De geografie van de Limburgse successieoorlog bij Jan van Heelu
(1989)–J.J. Goossens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||
De geografie van de Limburgse successieoorlog bij Jan van HeeluJ. Goossens
Op het ogenblik dat ik deze bijdrage schrijf is het nog 1988, d.w.z. herdenkingsjaar van de slag bij Woeringen, de centrale gebeurtenis in de Limburgse successieoorlog. Hierin ging het om het bezit van een hertogdom, waaraan J. Moors een belangrijk stuk van zijn wetenschappelijke bedrijvigheid heeft gewijd. In 1961 gaf hij immers samen met J. Thisquen en met de medewerking van R. Massart L'ancienne coutume du duché de Limbourg en versions romane et thioises du début du XVIIIe siècleGa naar voetnoot1 uit. Het is zonder meer duidelijk dat ten minste versie Q van die costumen of nooit tot stand zou zijn gekomen of in een heel andere taalvorm zou zijn geschreven als de genoemde oorlog niet had plaatsgehad. Uit de inleiding, het apparaat en een lijst van plaatsnamen bij de uitgave blijkt de belangstelling van de jubilaris voor geografische details in verband met het hertogdom, zodat ik mij vlei dat de volgende bladzijden zijn belangstelling kunnen wegdragen. Het door J.F. Willems onder de titel Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den Slag van Woeringen uitgegeven gedicht is eigenlijk een op historische gebeurtenissen berustend heldenepos met de Brabantse hertog Jan I als centrale figuur. Het bevat veel meer dan een beschrijving van de slag bij het Rijnlandse dorp tussen Keulen en Neuss: het hele eerste en ook het begin van het tweede deel is een relaas van andere gebeurtenissen, overwegend uit de periode van de Limburgse successieoorlog die aan de slag bij Woeringen voorafgaat. Deze gebeurtenissen zijn met zoveel localiseerbare details verteld dat er een hoge historische betrouwbaarheid aan moet worden toegekend. Als zodanig zijn ze enigszins anders te beoordelen dan het relaas van de gebeurtenissen bij Woeringen zelf, waarvan de gedetailleerde juistheid onlangs door P. AvondsGa naar voetnoot2 in twijfel is getrokken. | ||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||
De geografie van de Limburgse successieoorlog zoals die bij Jan van Heelu te vinden is, kan onder twee aspecten onderzocht worden. Er is ten eerste de herkomst van de betrokken partijen en personen. Zij is voor zover het om de slag bij Woeringen gaat onlangs bestudeerd door Ulrich Lehnhard in een artikel ‘Teilnehmer der Schlacht bei Worringen’Ga naar voetnoot3. Lehnhard geeft lijsten, maar geen kaart met de herkomst van de deelnemers, die een ruime spreiding vertoont. In mijn bijdrage gaat het echter om de plaatsen waar de gebeurtenissen zich afspelen. Deze zijn veel sterker geconcentreerd, en wel hoofdzakelijk in het Land van Overmaas met het hertogdom Limburg. Pas in de laatste fase van de oorlog verplaatst het strijdtoneel zich naar de Rijn. De definitieve veldslag wordt hier, op een voor Brabant zeer perifere plaats uitgevochten. Voordien zijn er een paar fasen in de oorlog geweest waarbij de vijandelijkheden zich in het Rivierengebied, aan Maas en Waal concentreerden. Hierin was de Hollandse graaf bondgenoot van de Brabantse hertog tegen de graaf van Gelre. Onderstaande beschrijving heeft het gedicht van Jan van Heelu als basis. Niet alle plaatsen waar zich volgens dat werk gebeurtenissen afspeelden, zijn in kaart gebracht. Er is met