbundels wil ik in het bijzonder ingaan. | |
Benrather linieDe uit Zuidoost-Duitsland naar het noorden en noordwesten opdringende Hoogduitse klankverschuiving moet zich in het zuiden al tussen 350 tot 750 jaar na Christus gemanifesteerd hebbenGa naar eind34. Deze verschuiving drong omstreeks 1100 door tot aan en in het Zuidlimburgse gebied en overschreed in bijvoorbeeld ich de Maas en praktisch heel Belgisch Limburg. Op grond van toponymische merkwaardigheden komt Roukens tot de idee dat in het gebied van Kerkrade vormen met klankverschuiving zich op het laatst in 1150 moeten hebben vastgezet. De Hoogduitse klankverschuiving kenmerkt zich door het feit dat k, p, t in bepaalde posities tot ch, f of pf en ss of tz worden. De onverschoven klanken weerspiegelen in het Nederfrankisch de oudste situatie. FringsGa naar eind35 noemt deze linie ‘die alte Grenze ingwäonisch-deutsche Gegensätze’.
Plaatsen die ‘verschuiven’ zijn in Duitsland aan de grens van deze lijn Beggendorf, Boschelen-Alsdorf, Merkstein en in Nederlands Limburg Eygelshoven, Kerkrade, Spekholzerheide, een deel van Locht, Beitel, Simpelveld, Bocholtz, Lemiers en Vaals. De Benrather linie gaat niet door op Belgische bodem. Vanaf Cottesen-Vaals zijn plaatsen die ‘niet verschuiven’ Gemmenich, Moresnet-Chapelle, Moresnet-Altenberg, Hergenrath, Wolfscheid, Astenet, Walhorn, Rabotrath, Kettenis, Eupen, MembachGa naar eind36. In Duitsland doorsnijdt de Benrather linie geheel Duitsland tot aan de Poolse grens. Ten zuiden van Eupen stoot de Benrather linie in Malmedy op de Germaans-Romaanse taalgrens. FringsGa naar eind37 constateerde hierdoor dat alle niet-Waalse plaatsen in de provincie Luik tot het Nederfrankische taalgebied behoorden. Zo was de situatie rond 1920. Momenteel is het onduidelijk of een plaats als Eygelshoven nog ‘verschoven’ is te noemen. Ook in het noordoosten van de provincie Luik en de Voerstreek is de taalsituatie constant in beweging. De situatie van 1920 is hier al historie geworden.
Samenvattend kan men zeggen dat in het verleden het Land van Valkenburg, het Land van Wittem en het zuidelijk deel van 's-Hertogenrade onaangetast zijn gebleven van de Hoogduitse klankverschuiving evenals het hertogdom Limburg, terwijl het noordelijk deel van 's-Hertogenrade in aansluiting bij het Land van Gulik en Aken wel door de verschuiving bezet zijnGa naar eind38. Met RoukensGa naar eind39 neemt WeijnenGa naar eind40 aan dat de abdij van Rolduc al vanaf de 11de eeuw tot circa 1500 in hoofdzaken het Hoogduitse element versterkte in het gebied rondom de abdij, Kerkrade dus, en dat zij de natuurlijke, Nederlandse invloeden van het Limburgse en Brabantse bestuur verzwakte. | |
[pagina 99]
| |
De -lik/-lich-linieHet achtervoegsel -lijk wordt in Nederlands Zuid-Limburg in een bepaald gebied als -lich uitgesproken. De isoglosse volgt zo ongeveer de Benrather linie. Ten noordwesten bevinden zich de plaatsen Schinveld, Brunssum, Schinnen, Schimmert, Valkenburg, Berg en Terblijt en Mheer; ten zuidoosten Ubach over Worms, Heerlen, Heek, Klimmen en GulpenGa naar eind41. Oorspronkelijk, vóór 1400-1500, moet deze lijn veel westelijker gelopen hebbenGa naar eind42, maar nadien zijn de verschoven vormen zich gaan terugtrekken tot tegen de Benrather linie aan. Dit terugtrekken werd vooral veroorzaakt, doordat Maastricht sinds 1400 een zwenking van politieke en culturele oriëntering maakte naar het westen toe. De Slag bij Woeringen heeft hier dus al vrij snel gewerkt. Overigens staan de -lich-vormen in Nederland op dit moment onder druk van het algemeen Nederlandse -lijk, terwijl in Nederfrankisch Duitsland onder druk van het Hoogduits de -lik-vormen afnemen. | |
Vocalisering van lTussen a, o en d, t werd de l in een deel van het Oostnederfrankisch gevocaliseerd en verdween de klank. Het Hoogduits heeft in alt, kalt de oude situatie gehandhaafd. In oostelijk Nederlands Limburg vanaf Venlo naar het noorden toe is dit relictverschijnsel gebleven. Elders in Nederlands en Belgisch Limburg vindt men de gemonoftongeerde vormen als aat ‘oud’ en kaat ‘koud’, terwijl men er ook onder invloed van het Brabants gediftongeerde vormen vindt als aut, out en kaaw, kout. De Germaanse al + d,t ging in het Westnederfrankisch over in ol + d,t.
