De schok der herkenning
(1981)–H.A. Gomperts– Auteursrechtelijk beschermdAcht causerieën over de invloed van invloed in de literatuur
[pagina 8]
| |
1Herkenning van het onbekende: dat is de paradoxale formulering van een verschijnsel dat mij indertijd bij het schrijven van dit boek bezighield en dat mij nu en dan nog bezighoudt. Achteraf is mij duidelijk geworden dat de literairhistorische ontmoetingen die ik toen probeerde te observeren en te controleren, een variant vormen van wat in iedere verstandhoudingssituatie gebeurt: het vreemde dat men ziet en hoort vertaalt men in eigen voorstellingen. Het verstaan voltrekt zich alsof het een herkenning is. Het betreft niet alleen wat men kent, maar ook wat men niet kent, maar gebruiken kan. Men meent iets te herkennen als men het kan plaatsen in het persoonlijk domein waar men de weg weet. Het oude is herkenbaar omdat men het bezit, het nieuwe omdat het past op een open plek zoals een ontbrekend stukje in een legpuzzel. Dat betreft de inhoud van herkennen en verstaan. Daarbij hoort de veronderstelling dat men de taal kent waarin die inhoud te horen of te zien wordt gegeven, de taal van gedrag en de taal van woorden. Men kent die taal als men elkanders biologisch duplicaat is en deel heeft aan dezelfde gemeenschap. Het kennen van een taal houdt in dat men aan bepaalde tekens bepaalde voorstellingen kan verbinden en betekenisconsequenties aan zinsconstructies. Als men dat kan, doet men het grotendeels automatisch. Men hoeft er niet over na te denken. Iets kennen is iets kunnen, ook als men het niet meer weet. Men wist het namelijk op het moment dat men het leerde kennen, of kortweg leerde, het moment van een ervaring waarop een bepaalde geschiktheid het vasthouden van die ervaring begunstigde. | |
[pagina 9]
| |
De schokken van herkenning die in dit geschrift aan de orde komen, zijn, zo gezien, vergrotingen en vaak vergrovingen van wat men wel noemt ‘Verstehen’, ‘understanding’, ‘verstaan’. In wetenschapstheorieën wordt dit begrip als doel van de ‘geesteswetenschappen’ vaak gesteld tegenover ‘verklaren’, dat het doel van de natuurwetenschappen zou zijn. Verklaren houdt dan in dat men oorzaken vindt en liefst die causale frequenties die men wetten noemt en die voorspellen mogelijk maken. De methode van het verklaren houdt zich bezig met het opsporen van in het verleden liggende oorzaken van een gebeurtenis, die van het verstaan met de beantwoording van de vraag waarom iets gedaan wordt, met het oog op welk toekomstig doel. Het is begrijpelijk dat het principe van het verstaan, oorspronkelijk geponeerd als rechtvaardiging van het onpositivistische karakter van de geschiedschrijving op heel wat weerstanden is gestuit. De bedenker van de verstaansmethode voor de geschiedenis schijnt J.G. Droysen geweest te zijn (Grundriß der Historik, 1858) wiens principe door W. Dilthey voor de z.g. geesteswetenschappen is uitgewerkt (Einleitung in die Geisteswissenschaften, 1883). Slordige lezers van mijn Grandeur en misère van de literatuurwetenschap hebben beweerd dat ik in dat geschrift de wetenschapsopvattingen van Droysen en Dilthey tot de mijne maak, terwijl ik t.a.v. de geschiedenis en van de geesteswetenschappen in het algemeen er juist uitdrukkelijk afstand van genomen heb. Het intuïtieve, het zo-voel-ik-het, zo-spreekt-het-mij-aan-argument beschouw ik als het onwetenschappelijkste van alle principes. De enige intuïtie die ik op dat gebied aanvaard, is dat de influisteringen van de intuïtie geen betrouwbare kennis kunnen opleveren. Het principe is de bron voor kunst, verbeelding, kritiek en ook voor het vinden van veronderstellingen. Het levert alleen waarheid op, als men goed raden of raak schieten aan intuïtie zou willen toeschrijven. Als wetenschappelijke argumentatie is het onbruikbaar. Dat het verstaan op zichzelf een wetenschappelijke me- | |
[pagina 10]
| |
thode zou zijn, lijkt mij dus geen houdbare opvatting. Het is een onderdeel van de hermeneutiek dat alleen in samenhang met andere technieken betrouwbare interpretaties mogelijk maakt. Wie die methode - het vinden van betekenissen en bedoelingen in de handelingen van levende wezens - onwetenschappelijk vindt en zweert bij causaliteit en wetmatigheden mag, wat mij betreft, best proberen met deze middelen niet alleen zonsverduisteringen, maar ook taaluitingen en gedrag te verklaren. Hypotheses toetsen, theorieën falsifiëren, wetten afkondigen en verklaringen afleiden. Dat is allemaal prachtig. Maar het lijkt mij wel mogelijk dat zo'n fanaticus van de natuurwetenschappen, zo'n doorgewinterde Popperiaan, gauw genoeg merkt, als hij in een onbewaakt ogenblik even nadenkt, dat hij aan de verklaring van deze objecten niet kan beginnen, zolang hij niet weet wat ze zijn, d.w.z. wat ze betekenen. En