| |
| |
| |
Hulde aan André Stevens
In 1935 behaalde de 22-jarige André Stevens te Leuven de licentiaatstitel in de Germaanse Filologie met
een dialectologische verhandeling. Zijn promotor was de geboren Tongenaar prof.
Ludovic Grootaers, die zelf in 1907 was
afgestudeerd met een studie over de klank- en vormleer van het dialect van
Tongeren en daardoor in zekere zin het dialectologische gras voor de voeten van
zijn jongere stadsgenoot had weggemaaid. Het was immers in de jaren dertig in
Leuven de gewoonte dat aankomende neerlandici als taalkundig onderwerp voor een
dissertatie of een scriptie de historische klank- of vormleer van het dialect
van hun woonplaats, d.w.z. in de regel hun moedertaal behandelden.
Stevens kreeg dus die kans niet, maar hij was door de dialectologische microob
gebeten. Hij pakte het dan maar ineens grootser aan en trok op enquête uit. Zijn
doorzettingsvermogen en zijn speciale aanleg voor historische taalkunde stelden
hem in staat, op basis van zijn studie van de grondtrekken van tientallen
Haspengouwse lokale dialecten als proefstuk niet minder dan een
‘Dialectgeografie van Zuid-Limburg’ (aldus de titel) voor te
leggen, waarmee hij de grondslag legde voor zijn verder wetenschappelijk werk.
Van publiceren kwam echter voorlopig niets in huis. De onrustige tijd met
mobilisatie en oorlog stond dat in de weg. Daarnaast was er de snelle aangroei
met vier kinderen van het gezin dat hij had gesticht. Ik vermoed echter dat
bovendien toen al de minutieusheid en zorgvuldigheid waarmee hij werkte en zijn
drang naar volledigheid een snelle publikatie van zijn eerste voor de druk
bestemde studies verhinderden.
De eerste artikelen en bijdragen verschenen vanaf 1944. Verrassend is dat het in
het begin niet om dialectologische, maar om naamkundige, preciezer toponymische
studies gaat. Stevens is inderdaad, wat minder bekend is, ook naamkundige en hij
is deze tak van de taalkunde tot vandaag trouw gebleven. Zijn laatste
gepubliceerde studie is er een over de oudste | |
| |
plaatsnamen van de
gemeente Tongeren, uit 1988. Hij is echter een
naamkundige die bij de oplossing van toponymische problemen een beroep doet op
zijn dialectologische kennis van de uitspraak van de plaatsnamen. Deze kennis is
er niet alleen een van Limburgse, maar ook van Luikerwaalse dialecten. Stevens
is voor zover ik het zie in ons taalgebied diegene die van dit soort inzichten
het meest systematisch gebruik maakt. Hij slaagt er op die manier in een
belangrijke bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering van de etymologie
van nederzettingsnamen.
Zijn eerste dialectologisch opstel verscheen dan in 1949 en het was meteen een
schot in de roos: een studie over het voornaamwoord du/dich/dijn. Het is een zeer precieze beschrijving van de vormen van dat
pronomen met hun verspreiding, die belangrijke correcties op de gegevens van
Frings-van Ginneken en
van Kloeke bevat, een verkeerde hypothese van de
grootmeester van de Germaanse dialectologie Theodor
Frings door de juiste opvatting van dit aspect . van het Limburgse
pronominale landschap vervangt en een paar decennia vóór het ontstaan van de
sociolinguistiek in ons taalgebied een perfecte sociolinguistische beschrijving
van het functioneren van dit pronomen bevat. Het artikel verscheen onder de
titel ‘Pronominale isomorfen in Belgisch-Limburg I’. Helaas is
het nooit tot een vervolg gekomen. Wel heeft Stevens zich nog decennialang met
Limburgse voornaamwoorden beziggehouden, maar hij was nooit tevreden met wat hij
al verzameld had. Toen hij in de tweede helft van de jaren tachtig van mij
vernam, dat ik de tweede aflevering van mijn ‘Fränkischer Sprachatlas’ aan de
pronomina wilde wijden, heeft hij mijn zijn kaartjes over de andere persoonlijke
voornaamwoorden afgestaan en er zelfs een beknopt schriftelijk commentaar bij
geleverd. Ik heb er heel dankbaar gebruik van kunnen maken en het tekstdeel van
die aflevering dit jaar kunnen afsluiten. Het boek zal volgend jaar verschijnen
en zal opgedragen zijn aan André Stevens.