Zo ontstonden er vormen als olt, kolt waarin de l ook weer gevocaliseerd werd. Naast olt ontstond out, naast kolt ontstond kout. Deze ontwikkeling vanuit het oosten viel samen met één uit het westen nl. die van de Germaanse o in de positie vóór l + d,t : golt wordt gout, holt wordt hout.
In de dialecten worden deze twee uitgangspunten die samengevallen zijn in het Nederlands tot de tweeklank ou, nog uit elkaar gehouden. Zo spreekt men in Meijel van kaaw ‘koud’ en van haawe ‘houden’, daarnaast van hout en gout.
Een andere vocalisering van de l in bijvoorbeeld woorden als kalf, wolf tot kouf, wouf heeft zich vanuit het oosten komend vastgezet in Belgisch Limburg op de Panninger zijlinie en gaat onder Weert en Roermond door weer oostwaarts tot op de aut/alt-lijn in DuitslandGa naar eind43. | |
De velariseringslinieVanuit de cultuur- en taalhaard Keulen heeft in de Rijn- en Maasstreek de zogenaamde gutturalisering of velarisering zich vastgezetGa naar eind44. Roukens noemt dit verschijnsel zeer instructief voor de ‘grote verscheidenheid van de uitwerkingsmogelijkheden van een bepaalde taaltendens in een doorgangs- en verebbings- | |
[pagina 100]
| |
gebied’. Het gaat hier om het verschijnsel dat n + dentaal na korte palatale of velare klinker als ngk wordt uitgesproken bijvoorbeeld hónt ‘hond’ als hóngk, kint ‘kind’ als kingk. In Nederlands Limburg worden Velden, Venlo, Steil, Tegelen, Belfeld en Grubbenvorst, Sevenum, Blerick, Baarlo, Maasbree, Panningen en Helden door de gutturaliseringslinie omsloten. In Zuid-Limburg keert de lijn terug en omsluit daar Heerlen, Ubach over Worms, Schaesberg, Eygelshoven, Kerkrade, Simpelveld en VijlenGa naar eind45. Dat het -nd/-ngk-verschijnsel onder invloed van de cultuurhaard Venlo afzwakt, heeft Schrijnen in 1920 al aangetoond. Aan de hand van de RND-enquête s.v. ‘binden’Ga naar eind46 blijkt dat de velarisering van -nd tot -ng, in bijvoorbeeld binge in plaats van binde, een groter gebied bestrijkt in Limburg dan de velarisering van -nd tot -ngk.