name geen rekening gehouden met de feiten die aan de conflictsituatie in Overmaas voorafgaan, d.w.z. met ongeveer de eerste 1050 verzen, en met een paar intermezzi die ver weg plaatshebben. Er is verder systematisch gebruik gemaakt van Lodewijk van Velthems Vijfde Partie van de Spiegel Historiael, die bij de identificatie van een aantal namen een belangrijk hulpmiddel is. In enkele gevallen wordt door Heelu een streek genoemd van waaruit strijders vertrekken (dat geldt o.a. voor Zeeland, het land van Breda, dat van Stavelot); hiermee is geen rekening gehouden aangezien het om een topografie van de eerste soort gaat. Wanneer Heelu zegt dat zich iets afspeelt tussen twee plaatsen die dicht bij elkaar liggen (b.v. Halen en Herk-de-Stad), dan zijn deze door een pijl met twee punten verbonden. Als zo een pijl storend zou werken (b.v. tussen Maastricht en Aken, waar de kaart al vol is) of als de plaatsen te ver uit elkaar liggen (b.v. Venlo en de Bommelerwaard) is er geen pijl ingetekend. De kaart omvat voor zover zij door Heelu genoemd worden ook de namen van territoria en streken waarin en van rivieren waarbij de gebeurtenissen worden gesitueerd. Alle door Heelu genoemde plaatsen konden worden geïdentificeerd, op één na, Ten Nuwen Grave (3435). In enkele gevallen is de identificatie niet volstrekt zeker; dit wordt in de tekst aangegeven. In één geval (Ten Wouden, 3303) komen twee plaatsjes met ongeveer gelijke kansen in aanmerking: Wau bij Lontzen en Wooz bij Bilstain, allebei in de buurt van de Limburgse burcht. Ze staan beide voorzien van een vraagteken op de kaart. | ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
Er is bij de identificatie gebruik gemaakt van de volgende hulpmiddelen:
Een kaart van de geografie van de Limburgse successieoorlog verscheen zonder topografische commentaar bij mijn artikel ‘De Limburgse successieoorlog in de middeleeuwse Nederlandse en Duitse letterkunde’Ga naar voetnoot4. Naar aanleiding hiervan bezorgde drs. L. Augustus uit Heerlen mij een aantal correcties en preciseringen, die ik in de hier gepubliceerde kaart en in mijn tekst nog heb kunnen verwerken. Ik dank hem daarvoor hartelijk.
***
In het eerste boek trekt Jan I bij de aanloop van het conflict met een leger van Heusden ten westen van 's-Hertogenbosch, waar hij een intern Brabants conflict te beslechten had (niet aangegeven op de kaart), ‘die Mase op’ (1059), ‘Tote Kessele’ (1060), d.w.z. Kessel tussen Roermond en Venlo; vandaar trekt | ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
‘sijn conroot / Te Tricht over die Mase’ (1064-65), te Maastricht dus. Hij trek dan ‘int lant / Van Limborch’ (1075-76, 1084-85) en doet daar de burcht ‘Rincberge neder breken’ (1086). Willems identificeert dit met ‘Rinberg, Renborch tusschen Aken en Geilenkerke’, d.w.z. Rimburg, een kasteel aan de Worm in de Duitse grensgemeente Uebach-Palenberg. De identificatie van het hiermee corresponderende Reinsberge bij Velthem 1, 3412 met Rheinberg aan de linker Rijnoever tussen Duisburg en Wesel door Vander Linden-de Vreese is kennelijk verkeerd. Er heeft dan ‘op die Rore’ (1107), aan de Roer, een ‘parlement’ met de Keulse aartsbisschop Siegfried van Westerburg plaats, waar Jan en de aartsbisschop op reliquieën zweren ‘Datsi vrede ende vast gheleide / Voort ane met crachte souden / Tusschen Mase enten Rijn’ (1136-38) houden. (Feitelijk werd het verdrag tussen