Het artikel over du/dich/dijn luidt de wetenschappelijk
vruchtbaarste periode uit de loopbaan van Stevens in, die duurt tot het midden
van de jaren vijftig. In dit tijd maakt | |
| |
hij voor de ‘Reeks
Nederlandse Dialekt-Atlassen’ de meeste opnamen voor het zuiden van
Belgisch-Limburg en alle opnamen voor het Land van Overmaas. Het verdient hier
nadruk dat hij in dat bedreigde gebied meer opnamen heeft gemaakte dan in de
atlas, die in 1962 verscheen, staan afgedrukt. Hij heeft namelijk alle
Overmaasdorpen opgenomen. Ik ben van mening dat de niet opgenomen opnamen in een
eigen publikatie afgedrukt verdienen te worden. Uit de eerste helft van de jaren
vijftig stammen ook zijn klassiek geworden stukken ‘De evolutie van de
Haspengouwse streektalen’ en ‘Struktuur en historische
ondergrond van het Haspengouwse taallandschap’. Niet alleen wie zich
in de dialectgeografische verdeling van Limburgs Haspengouw wil inwerken, maar
alwie een visie wil hebben op de totstandkoming van het Limburgse taallandschap
in het algemeen, moet deze stukken grondig gelezen hebben. Zij verduidelijken,
welke taalgolven in welke volgorde over Limburg heengespoeld en hoe dat door de
dialectverdeling weerspiegeld wordt. In deze vruchtbare jaren is Stevens ook nog
als toponymist actief geweest en heeft hij een aantal dialectologische bijdragen
van diverse aard geschreven, waarvan ik er twee vermeld. Het eerste handelt over
‘Intonatieproblemen in en om West-Limburg’. Het verschijnsel
van de Limburgse sleep- en stoottoon heeft hem altijd geboeid. In het Limburgse
deel van de ‘Reeks Nederlandse Dialekt-Atlassen’ zijn zijn opnamen helaas de
enige die voor de studie van de Limburgse accentuering gebruikt kunnen worden.
In het genoemde artikel pakt hij een moeilijk aspekt van de accentuering tussen
Tongeren en Maastricht aan. Hij besteedt aan het
probleem veel scherpzinningheid, maar kan het niet tot een bevredigende
oplossing brengen. Wel heeft hij daardoor anderen tot denken aangezet, met een
gunstig resultaat, dat echter nog niet op papier staat. Het tweede stuk is een
indrukwekkende woord- en klankgeografische studie over de verspreiding van het
woord zwaalde en zijn varianten, wat 'schop waarmee het brood
in de oven geschoten wordt' betekent.
In de tweede helft van de jaren vijftig neemt de zorg voor zijn gezin de
bovenhand. Hij gaat in het onderwijs | |
| |
overuren presteren en zijn
overvol lesrooster geeft hem nog nauwelijks de kans om aan wetenschappelijk werk
te doen. In 1962 overlijdt zijn lieve vrouw, van wie hij altijd veel steun had
gehad. Huiselijke zorgen leiden hem af van een geestelijke concentratie op het
ijdele wetenschappelijke bedrijf. Publikaties worden schaars.
Daar komt eindelijk verandering in met zijn pensionering. Hij hertrouwt en woont
enige tijd in Leuven, waar hij de taalkundige
bibliotheek van de Letterenfaculteit binnen handbereik heeft. Een eerste
belangrijke nieuwe vrucht is een synthese-artikel over de Oostgetelandse of
Truierlandse dialecten van 1975, waarin hij de inzichten die hij vroeger in
verband met Haspengouw in zijn geheel had uitgewerkt, voor een deel van dat
gebied verder uitdiept. In de volgende jaren kunnen we van een nieuwe bloei van
zijn wetenschappelijke activiteit spreken, met o.a. zijn ‘Leidraad bij de
straatnaamgeving en -wijziging’ van 1981 en vooral zijn monumentaal
woordenboek van het Tongerse dialect, de ‘Tüngërsë Diksjënêer’
van 1986. Voor dit woordenboek heeft hij decennialang materiaal verzameld. Het
onderscheidt zich van zijn meeste soortgenoten door een reeks positieve
eigenschappen: zorgvuldige transcriptie, grammaticale beschrijving van de
woorden, opgave van de generaties die ze gebruiken en van hun gebruikssfeer, met
een opvallend streven op niet alleen de oudste taallaag, maar ook de jongste te
vatten, verwijzingen naar andere woordenboeken en verdere literatuur, een
degelijke grammaticale inleiding, toevoeging van een Nederlands register.