De binge-vormen, dus de gevelariseerde, sluiten aan bij een Middenlimburgs mouilleringsgebied waar ze binje zeggen. Roermond kent binge, evenals Tegelen en de noordelijker gelegen plaatsen tot en met een lijn Tegelen - Maasbree - Sevenum - Horst - America - Melderslo. Het verschijnsel gaat Noord-Brabant in: Bakel, Gemert, Beek en Donk, Helmond, Aerle-Rixtel, Mierlo velariseren. Maar Venlo en Venray hebben binde. Meijel heeft binge. Het merkwaardige is nu dat een gebied in Noord-Brabant aansluitend aan een lijn Meijel -Nederweert in Limburg niet velariseert. Asten, Deurne, Leende, Liessel, Someren, Maarheeze, Budel hebben bajne, bienne, beejne, dus geen velarisering. Aan de hand van de Nijmeegse vragenlijst 6 vraag 35: ‘Hoe noemt u een straathond?Ga naar eind47 blijkt dat in de jaren zestig de gutturalisering -nd → -ngk in bijvoorbeeld hóngk ‘hond’ in de plaatsen Sevenum, Maasbree, Velden, Helden, Panningen, Baarlo gebleven is sinds de enquête van Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten in 1914. Venlo doet het apert niet, terwijl Boekend hooëngk en Blerick tweemaal hónt en driemaal hóngk heeft. Het verschijnsel heeft zich althans tot in de jaren zestig redelijk goed gehandhaafd. Naar aanleiding van het klankverschijnsel dat de inlautende -nd tot -ng wordt in bijvoorbeeld vinge ‘vinden’, ónger ‘onder’, binge ‘binden’ vermeldt FringsGa naar eind48 dat ‘die letzten ripuarischen ng-Wellen im Maastricht verebben’. Maastricht had in de twintiger jaren hier geen spoor meer van, terwijl het verschijnsel toch vrij algemeen Limburgs is geweest. Ook hier dus is er sprake van terugwijkende Ripuarische invloed. | |
De -s/-sj-linieHet gedrag van de Westgermaanse -sk in auslaut is hier aan de orde. Limburg valt uiteen in twee gebieden: in het ene heeft men het over een fles ‘fles’ en in het andere over flesj. Plaatsen die op de grens van deze lijn -sj-uitspraak hebben zijn Posterholt, Stevensweert, Oirsbeek, Valkenburg, Gulpen, Epen, Moelingen. Plaatsen met -s-uitspraak aan de grens van de lijn zijn Roermond, Grathem, Neeritter, Maaseik, Stokkem, Sittard, Beek, Maastricht, GronsveldGa naar eind49. Ook hier hebben wij te maken met het gegeven dat de beide cultuurtalen het Nederlands en het Hoogduits van bepalende invloed zijn voor de ontwikkeling van de uitspraak. In Nederland gaat men steeds meer over op de -s-uitspraak, | |
[pagina 101]
| |
in Duitsland op de -sj-uitspraak. Typerend hiervoor is het gedrag van de auslautende -sk in en rond Maastricht. In 1920 heeft in Maastricht de -sj-uitspraak in auslaut overal al plaats gemaakt voor de -s-uitspraakGa naar eind50. En onder invloed van Maastricht gaan omringende plaatsen ook over op de -s-uitspraak, of ze hebben dubbelvormen. Conclusie is ook hier: onder invloed van het Nederlands wijkt de oostelijke invloed terug. | |
De Panninger linieDe s-/sj-linie of ook wel genoemd de Panninger linie is één van de belangrijkste isoglossen die ongeveer de loop van de Maas volgen en dus lopen op het grensgebied van Nederlands en Belgisch Limburg. De anlautende Westgermaanse sk- of Nederlandse sch- wordt ten zuidoosten van deze lijn gerealiseerd als sj-. Anlautende sp-, sl-, st-, sn-, sm- worden ten zuidoosten van deze lijn sjp-, sjl-, sjt-, sjn-, sjm- : bijvoorbeeld sjlaon tegenover slaon, sjpanne tegenover spanne. Plaatsen die s- uitsprekenGa naar eind51 aan de grens van deze linie zijn: Venlo, Blerick, Hout-Blerick, Maasbree, Meijel, Leveroy, Ell, Grathem, Wessem, Stevensweert, Roosteren, Buchten, Papenhoven, Obbicht, Berg, Urmond, Stein, Elsloo, Geulle, Itteren, Borgharen, Maastricht. Plaatsen die sj- uitspreken aan de grens van deze lijn zijn: Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Roggel, Heythuysen, Baexem, Beegden, Heel, Maasbracht, Echt, Dieteren, Susteren, Holtum, Limbricht, Guttecoven, Einighausen, Lutterade, Krawinkel, Beek, Bunde, Meerssen, Gronsveld, Breust, Eijsden. Politieke oorzaken hebben zeker wel meegewerkt aan de totstandkoming van de isoglosse. De s-plaatsen aan de rechter Maasoever van Borgharen tot Stevensweert vormden een keten van kleine heerlijkhedenGa naar eind52. Het Graafschap Horn, het Rijksstift Thorn, de Gelderse enclave Wessem en de noordelijker gelegen heerlijkheid Helden, die tot het ambt Kessel behoorde, en de van Kessel onafhankelijke heerlijkheden Meijel, Nederweert en Weert bepaalden voor een belangrijk gedeelte de loop. De tegenstelling tussen Venlo (s-sprekend) en Tegelen (sj-sprekend) berust op de grens tussen het Gulikse Tegelen en het Gelderse Venlo. Het bepalen van deze en andere isoglossen berust vooral op de enquêtering van Schrijnen, Van Ginneken en Verbeeten in 1914. In de meer dan zeventig jaren die er liggen tussen toen en nu is er veel veranderd. Wanneer men uitgaat van de dialectspreker - en dat lijkt nog reëel -, zal men nu nog constateren dat het verloop van de isoglossen niet veel veranderd is. Wel moet men constateren dat het aantal dialectsprekers per plaats drastisch gedaald is door allochtonen, verhuizing, schaalvergroting.