beiden gesloten in het noordelijker, aan de Niers gelegen Wankum, op 28.8.1279). De hertog verstevigt zijn voogdijschap in ‘der stat van Aken’ (1179). Dit alles wekt de nijd op van heren uit de streek nijd die tot uitdrukking komt in een toernooi ‘tusschen Halen ende Herke’ (1218), d.w.z. Herk-de-Stad en in een ander ‘te Siberge’ (1264), d.i. Siegburg. Het successieconflict ging om ‘Limborch ende daer toe dlant’ (1460), Limburg/Limbourg en het daarbij horende territorium. In een eerste uitval ten oosten van de Maas (in de nazomer van 1283) sticht Jan brand in het Land van Limburg; er ontstaat een coalitie tegen hem. Reinald van Gelre slaagt erin, de aartsbisschop daarbij te betrekken door hem Wassenberge (1582), Wassenberg als pand te geven. In een nieuwe tocht, die door Heelu als de ‘eerste reese’ (1783) wordt beschouwd, valt Jan binnen ‘int lant / Van Valkenborch’ (1642-43), het Land van Valkenburg en doet daar een ‘casteel hiet Limale’ (1657) afbreken, wat door Corsten wel terecht met Limmel bij Maastricht wordt geïdentificeerd. De coalitie concentreert zich daarop ‘Tusschen Tricht ende Aken’ (1666). Jan trekt ze tegemoet ‘tote Gulpen ’ (1687), waar zij van ‘over die Gule’ (1712), de Geul komen. Het komt echter niet tot een veldslag omdat enkele minderbroeders tussen beide partijen bemiddelen. Daarop keert de hertog weer ‘Te Brabant wert’ (1761). De drost van Limburg, Coene Snabbe, die tot de coalitie behoort, rijdt ‘int lant / Van Dalheem’ (1823-24), het Land van Dalhem, dat al door Jans grootvader Hendrik II met Brabant was verbonden, maar Reinier van Wegeseten (Visé), de kasteelheer ‘Vander Borch te Dalheem’ (1830), het stadje Dalhem, kan hem gevangennemen. Hij wordt diep in Brabant, ‘Te Genapie’ (1846) te Genappe, veilig opgesloten. Hij bezat vier burchten, die inzet van zijn gevangenneming worden: ‘Longi, Herle ende Spremont, / Ende Lybois huus’ (1840-41). Het eerste heet verderop (b.v. 2761) meestal Lonsies, een middeleeuwse Romaanse spellingGa naar voetnoot5 voor Lontzen ten noorden van Eupen. De identificatie met Loncin ten noordwesten van Luik door Vander Linden-de Vreese bij Velthem 2, | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
3360 is onjuist. Met de tweede burcht is er een moeilijkheid. Hetzelfde kasteel heet in vers 2787 Herne. Willems is hier inconsequent en identificeert het in de eerste spelling met Heerlen, in de tweede met Herve. Velthem 2, 3360 heeft Herne, maar een handschrift van de Brabantsche Yeesten waar Vander Linden-de Vreese naar verwijzen, Herve (Zij verwijzen ook nog naar Herne bij Tongeren, d.i. Sint-Huibrechts-Hern, maar dit komt niet in aanmerking). We moeten wel besluiten dat Herve bedoeld is. Met het derde kasteel, Spremont, d.i. Sprimont in de Limburgse enclave bij de Ourthe, is er geen moeilijkheid. Lybois huus tenslotte schijnt op het eerste gezicht wat ver uit de buurt te liggen. Het zou om ‘Libois, thans een gehucht behoorende tot de gemeente Evelette, 12 kilometer ten Zuid-Zuid-Oosten van Andenne’ (Vander Linden-de Vreese), nu onder Ohey, provincie Namen gaan. In de ‘Aanvullingen en Verbeteringen’ op blz. ix in Vander Linden-De Keyser-Van Loey staat echter: ‘In plaats van Libois, gehucht van Evelette, wordt waarschijnlijk het gebied bedoeld welk aan de overzijde der bosschen (Fr. bois) gelegen was en tot het hertogdom Limburg behoorde. Dit gebied bevatte zeven heerlijkheden: Sprimont, Esneux, Tavier, Villers-aux-Tours, la Chapelle, la Rimière en Baugnée. Zie hierover C. SimonisGa naar voetnoot6, waar de zeven heerlijkheden van au-delà des bois genoemd worden’. In deze tweede opvalling gaat het dus om de Limburgse enclave aan de Ourthe. Maar ook deze blijkt niet juist te zijn. Venner heeft onlangs de aandacht gevestigd op twee stukken in het archief van de graven van Vlaanderen te Gent, beide vermoedelijk uit 1286, het ene een klacht van Reinold van Gelre over het bestuur van Limburg, waardoor o.a. vier kastelen verloren gingen: ‘Sprimont, Gulpen et le chastel de Lyboi et Lonchit’ (zo Venner 1, 14; Venner 2, 259 voegt daar nog ‘de stad (bone vile) Herve’ aan toe. De opsomming stemt dus op Gulpen na met Heelu overeen, die zijn lijstje in 2786-88 met de variant Herne voor Herle herhaalt; op die plaats gaat het wel om de gebeurtenis waarover Reinald zich beklaagt). In het antwoord van Walram van Luxemburg is sprake van ‘Sprimont et Galloppe (= Gulpen, J.G.) et la maison Liebece’. Van dit laatste is Lyboi kennelijk de Romaanse vorm. Venner identificeert het met het kasteel Libeek bij Noorbeek. We zitten dus midden in het Overmaasgebied. Walram van Monschau en Valkenburg brandt voor Maastricht een kasteel af. Een uitval vanuit de stad mislukt, en aanhangers van de hertog worden gevangen genomen. Deze stuurt (we zijn dan in december 1283) een nieuw legertje; met de hulp van aanhangers uit Maastricht en Aken plundert en brandt dit opnieuw in het land van Valkenburg. Het belegert Rode (1937) d.w.z. Herzogenrath, maar het beleg mislukt. De aartsbisschop houdt hof ‘te Nuse’ (1961), d.w.z. Neuss. Daar beslist de coalitie, opnieuw samen te komen ‘Te Valkenborch’ (1982), Valkenburg. Vandaaruit wil ze Maastricht aanvallen, | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
maar ze geraakt niet verder dan ‘tot vore Wijc’ (1995), Wijk op de rechter Maasoever. Hoewel ‘die brugge / Tusschen Tricht ende Wijc doe’ defect was (2010-11), slagen Jans aanhangers erin, de aanval af te slaan. Walram zoekt dan een gemakkelijker prooi en verwoest het land van Dalhem ‘al toter Borch’, het stadje Dalhem toe (2058). Daarop wordt Jan zo boos ‘Dat hi selve voor Herve quam’ (2076), het stadje bestormt en het verwoest. Het handschrift heeft eigenlijk Herne, maar Velthem 2, 3448 en 3451 heeft deze keer Herve. De weerwraak is laf: een geniepige uitval over de Maas naar een Brabantse uithoek: ‘Lomelle op die Campine’ (2094), Lommel in de Kempen dus, dat afgebrand wordt. De Brabanders bevoorraden het afgesneden Aken van Maastricht uit. Een opstand te Aken wordt onderdrukt. De aartsbisschop neemt het meest oostelijke Brabantse steunpunt, de burcht Kerpen (2323) in en wil in de zomer van 1284 met zijn bondgenoten Aken belegeren. Buiten de stad verwoesten ze ‘enen kerctoren, / Te Berge ende oec te Horen’ (2373-74). Het gaat hier om de dorpen Laurensberg en Haaren (Corsten 241). Jan kan echter een internationaal leger op de been brengen en ontzet Aken. Bij Gulpen dreigt een nieuwe confrontatie, maar beide partijen scheiden weer van elkaar zonder dat het tot een veldslag komt. Een verzoeningspoging van de Franse en de Engelse koning levert geen resultaten op. Als de vijandelijkheden opnieuw opgenomen worden, spelen zij zich in een grotere ruimte af en verplaatst het strijdtoneel zich voortdurend. Eerst naar het grensgebied van Brabant en Gelre aan Maas