Overzien we het gehele werk van André Stevens, dan
kunnen we zeggen dat hij recht heeft op een ereplaats in de kleine galerij van
verdienstelijke Limburgse dialectologen en naamkundigen, waarbij de volgende
kwaliteiten bijzonder opvallen: zeer grondige kennis van de historische
taalkunde, scherpte van observatie, streven naar perfectie bij de
materiaalverzameling, grote zorgvuldigheid in de behandeling van de problemen,
scherpzinnigheid en tevens voorzichtigheid in de argumentatie, mildheid in de
beoordeling van de vergissingen en slordigheden van anderen.
| |
| |
Deze laatste eigenschap heeft in tegenstelling tot de andere niet met het
verstand, maar met het gemoed te maken. Stevens heeft veel eigenschappen van het
hart, die ik niet op dezelfde manier kan analyseren als zijn intellectuele
kwaliteiten. Wat ik wel weet is dat hij door zijn vriendelijkheid, zijn
midlheid, zijn hulpvaardigheid, zijn bescheidenheid, zijn oprechte
belangstelling voor anderen een vriend van velen en een vijand van niemand is
geworden. In onze Vereniging behoort hij tot de stichtende leden. Hij is
jarenlang een ijverig en wijs bestuurslid geweest. Toen hij enige tijd geleden
meende zich vanwege zijn leeftijd uit het bestuur te moeten terugtrekken, hebben
we dat allen betreurd. Er zijn van hem in onze ‘Mededelingen’
vier nummers verschenen. Het is als een blijk van hoge waardering vanwege het
bestuur te beschouwen dat twee van die nummers herdrukken van oude bijdragen van
zijn hand zijn. Het gaat om stukken die naar onze mening voor een ordentelijke
studie van de Limburgse dialecten onontbeerlijk blijven en door iedere jonge.
Limburgse neerlandicus gelezen zouden moeten worden. Wanneer wij hem hier
vandaag huldigen, dan heeft hij dat omwille van zijn prestaties en omwille van
zijn menselijke eigenschappen ten volle verdiend. André, we wensen je nog een
heel lange, gezonde en zorgenvrije oude dag, met veel plaats voor de dingen die
je graag doet, wat o.a. wil zeggen: het bezig zijn met dialecten en namen en met
de geschiedenis van je geboortestad en streek.
| |
| |
| |
Chronologische bibliografie van Andre Stevens
1944 |
Toponymie en dialektologie: Beschouwingen in verband met de
Nederlandse dialektvorm van enkele Haspengouwse plaatsnamen. In:
Feestbundel H.J. Van de Wijer, Deel I, p. 365-393 (Leuven,
Inst.Vl.Top. 1944). |
1947 |
Toponymes hesbignons: V. Identifications. In: Handelingen van de
Kon. Commissie van Toponymie en Dialektologie XXI p. 49-84 in
samenwerking met J. Herbillon. |
1947 |
Toponymie de Herstappe. In: Toponymie de la Hesbaye liégeoise, I,
Fasc. 12 p. 660-727. In samenwerking met J.
Herbillon. |
1949 |
Pronominale Isomorfen in Belgisch-Limburg I. Du, dich en dijn in:
Taal en Tongval (3-4), p. 132-154. Overdruk in: Mededelingen v.d.
Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde nr. 34 (1985) p.
1-23. |
1951 |
De evolutie van de Haspengouwse streektalen. In: Limburgs
Haspengouw (Bundel studiën uitg. bij gelegenheid v.d. 100ste
verjaardag der stichting v.h. Koninkl. Limb. Geschied- en
Oudheidkund. Genootschap te Tongeren) p. 223-264. (Limb.
Drukkerijen, 1951) |
1951 |
De Naamkunde en haar Problemen in Haspengouw. In: Limburgs
Haspengouw (Hasselt, Limb. Drukkerijen, 1951) p. 265-275. |
1952 |
Struktuur en Historische Ondergrond van het Haspengouws
Taallandschap. In: Het Oude Land van Loon 1952, p. 3-19 (Hasselt, De
Limb. Drukkerijen). Overdruk in: ‘Aldenbiesen’, 3de Jg (1977)
nr. 4 p. 12-34. Overdruk in: Mededelingen van de Vereniging voor
Lim- |
| |
| |
|
burgse Dialect- en Naamkunde (Hasselt, 1978) nr. 9, p.