De Panninger linie wordt beschouwdGa naar eind53 als een relatief jonge Hoogduitse verovering. Dat die momenteel onder zware druk staat van het algemeen Nederlands lijdt geen twijfel. | |
[pagina 102]
| |
schoon tegenover sjoeën ‘schoon’. GoossensGa naar eind54 noemt de Panninger zijlinie belangrijker dan de Panninger linie. Een groot aantal oost/west-tegenstellingen wordt in naam van deze lijn gebundeld. Volgens FringsGa naar eind55 zijn sch-plaatsen: Venlo, Blerick, Hout-Blerick, Maasbree, Meijel, Ospel, Nederweert, Weert, Kaulille, Reppel, Grote-Brogel, Peer, Helchteren, Houthalen, Zonhoven, Kuringen, Hasselt, Sint-Lambrechts-Herk, enkele huizen van Wimmertingen, Alken, Wellen, Herten, Borgloon, Broekom, Heks, Vechmaal, Horpmaal. Plaatsen aan de grens van deze lijn die sj- uitspreken zijn: Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Leveroy, Ell, Stramproy, Bocholt, Beek (bij Bree), Gerdingen, Bree, Ellikom, Wijshagen, Meeuwen, Genk, Diepenbeek, enige huizen van Wimmertingen, Wintershoven, Vliermaal, Guigoven, Jesseren, Bommershoven, Tongeren, Widooie, Koninksem. Op Nederlandse bodem valt de lijn samen met de Uerdinger linie en maakt daar deel uit van de isoglossenbundel die loopt van Meijel naar Venlo. Opmerkenswaard is dat Meijel, dat zoveel invloeden vanuit het oosten afweesGa naar eind56, de sj-uitspraak nu wel kent. Frings en Van Ginneken lieten Meijel nog aan de sch-kant vallen. De nabuurgemeente Helden moet in deze aanpassing een rol gespeeld hebben.
StevensGa naar eind57 spreekt wat betreft de lijn Kaulille - Grote-Brogel - Genk van de Genker-lijnenbundel als de grensgordel van een groot aantal oost/west-tegenstellingen. Bij Genk rafelt de dichte lijnenbundel uiteen in verschillende strengen: één die Stevens noemt de Vroenhoverstreng, en één die hij noemt de Bilzerstreng. De Vroenhoverstreng is de meest westelijke en betreft de grensdorpen van Gellik en Veldwezelt tot Vroenhoven naar de oostzijde. Ten westen van deze streng spreekt men van goe(h)d, guu(h)d, vlie(h)g, lie(h)f, ten oosten van good, vleeg, leef; ten westen van sjoon, hoog, leene, zee, ten oosten van sjoen, hoeg, liene, zie; ten westen van daase en ten oosten van daanse; ten westen van hoos en ten oosten van hoehs. De Bilzerstreng loopt ten oosten van Bilzen, Rijkhoven, Grote-Spouwen, Herderen en Val-Meer. Ten westen van deze streng spreekt men van twèifele, twaaifele (diftongering !), ten oosten van twiehfele(n); ten westen van zeeve en ten oosten van zieëve, zjévve(n). In zijn artikel ‘De evolutie van de Haspengouwse streektalen’ heeft Stevens deze en andere verschijnselen uitvoerig en samenvattend beschreven. | |
De betoningslinie en GetelinieEén van de meest typische eigenschappen van een groot aantal Limburgse dialecten is dat ze twee mogelijkheden hebben tot het accentueren van beklemtoonde lettergrepen 1) een slepend intensiteitsaccent met een meestal stijgende muzikale betoning en 2) een stotend intensiteitsaccent met dalende muzikale betoning. Men noemt ze respectievelijk sleeptoon en stoottoon. Volgens RoukensGa naar eind58 moeten wij de kern van dit Limburgse accent-complex in het Ripuarische gebied rond Keulen zoeken. Een feit is dat de niet-Limburger de Limburger op grond van dit betoningsaccent als zangerig sprekend beschouwt. Voor de Limburger zelf heeft deze betoning daarenboven woordonderscheidende waarde: bal sleeptonig uitgesproken is een ‘kaatsbal’ en stoottonig uitgesproken is | |
[pagina 103]
| |
het een danspartij. Dit voorbeeld is met talloze andere aan te vullen. Nederlands Noord-LimburgGa naar eind59 ten noorden van een lijn Meijel - Sevenum - Horst - Lottum - Arcen en het Sint-TruiderlandsGa naar eind60 vallen buiten de betoningslijn.
