begonnen om van een aantal schrijvers beter gelijkende portretten te vervaardigen dan de conterfeitsels die hun invloedrijke herkenners gemaakt hebben (hoe nuttig het ook is dat iedere generatie zijn meesters opnieuw ontdekt), maar om de geldigheid van de inzichten te onderzoeken die uit de herkenningen zijn voortgevloeid. Een en ander onder het motto: geloof niet waar je nog verifiëren kunt.
Oorspronkelijk nu was het mijn bedoeling Multatuli te vergelijken met het beeld dat Du Perron van hem heeft gegeven en Nietzsche te leggen naast zijn interpretatie door Ter Braak. Het leek daarbij nuttig de legendevorming, waartoe Nietzsche aanleiding heeft gegeven, afzonderlijk te bekijken en ook zijn aanrakingen en parallellen met Dostojewski op te sporen, niet alleen als introduktie in zijn gedachtenwereld, maar ook omdat hier een schok van herkenning heeft plaats gehad die een illustratief kontrast oplevert met de andere.
De beschouwing over Poe en Baudelaire, die bij de leidse voordrachten ontbrak, heb ik achteraf ingevoegd, omdat deze ontmoeting wel als het prototype mag gelden van de invloed van invloed in de literatuur. Om het evenwicht te herstellen heb ik het tweetal causerieën dat ik in Leiden aan de mytologen en vervalsers van Nietzsche had gewijd tot één hoofdstuk teruggebracht. Wie hier iets mist, zij verwezen naar de geschriften van de Amerikaan Walter Kaufmann en de Duitser Karl Schlechta die voor de recente demytologisering van Nietzsche de weg hebben gewezen.
In deze causerieën was mijn bezigheid niet zozeer het bekijken van schrijvers (de gebruikelijke instelling bij de literatuurbeschouwing) als wel het bekijken van lezers; niet het herkennen van ideeën,