en Waal, ‘van Veemle tot Bomelwerde’ (2524). Dit wordt verklaard als ‘van Venlo tot de Bommelerwaard’ (Willems; vgl. ook Vander Linden-de Vreese bij Velthem 2, 3698 en Corsten 246). Het eerste is ongetwijfeld juist. Wat het tweede betreft, valt op dat de naam Bommelwerde door Heelu steeds (zesmaal) zonder lidwoord wordt gebruikt, een gebruik waar Velthem zich bij aansluit, zodat men zich kan afvragen of niet een bepaalde plaats bedoeld is. Dat zou dan Zaltbommel moeten zijn. Daar staat tegenover dat ‘die hertoge te Drielle / In Bomelwerde een borch stichten’ deed (3074-75), wat moeilijk iets anders betekenen kan dan ‘te Driel in de Bommelerwaard’. Wellicht is zowel het eiland als de plaats bedoeld. In de genoemde grensstrook van het ‘lant / Van Gelre’ (2525-26) worden alle burchten verwoest door de Brabanders. De Gelderlanders trekken bij Venlo (2529 Weenle) de Maas over, maar kunnen de Brabanders niet verslaan. Jan wil het verlies van Kerpen wreken en trekt tot ‘voor Loggelinc’ (2552), d.i. Lechenich aan de Erft, waar hij het territorium van de aartsbisschop ‘Van Vrisheem tot Blaetseem’ (2554) verwoest, d.i. van Friesheim tot Blatzheim. Dan onderneemt hij in de zomer van 1285 met de koning van Frankrijk een tocht naar Arragon. Tijdens zijn afwezigheid neemt graaf Hendrik van Luxemburg Freppont (2608) in, d.i. Fraipont aan de Vesder. De strijd blijft ‘In beiden siden even heet, / Al die Mase op ende neder, / Van Oesselinc (de Ardennen) | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
tot Hollant weder’ (2628), maar vooral toch bij de grens van Gelre, waar Jan van Kuik, bondgenoot van de hertog, ‘Eene stat, die hiet Ten Grave’ (2637) sticht. Nadat Jan naar Brabant is teruggekeerd komt een verzoening met Coene Snabbe tot stand, nadat tengevolge van een conflict tussen diens zoon Heinric en Walram deze laatste met zijn bondgenoten de burcht Lontzen was gaan belegeren. Dank zij die verzoening wordt Coene op vrije voeten gesteld. Wel heeft hij nu zijn vier genoemde kastelen aan Jan overgedragen. Andere steunpunten van Jan in Overmaas zijn o.a. Heinenberge (2798) en Witham (2799). Met het laatste is Wittem bedoeld. Het eerste wordt door Willems met Heinsberg geïdentificeerd, maar dit is uitgesloten, aangezien deze plaats, in verzen 4061 en 4067 Heimsberge gespeld, in handen van de aartsbisschop blijkt te zijn. Heinenberge is daarentegen het oude kasteel ‘op [en̨brǝχ], off. Eynenburg ou Emmaburg’Ga naar voetnoot7 bij Hergenrath (gem. Kelmis) boven de zuidelijke oever van de Geul, volgens J. Langohr en H.J. van de WijerGa naar voetnoot8 al in 1280 in de vorm Eyneburg geattesteerd. Er komt een verdrag tussen Jan en de graaf van Holland tot stand. Jan, die zich in de zomer van 1286 o.a. te Gulpen en Maastricht ophoudt, krijgt daar echter geen of weinig hulp. Wel sturen de Hollanders ‘coggen alle van Zeelant’ (2845). ‘Alle die Mase op ende neder, / Ende al dien Wale’ (2848-49), de Waal dus, om Gelre te brandschatten. Zij verwoesten o.a. een ‘blochuys’ te Mere (2855). Willems identificeert dit met ‘Mere, by Maestricht’, d.w.z. Mheer-Banholt, maar dat komt niet uit: we moeten een heel eind noordelijker aan de Maas of de Waal zitten. Het gaat wel om Boxmeer ten zuiden van Nijmegen aan de linker Maasoever (of eventueel Meerlo, nog wat meer stroomopwaarts). Dan doet Jan Tielle (2864), Tiel aan de Waal, tot vesting uitbouwen, maar de plaats