Met deze lijn vallen nog verschillende andere isoglossen samen. Ten noorden van Beringen in Belgisch Limburg komen de betoningslijn, de Uerdinger lijn en Getelijn bij elkaar en lopen gemeenschappelijk verder in noordoostelijke richting onder Meijel door richting Duits-Nederlandse grens. Met deze waaier van isoglossen zit men in het Brabants-Limburgse overgangsgebied. Er zijn twee stukkenGa naar eind61: een Westgetelands, overgangsgebied tussen het Brabants en het Westlimburgs, tussen het West- en Oostnederfrankisch met een sterke Brabantse inslag, en een stuk Oostgetelands, overgangsgebied tussen het Brabants en het Limburgs met een sterk Limburgse inslag.
De Getelijn volgt de oude politieke grens tussen het prinsbisdom Luik met het graafschap Loon en BrabantGa naar eind62. Pauwels vond de Getelijn veel belangrijker dan de Uerdinger lijn. Tot het Westgetelands behoren Halen, Loksbergen, Landen e.o., tot het Oostgetelands behoren het Sint-Truiderlands, Rummen, Grazen. Westgetelandse kenmerken tegenover Oostgetelandse zijnGa naar eind63: het meervoud bakke, zakke tegenover bèk, zèk (umlaut in het meervoud); móóë, dróóë tegenover Oostgetelands mèèë, drèèë; gèè tegenover dzjee ; baak, bääjk, bäök tegenover boek (‘buik’); driengke tegenover dréngke (‘drinken’), höngke tegenover höntsje (‘hondje’), heemel, héimel tegenover hiejmel (‘hemel’), nat, blat tegenover Oostgetelands naot, blaot. | |
Uerdinger linieMet de betoningslinie en Getelinie vormt de Uerdinger linie de uiterste grens van het voorkomen der Hoogduitse klankverschuiving: het uitspreken van ich in plaats van ik en ouch in plaats van ook. De Uerdinger lijn vormt een wijde boog vanaf de intergermaanse, Nederduits-Hoogduitse taalgrens (de Benrather linie) ten oosten van Remscheid in Duitsland. Ten zuiden van Venlo bereikt de boog haar hoogste en middelste punt en loopt via Leende - Soerendonk in zuidwestelijke richting om ten westen van Tienen (Brabant!) op de internationale Germaans-Romaanse taalgrens te stuitenGa naar eind64.