als hij zich gaat inspannen om de betekenis ervan te vinden, om ze te interpreteren, dan kan hem toch moeilijk ontgaan dat er in zijn beschrijving - een interpretatie is een beschrijving - schakels voorkomen die niet verder geanalyseerd, die niet verder verantwoord kunnen worden dan door een beroep op dat vermaledijde principe van het verstaan. Het verstaan - ik herhaal het - is geen wetenschappelijke methode, het is een weerbarstig beschrijvingspartikel. Heeft men met behulp van op deze en op andere wijze verkregen kennis een betekenis gegeven aan een tekst of een handeling, dan zal men vaak met een gerust geweten afzien van pogingen om het geïnterpreteerde object ook nog met een deductief-causale redenering te verklaren. Zo'n redenering immers levert gewoonlijk veel vagere, algemenere en speculatievere resultaten op dan de ontsluiting van een unieke betekenis die men door interpretatie vindt. ‘Verklaren’ verklaart bij zulke objecten veel minder dan ‘duiden’. | |
[pagina 11]
| |
2Ik probeer in deze aantekening de gedachten van dit meer dan twintig jaar geleden geschreven boek een plaats te geven in de problemen die in het recentere Grandeur en misère en het binnenkort verschijnende Intenties 3 aan de orde komen. De literaire herkenningen die hier behandeld worden, beschouw ik dus als vergrotingen van wat in het algemeen ‘verstaan’ wordt genoemd. Omdat die herkenningen een gecompliceerdere materie betreffen, is ook de kans op misvattingen, op valse herkenningen groter dan bij het verstaan van gewone taaluitingen en gedragingen. Het misverstaan dat bij de literaire herkenningen misschien wel regel is en vruchtbaar kan zijn (zoals ik in de volgende hoofdstukken betoog) is in de alledaagsheid uitzondering, zonder overigens erg zeldzaam te zijn. Gewoonlijk komt het goede verstaan min of meer tot stand, dwars tegen alle moeilijkheden, doofheden en eigenzinnigheden in. Ook met de nodige voorzichtigheid geformuleerd, is het verschijnsel opmerkelijk genoeg. Wat wordt herkend? Men spreekt door zich een hoorder te denken en men hoort door zich spreker te wanen. Die hoorder begrijpt wat hij hoort, als hij het begrijpt, omdat hij zich toegesproken acht door zijn spiegelbeeld. Het object van de herkenning is dus slechts in schijn een boek of een deel van een boek. Dat is het gezichtsbedrog van een verletterde cultuur. In werkelijkheid is de tekst niet los te denken van de daarin afgebeelde intentie van de schrijver. Het misleidende is dat woorden betekenissen hebben ook zonder schrijversintenties en dat grammatica's uit regels bestaan die toegepast zijn ook zonder dat men zich afvraagt met welke bedoeling dat is gebeurd. Maar kijkt men verder dan zijn neus lang is, dan bemerkt men dat die woorden en die regels functioneren in een situatie. Moet men kiezen uit de verschillende betekenissen die woordenboeken opsommen, moet men de dubbelzinnigheden oplossen die de grammatica niet vermijden kan, dan maakt men zich, ook zonder zich | |
[pagina 12]
| |
daarvan bewust te zijn een voorstelling van een sprekers- of schrijversintentie als beslissende instantie. En die intentie is een onderdeel van de situatie. ‘Die Absicht ist eingebettet in der Situation, den menschlichen Gepflogenheiten und Institutionen’ (Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen I 337). Zoals bij ieder verstaan op de achtergrond een veronderstelde sprekers- of schrijversintentie meespeelt, zo moet men zich dat a fortiori voorstellen bij de schokken der herkenning die zich bij het lezen van literaire teksten kunnen voordoen. De intentie, die men kan situeren op de imaginaire grens tussen denken en spreken (of schrijven), heeft zijn omgekeerd spiegelbeeld, zijn tegenpool, in de herkenning, de onbepaalbare overgang tussen lezen en begrijpen. Het ding dat herkend wordt is het veronderstelde object van de intentie. | |
3Vaagheden bij de interpretatie, het begrip ‘schoonheid’ bij de kritische waardering: ziedaar enige van mijn ‘bêtes noires’ bij het schrijven van dit boek. Ik meende toen dat het cybernetische begrip ‘informatie’ hier uitkomst zou kunnen brengen. Het leek een exact begrip. Als men een relatie kon leggen tussen de hoeveelheid informatie van een bepaald karakter en de waarde van een literair werk, dan was in het voorbijgaan het evaluatieprobleem tot een oplossing gebracht. Al schrijvende besefte ik dat we hier alleen met een analogie of, als men wil, met een metaforisch gebruik van het begrip ‘informatie’ te maken hadden en dat er in werkelijkheid niets te kwantificeren viel. Niemand hoeft zich ongerust te maken. Niemand hoeft te juichen. Het ontwerpen van een systeem waardoor een goedgeprogrammeerde computer het werk van de criticus zou kunnen doen, was toen, evenmin als nu, in zicht.
Amsterdam, september 1981 |
|