wordt aangevallen door de Gelderse graaf; Jan van Kuik, die ze verdedigt, waagt het niet zich te verschansen en laat het tot een gevecht in het open veld komen ‘Te Senne’ (2880), d.i. Zennewijnen , waar hij met uit het Land van Breda toegesnelde hulp overwint. Jan zelf wil Reinald van Gelre een niet teruggegeven leen opnieuw afhandig maken en wacht met dat doel voor Hoesterwijc (2949), Oosterwijk in Zuid-Holland op de hulp van de Hollandse graaf, maar deze komt niet opdagen, zodat Jan naar de Bommelerwaard resp. Zaltbommel vaart, dat hij niettegenstaande het verzet van een groep boeren onder leiding van Gheraert van Rothem kan innemen. Dan trekt hij weer weg, waarop de Gelderlanders Tiel veroveren en verwoesten. De tegenzet van de hertog is de stichting van een burcht ‘te Drielle / In Bomelwerde’ (3074-75). Er liggen in de Bommelerwaard twee dorpen die Driel heten: Velddriel en Kerkdriel . Ongetwijfeld is het laatste bedoeld, dat een strategische positie aan de Maas innam. De identificatie met | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
een plaats ‘ten Zuid-Westen van Arnhem, aan den Betuwschen Rijndijk’ door Vander Linden-de Vreese (Velthem 2, 3788) wordt door de beschrijving hier en ook in 3438-46 tegengesproken. Jan vaart dan verder de Maas op. De coalitie, waar de graaf van Vlaanderen zich bij heeft gevoegd, concentreet een leger voor Maastricht, maar de stad is goed beschermd. Jan houdt krijgsraad in de Kempen, ‘op die Campine’ (3127), ‘Tusschen Molle ende Merhout’ (3129), Mol en Meerhout . Zijn tegenstrevers belegeren Wittem, maar breken op zonder het ingenomen te hebben. Dan beginnen ze aan een veertigdaagse belegering van Lontzen; ze stuiven echter uit elkaar als Jan met zijn Franse en Hoogduitse bondgenoten de belegerden ter hulp komt. De aartsbisschop verschanst zich te Wassenberg, ‘Die grave van Vlaendren te Namen ’ (3269), die van Luxemburg te Limburg zelf en die van Gelre ‘te Nuwer Stad’ (3272), te Nieuwstad . Daarop slaat Jan zijn kamp op ‘te Rimersdale, / Int lant van Limborch’ (3296-97) en van daar uit verwoest hij vier ‘werhuse’ (3298) die een bedreiging vormden voor het Land van Dalhem: ‘Te Sineke, ende te Rimersdale, / Ten Woude, ende te Wilgenru’ (3302-03). Rimersdale, Remersdaal , het meest oostelijke dorp van de gemeente Voeren, lag inderdaad in het Land van Limburg, en de drie andere kastelen lagen in de onmiddellijke buurt. Sineke is zelfs nu nog een kasteel, Obsinnich onder Teuven, eveneens gemeente Voeren. Wat nu ‘kasteel Sinnich’ wordt genoemd, zijn de resten van een klooster van kanunnikessen van Sint Augustinus, dat onder het gezag van de Augustijner abdij Kloosterrade stond. Wilgenru is een middeleeuwse Romaanse vorm voor Veljaren, thans twee hoeven onder Homburg (gemeente Plombières), halfweg tussen Homburg-dorp en De Kluis onder Aubel, in 1273 geattesteerd als Wilhonrim, in 1276 als Wilhonriw, huidige Germaanse dialectische uitspraak Veljaore, huidige Romaanse ViwriGa naar voetnoot9. Met Woude ligt het iets moeilijker. BoileauGa naar voetnoot10 identificeert het met Wau, een hoeve onder Lontzen, een tweetal kilometer ten westen van het dorp. Er is echter nog een tweede Woude, dat vanuit Remersdaal even vlug te bereiken was: Wooz , een gehucht op de grens van Bilstain en Hendrikkapelle, iets ten zuiden van de taalgrensGa naar voetnoot11. De identificatie door Vander Linden-de Vreese met ‘Wodemont, een buurt van de gemeente Neufchâteau, in de provincie Luik, ten Oosten van Daalhem’ is onjuist. Dan trekt Jan naar de vesting Limburg, waar hij ‘Al dat hij buten mure vant, / Op dede gaen metten viere. / Tusschen die borch ende die riviere / Stonden huse, ende hameiden’ (3114-17). De ‘riviere’ is de Vesder, de ‘huse ende hameiden’ vormen het plaatsje Dolhain . Een uitval vanuit de burcht wordt afgeslagen en alles wordt ‘ontsteken / Vander borch, | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
tot buten verre, / Moelne ende huus’ (3330-32). Daar de winter van 1286-87 voor de deur staat, keert Jan met zijn bondgenoten terug ‘te lande’ (3552), naar Brabant, waar hij mild geschenken uitdeelt. De Gelderse graaf had een nieuwe versterking laten bouwen ‘Ten Nuwen Grave’ (3435), dat ik evenmin als Vander Linden-de Vreese (Velthem 2, 3785) heb kunnen identificeren. Die wordt door de Hollanders (Zeelanders) verwoest. Jan van Kuik kan het intussen verloren Driel heroveren en het bezit van de Bommelerwaard veiligstellen. Na dit intemezzo verplaatst de strijd zich opnieuw naar het Land van Overmaas. De graaf van Luxemburg trekt naar Sprimont en laat daar de kerk tot een burcht uitbouwen; van hier uit begint hij dan het eigenlijke kasteel van Sprimont te belegeren. Vanuit Dalhem trekt Jan er midden in de winter naar toe en komt zo terecht ‘in Oesseninc, / Int wilste lant van Almaengen’ (3502-03). Met Oesseninc zijn de Ardennen gemeend; het woord heeft zich tot vandaag in de vorm Oesling als benaming voor het noorden van het Groothertogdom Luxemburg kunnen handhaven. Opvallend is het gebruik van de term Almaengen waarmee dus kennelijk geen taal wordt geassocieerd. De belegeraars van het slot te Sprimont vluchten, maar de bastaard van Luxemburg organiseert het verzet ‘Vore Hawelge, op enen pas’ (3525). Hawelge is Aywaille, de pas is de overtocht van een rivier ‘Daer was die brugge af te broken’ (3535). Die rivier wordt tweemaal (3533 en 3543) ‘die Orte’ genoemd. Aywaille ligt echter niet aan de Ourthe, wel aan de Amblève, die enkele kilometers verder westelijk, te Comblain-au-Pont, in de Ourthe uitmondt. Betrappen we Heelu hier op een onnauwkeurigheid of heeft de benedenloop van de Amblève, die niet veel kleiner is dan de Ourthe, vroeger ook zo geheten? Jan verovert de overtocht, verwoest Aywaille en ontmantelt de kerk van Sprimont. Na een tussenkomst in een geschil tussen de bisschop van Metz en de graaf van Bar-le-Duc de volgende zomer (1287) komt in de winter daarop de coalitie van de aartsbisschop bij Neuss samen. Zij willen het graafschap Berg aanvallen, maar Jan komt zijn bondgenoot ter hulp. Hij rukt op ‘Te Gulke binnen’ (3737), d.i. Jülich. Daarop trekt de aartsbisschop uit ‘des graven lant / Vanden Berge’ (3742-43), het graafschap Berg, waar hij zich al op bevond, terug en gaat de overtocht ‘Vander Arfenen’ (3745) controleren, d.w.z. van de rivier de Erft, die verderop (4262) ook Erfene heet. Jan poogt hem langs de zuidkant te omgaan en rukt via Düren (Duren, 3751) zijn territorium binnen, waar hij brand sticht. De aartsbisschop en de graaf van Gelre, die zich bij hem heeft gevoegd, varen de Erft op tot Lechenich. De graven van Luxemburg en van Monschau/Valkenburg houden zich ‘Die een te Berge, dander te Rode’ (3769) op om bij te springen. Met te Berge kan niet het graafschap Berg bedoeld zijn en ook wel niet ‘het kasteel Berg, dat stond in het huidige dorp Berg (gemeente Berg-en-Terblijt), in Nederlandsch-Limburg, ten Noord-Oosten van Maastricht’, wat door Vander Linden-de Vreese (Velthem 2, 3911) wordt | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