Ondanks het verschijnsel ik/ich en ook/ouch is de Uerdinger linie geen klankverschuivingsgrens, omdat de verschuiving slechts op deze twee woorden betrekking heeft. Immers mich, dich, uch, sich kennen geen onverschoven aequivalenten in het Nederlands als mik, dik, uk, sik. Volgens LeenenGa naar eind65 zijn mich e.a. er niet gekomen als ‘verkenners en kwartiermakers van een in aantocht zijnde klankverschuivingsregel maar als leden van een gezelschap woorden dat in oorsprong en functie bij elkaar hoort’, de grammaticale afdeling van de persoonlijke, wederkerende en bezittelijke voornaamwoorden. Het bijwoord ‘ook’ is een meeloper met die groep. Het zijn alle wel woorden met een grote frekwentie. Daarom is de Uerdinger linie een zeer belangrijke taalgrens tussen het West- en Oostnederfrankisch. GoossensGa naar eind66 noemt de Uerdinger | |
[pagina 104]
| |
[pagina 105]
| |
linie over het geheel genomen wel belangrijk maar vindt ze van minder belang tussen Krefeld en Meijel en tussen Beringen in Belgisch Limburg en de Germaans-Romaanse taalgrens. Tussen Beringen en Meijel acht hij ze weer wel belangrijk. Dich en sich komen in de westelijke helft van Belgisch Limburg niet voor. Het ontbreken van dich is hier zeker het gevolg geweest van de gewoonte uit het westen om de tweede persoon enkelvoud niet te gebruikenGa naar eind67.
De ik, ook-plaatsen langs de lijn zijn in het Nederlandstalige gebiedGa naar eind68: Venlo, Blerick, Hout-Blerick, Maasbree, Meijel, Leende, Borkel, Schaft, Lommel, Balen, Olmen, Kwaadmechelen, Tessenderlo, Deurne, Zichem, Bekkevoort, Tielt, Binkom, Boutersem. De ich, ouch-plaatsen zijn Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Ospel, Nederweert, Maarheeze, Soerendonk, Budel, Achel, Neerpelt, Overpelt, Eksel, Hechtel, Leopoldsburg, Heppen, Oostham, Beverlo, Beringen, Paal, Meldert, Diest (twijfelachtig), Webbekom, Waanrode, Kersbeek, Roosbeek, Vertrijk, Tienen.
De uiterste grenzen van de Ripuarische verovering met als symbool o.a. de Uerdinger linie werden gevormd door de heerlijkheden Horn, Nederweert, Weert, het graafschap Loon en Sint-TruidenGa naar eind69. In Nederlands Noord-Limburg schiet de Uerdinger linie tusen het eertijds Habsburgse Venlo en het (tot 1543) Gulikse Tegelen. Bovendien loopt de Uerdinger linie daar parallel met de vroegere grens tussen het dekenaat Maaseik en KuikGa naar eind70. Alleen Meijel zou volgens de dekenaatsgrens dan ich-sprekend geweest moeten zijn. Voor de Ripuarische invloed in het Limburgse gebied kan ook een oorzaak zijn het feit dat meer dan 50 Nederlands Limburgse plaatsen binnen de Uerdinger linie Aken als hoogste gerechtshof haddenGa naar eind71. In Belgisch Limburg zit men met de Uerdinger linie op de grens van Brabant en het prinsdom LuikGa naar eind72.
Over het moment van ontstaan kan men zeggen dat de verschoven vorm ouch omstreeks 1400 in het huidige Belgisch Limburg over de Maas geconstateerd wordt en dat ouch al in een vroeg stadium tot het volk is doorgedrongenGa naar eind73. | |
De mich/mij-linieMet de Uerdinger linie loopt ongeveer samen de mich/mij-linie. Alleen in Nederlands Noord-Limburg wijkt deze van de Uerdinger linie af. Ten noorden van de mich-linie liggen de mij-zeggende plaatsen Meijel, Sevenum, Horst en Lottum, ten zuidoosten Helden, Maasbree, Grubbenvorst en Arcen. Deze lijn omvat van alle isoglossen het grootste deel van de Limburgen. Wat er binnen de mich-linie valt aan Limburgs gebied, wordt in taalkringen ook wel het mich-kwartier genoemd. | |
[pagina 106]
| |
zullen in het Grootlimburgse gebied de taallijnen zich definitief vastleggen en is er van overwicht ten opzichte van het machtige Brabant en Vlaanderen geen sprake meer. Integendeel, er komt een tegenovergestelde beweging op gang, die tot in onze tijd zal duren. In de vijftiende eeuw heeft Brabant het toppunt van zijn bloei bereikt en het strekt zich dan, globaal genomen, uit over de provincies Brabant, Antwerpen en Noord-Brabant, maar ook over het land van Aalst en delen in Limburg. Vooral Maastricht kende al langer de macht van Brabant. De stad vormde voor de hertog van Brabant een springplank naar meer machtsuitbreiding ten oosten van de Maas. Deze Brabantse politieke tegenstoten hebben ook hun weerslag gehad op het taal- en dialectgebruik van de mensen die woonden in het betwiste gebied of, eufemistisch uitgedrukt, overgangsgebied tussen het Duitse Rijk en Brabant/Vlaanderen, namelijk de Limburgers.