12-23. |
1953 |
De taal is gans het volk. In: Veldeke, 28ste Jg. nr. 154 - aug.
1953, p. 1-8. |
1953 |
*Zwaalde, een Zuidoostnederlandse
dialektbenaming voor de Broodschieter of Ovenpaal. In: Taal en
Tongval V, p. 94-128. |
1954 |
De Konsonantenverbinding schr- in het Zuiden van
Belgisch-Limburg; In: Taal en Tongval VI,(2-3), p. 143-147. |
1955 |
Intonatieproblemen in en om West-Limburg. In: Taal en Tongval VII
(3-4), p. 135-142. |
1956 |
In Memoriam Wilhelm Welter. In: Taal en Tongval VIII (1), p.
39-40. |
1959 |
Nota over Koninksem ‘Gjocöt’, = gemeentekudde.
In: Het Oude Land van Loon 1959 p. 302-303 bij de bijdrage van
Maurice Frère: ‘Enkele beschouwingen betreffende het oneigenlijke
vrijweiderecht in Limburg, ibid. p. 285-301. |
1962 |
Dialektatlas van Belgisch-Limburg en Zuid-Nederlands-Limburg
(Antwerpen, De Sikkel). In samenwerking met E.
Blancquaert, J.C. Claessens en W. Goffin. |
1964 |
Funktionelle Abhängigkeit von Isophonen. In: Orbis 13 p. 545-555.
In samenwerking met J. Goossens. |
1965 |
Bijlage: Beoordeling van het dialect der editie van 1517 bij de
studie van Dr. B. De Troeyer, O.F.M.. De minderbroeder Jan Elen en
zijn volksbiechtboekje. Een nieuw ontdekte editie: 's-Hertogenbosch
1517. In: Ons geestelijk Erf, XXXIX (afl.4). |
| |
| |
1975 |
Het Oostgetelands en de Truierlandse dialecten van Brustem, Aalst
en Ordingen. In het Jaarboek van de Federatie der Geschied- en
Oudheidkundige Kringen in Limburg, Jg. XXX p. 435-470. |
1976 |
In memoriam Jozef Leenen. In: Handelignen van de Kon. Commissie
voor Toponymie en Dialectologie 50 (p. 27-30). |
1981 |
Leidraad bij de straatnaamgeving en -wijziging. in: Naamkunde
(Med. Inst. v. Naamkunde Leuven) 13e Jg. (afl. 1-4) p. 79-117.
Overdruk in: Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect-
en Naamkunde nr 22 (Hasselt) 1982). |
1981 |
In memoriam D. Fagot. In: Mededelingen van de Vereniging voor
Limburgse Dialect- en Naamkunde nr 20 p. 48-52 (1981) |
1983 |
Van Miegelrak tot Miezerik of:
Intervokalische g voor een mouilleringsfaktor in een Limburgs
toponiem. In: Taal en Tongval XXXV (1-2) p. 95-101. Overdruk in:
Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde
nr 57 (1990). |
1986 |
Túngërsë Dïksjënêer - Woordenboek van het Tongers, met een
Nederlands Register door Mevr. A. Lefebure-Meyers
(Tongeren 1986), 855 p. |
1988 |
De oudste plaatsnamen van de gemeente Tongeren; [Hoofdstuk I van:
2000 Tongeren (Hasselt Concentra 1988) p. 7-20]. |
1989 |
Frans liefhebberstoneel te Tongeren in 1832 en 1833. In: Tongerse
Annalen (Driemaandelijks geschied- en oudheidkundig tijdschrift),
Jg.3, nr.2, p.4. |
| |
| |
199. |
De plaatsnaam ‘Bedbora’ (te Kortessem) te verschijnen in ‘Limburg’
(of het O.L.v. Loon) (in een artikel over de Bedborakapel te
Kortessem, in samenwerking met J. Vanaudenaerde
[geschiedenis] en W. Vanvinckenrove
[archeologie] |
199. |
De Tongerse suffixen -òi en -ï. Te verschijnen in: Gedenkalbum J.
Goossens. |
|
|