aangenomen. Meer kans heeft het al genoemde Laurensberg bij Aken, maar nog meer ‘het kasteel en dorp Nothberg, vlak bij Eschweiler. Het was een van de twaalf lenen die afhingen van het hertogdom Limburg en in leen opgedragen waren aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg. Zie: W. KaemmererGa naar voetnoot12’, aldus L. Augustus. Als Jan met de hulp van Walram van Gulik, proost van Aken ‘Te Negfele over, ints bisscops lant’ (3805) - de Neffelbach is een bijriviertje van de Erft, dat tussen Düren en Lechenich door stroomt - wil trekken, vindt weer een terugtocht der coalitie van de aartsbisschop plaats; wel houdt zij zich nog een tijd ‘boven Hoekerken’ (3820) vechtensklaar. De twee mogelijkheden die Willems hier noemt, ‘Euskirchen tusschen Dueren en Bonn, of wel Odekirchen, tusschen Wasseberg en Nuys’, zijn wel allebei verkeerd. Veeleer is Hochkirchen bedoeld, dat aan de Neffelbach zelf ligt. Jan trekt zich terug in Düren en reist vandaar weer naar Brabant. Het winterweer (we zijn in de winter van 1287-88) maakte het bivakkeren te moeilijk. In een conflict tussen de bisschop van Luik en Walram van Valkenburg/Monschau trekken de bondgenoten van deze laatste naar het Lant van Valkenburg, maar vanuit Maastricht komt Herman van Witham ‘op ene aventstonde’ en sticht brand ‘Bi Mersene’ (3871), Meerssen , zodat men de rook kan zien ‘tote voren Dale’ (3874), tot Voerendaal , waar Walram en zijn coalitie zich ophouden. Zij denken dat de hertog zelf gekomen is en trekken zich terug. Het tweede boek van Heelu's gedicht is veel minder rijk aan geografische gegevens. Het begint met een ‘parlement’ op Pinksterdag 1288 te Valkenburg, waar de tegenstrevers van de hertog bijeenkomen, de graaf van Gelre zijn rechten op Limburg aan de graaf van Luxemburg verkoopt en de anderen zweren deze laatste bij te staan. Jan, die zich intussen te Maastricht heeft opgehouden, rukt op naar Valkenburg, maar de aartsbisschop en de anderen trekken zich terug te Heimsberge (4061, 4067), d.w.z. Heinsberg en daarna te Wassenberg. De hertog zet ze na, sticht brand in het land van Wassenberg en stoot dan door tot de Rijn, waar hij tussen Keulen en Bonn (4080) zijn paard in de Rijn laat drinken, een wijngaard van de bisschop bij Bonn laat verwoesten en ‘Ten Brule, inden dire gaert’ (4099) van de aartsbisschop, dus te Brühl, een jachtpartij wil organiseren. Terwijl hij op zijn honden wacht komen burgers van Keulen en enkele heren uit het Rijnland hem om hulp tegen rovers op de wegen tussen Maas en Rijn vragen, vooral tegen Woeronc (4136), Woeringen, ‘Want dat es dire rovere nest’ (4137). Zij gaan dan de burcht te Woeringen belegeren en Jan komt ze spoedig ter hulp. In die situatie mobiliseert de aartsbisschop alle strijdkrachten die hij kan verzamelen ‘Al den Rijn op ende neder’ (4222), tot Straatsburg toe. Zij komen samen bij Neuss aan de Erft. Voor de grote slag begint gaan ze te ‘Bruenwilre te kerken’ (4270), d.w.z. te Brauweiler. Na een | ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
mis en een preek van de aartsbisschop trekken zij ‘tote vore Woeronc’ (4340), waar dan de zeer breed geschilderde veldslag plaatsheeft. |
|