Onder invloed van Brabant gingen Westlimburgers en Haspengouwse dialecten de Germaanse lange oe en ie diftongeren: moes ‘muis’ wordt dan met een tweeklank uitgesproken bijvoorbeeld muis of mojs en kieke ‘kijken’ wordt dan uitgesproken als kijke of kajke. Dat moet gebeurd zijn na de Hoogduitse en Ripuarische vloedgolfGa naar eind74 tussen de veertiende en zeventiende eeuw in. Daarna had wellicht de vocalisering van de l in al, ol + d, t plaats. Doe verdwijnt in de zestiende en zeventiende eeuw in het westen van Belgisch Limburg. De Oudgermaanse lange ô en ê wordt in Nederlands Limburg als lange oo en ee gerealiseerd, terwijl die in Brabant en delen van Belgisch Limburg als oe, uu en ie wordt uitgesproken: book ‘boek’ tegenover boek, leef ‘lief’ tegenover lief. Dit is niet het gevolg van Hoogduitse invloed - het Hoogduits heeft immers oe voor Oudgermaanse lange ô en ie voor Oudgermaanse ê, evenals het Westnederfrankisch - maar eerder van Ripuarische en Moezelfrankische dialecten die de oude ô en ê behouden hebben. Ook voor Limburg moeten we denken aan een relictverschijnsel in dit geval en niet direct aan ontlening.
Het niet uitspreken van de h is een ander geval van Brabantse invloed. Het verschijnsel is typisch Vlaanders, westelijk Antwerps en ZuidbrabantsGa naar eind75, maar ook Maastricht moet het gekend hebben. Onder druk van Holland is het daar weer verdwenen. H-vormen van ‘er’ zijn inguaeoonse, westelijke relicten die ver het zuiden van Duitsland ingaanGa naar eind76.
RoukensGa naar eind77 wijst op Nederlandse invloed in het Akens en Kerkraads bij woorden als telder, donder, kelder. Onder invloed van het Nederlands staat vooral Belgisch Limburg in de Maasvallei onder druk. Woorden die er heel lang geweest zijn, veranderen onder druk van het gangbare Nederlands: azien ‘azijn’ komt in de plaats van eetsje. En in Maastricht is het oude nak verdwenen voor nek en naos heeft plaats moeten maken voor neus. Höje ‘heden’, het Hoogduitse ‘heute’, is in Meijel in de loop van deze eeuw weggevaagd door het Nederlandse vandaach. Miemere, miemerte voor ‘bessen’ bestreken nagenoeg heel de provincie Nederlands Limburg, het noordoosten van de provincie Luik, plus een smalle strook Belgisch Limburgs gebiedGa naar eind78. De kinderen in Meijel kennen slechts besse, terwijl miemere daar heel gewoon was. Het Duitse möhre ‘wortel’, dat in Limburg varianten kent als moeër, moer wordt geleidelijk | |
[pagina 107]
| |
verdrongen - wat Meijel betreft weet ik het zeker - door het algemeen Nederlandse wortel. Een ‘wortel’-gebied rondom Maastricht heeft verhinderd dat moeër het zuidoosten van Belgisch Limburg binnendrongGa naar eind79. Een woord als hoos ‘kous’ dat voorheen voorkwam in een klein gebied van Belgisch Limburg, in een behoorlijk deel van Oost-Noord-Brabant ten oosten van een lijn Eindhoven - Den Bosch - NijmegenGa naar eind80 en heel Nederlands Limburg bestreek, wordt misschien nog door een oude generatie gebruikt. Maar het is zeer duidelijk op de terugtocht. Zelf gebruik ik het in het Meijels dialect niet meer. Het algemeen Nederlandse woord ‘kous’ heeft ‘hoos’ vervangen. Zo maakt euver ‘over’, het Hoogduitse ‘über’, steeds meer plaats voor oover, ovver onder invloed van de Nederlandse klankkleur. Nobber, het Duitse ‘Nachbar’, is in Meijel verdrongen door het algemeen westelijke buurman. Het oostelijke woordtype ‘zwegel’ met de betekenis lucifer, waarvan de isoglosse loopt ten oosten van Tongeren - Martenslinde - Zutendaal - Neeroeteren - Bree - Bocholt - Achel - Heeze - Asten - Liessel - Griendtsveen - Castenray - Meerlo - WellerlooiGa naar eind81, staat onder zware druk van luusiefer. Zelf gebruik ik in het Meijels nog wel het woord zwaegel maar een jongere generatie doet dat zeker niet. Het algemeen verspreide Nederlandse woordtype ‘ploegen’ verdringt in Nederlands Limburg een vanuit het Rijnland komend ‘varen’Ga naar eind82. Door het woordtype ‘gist’ werd een aaneengesloten zuidelijk ‘heffe’-gebied uit elkaar geslagenGa naar eind83. Het Brabants-Nederlandse ‘klaver’ bedreigt in heel West- en Centraal-Haspengouw de grensplaatsen die het oostelijk getinte ‘klee’ zeggen.
Algemeen neemt men aan dat ‘goensdag’ in plaats van ‘woensdag’ verspreid is vanuit het christelijk belangrijke aartsbisdom KeulenGa naar eind84. Het woord ‘goensdag’ kwam vanouds voor in heel Zuid-Nederland, ook in heel Nederlands Limburg. Uit een klein onderzoek is mij gebleken dat ‘goensdag’ zeker in het noorden van Nederlands Limburg terugwijkt voor het algemeen Nederlandse ‘woensdag’. Eenzelfde beeld kan men aflezen van de kaart STROOPGa naar eind85. Vanuit het noorden en het westen ziet men een opdringen, een infiltreren, van ‘stroop’ ten koste van de oude woordtypen ‘kruid’, ‘kruidje’, ‘zeem’, ‘siroop’.
Het vragend voornaamwoord wie voor ‘hoe’ dat een belangrijk deel van Belgisch Limburg nog overstraald heeft, staat momenteel onder druk van het Nederlandse ‘hoe’.
De conclusie uit al deze voorbeelden - en er zijn er nog veel meer te geven - kan duidelijk zijn. Autochtone, Limburgse klanken en woorden of woorden en klanken vanuit het Ripuarische gekomen staan momenteel onder zware druk en wijken, zeker op de woord- en klankgrenzen terug ten voordele van westelijke, Nederlandse woorden en klanken. Hetzelfde gebeurt overigens ook in het Oostnederfrankisch deel van Duitsland maar dan omgekeerd. Daar is de druk van het Hoogduits zeer groot en moeten oude woorden en klanken wijken voor nieuwe, Hoogduitse. Woorden en klanken die eeuwen bestaan hebben en nauwelijks veranderden in het Limburgse land, verdwijnen nu in één, twee generaties uit het alledaagse taalgebruik. Het lijkt erop, alsof de Slag bij Woeringen dialectologisch nog lang niet is uitgewoed. Tegenover elkaar staan nu het Nederlands en het Hoogduits. Aan de grenzen proberen ze allebei | |
[pagina 108]
| |
[pagina 109]
| |
hedendaagse ‘Fremdkörper’ te weren uit hun gebied. Uniformering, grootschaligheid, vervreemding, vermenging, communicatiemiddelen strijden aan beide kanten mee. De rijksgrens tussen enerzijds Nederland en België en anderzijds Duitsland lijkt vooralsnog het doel te zijn. Wanneer beide partijen die bereikt hebben, kan de Slag bij Woeringen, maar dan anders, opnieuw beginnen. Stoot en tegenstoot, verovering en verlies, expansie en terugtrekken. Op weg naar een Europese eenheidstaal? Dan zou de Slag bij Woeringen in 1288, nu 700 jaar geleden, taalhistorisch van nog grotere betekenis zijn geweest. Maar om hoevele ‘Woeringens’ c.q. ‘Voerens’ zou het dan moeten gaan om die ene Europese taal te bereiken. Laten wij, Limburgers, bescheiden blijven en onze beide provincies niet zien als een toekomstig, taalkundig slagveld. Eénmaal ‘Woeringen’ is genoeg! |
|