Darwins hofvijver
(1994)–Tijs Goldschmidt– Auteursrechtelijk beschermdEen drama in het Victoriameer
[pagina 6]
| |
Het Victoriameer en de Mwanzagolf met het transect dat jarenlang werd bemonsterd.
| |
[pagina 7]
| |
1 De schokLangzaam verdwijnt het net onder water. Drie rode bollen van plastic, de drijvers, dobberen naar hun plaats veertig meter achter het houten bootje. Mhoja geeft een beetje gas, zodat de staalkabels tussen het net en de boot worden strak getrokken. Als ze druipend boven water komen, kijkt hij in mijn richting zonder iets te zeggen. Ik teken een cirkel in de lucht. Mhoja kijkt op zijn horloge en geeft vol gas. Het is 1985, grote regentijd. We varen op de Mwanzagolf, een zuidelijke uitloper van het Victoriameer. Over tien minuten zullen we het sleepnet binnenboord halen. Elimo, die de boot heeft leeggehoosd met een roestig blik Africafé, gaat naast Mhoja zitten. Ze turen door de vlonders naar de bodem. Water sijpelt op verschillende plaatsen naar binnen. De bodem is in korte tijd veranderd in een labyrint van gangen, een gesamtknaagwerk van insektelarven. Mhoja haalt een pluk ruwe katoen uit zijn broekzak en wurmt die met een stokje in een lek. Intussen overweeg ik wat erger is, hozend voortgaan in dit vergiet, of het werk stilleggen en de boot repareren. Een reparatie die zonder twijfel lang zal duren. Jarenlang was benzine op de bon en nu het land eindelijk wat brandstof heeft, lekt de boot. Ik wil deze dag niet bederven en kijk omhoog. Boven de Mwanzagolf staat een zeventiende-eeuwse Hollandse lucht. Kijk daar eens: ‘Mawingu kama picha ya mbwana Salomoni Ruysdael, m'Holanzi, een lucht als in een schilderij van meneer Salomon Ruysdael, een Hollander.’ ‘Sawa, sawa, dat kan weinig kwaad,’ zeggen Mhoja en Elimo vriendelijk, maar zonder erop in te gaan gorgelen ze verder in het | |
[pagina 8]
| |
Sukuma. Het is amusant, eindelijk ben ik zover dat ik hun gesprekken in het Swahili moeiteloos volgen kan en nu vallen ze terug op hun moedertaal, die ik veel moeilijker versta. Zal ik Sukuma gaan leren, of de achtervolging uit beleefdheid staken? Ik ben benieuwd naar die taal. Een grammatica heb ik nergens kunnen vinden, maar Clementi, een Frans-Canadese pater die hier al zijn halve leven woont, beloofde een kopie van zijn gestencilde aantekeningen. Hij vertelde een bijzonderheid: mannen die in het Sukuma tellen, gebruiken daarvoor andere woorden dan vrouwen, en veehoedende jongens tellen weer anders.
Elimo en Mhoja zijn uitgegorgeld over de kiloprijs van de bruine boon. Ik laat mijn armen slap in het water hangen en kijk naar mijn handen. Enkele minuten is er alleen het geluid van de buitenboordmotor totdat hoog in de lucht een visarend roept. Dan beginnen Elimo en Mhoja ook weer te praten en snijden ze hun meest geliefde onderwerp aan: de prijs van een vrouw. Het spijt me dat ik ze niet beter kan volgen. Elimo heeft zijn zinnen gezet op een mooi, ernstig meisje, Maisha. Een wandelend vruchtbaarheidsbeeld, en de prijs is ernaar. Ze klakken beurtelings hun tong tegen hun verhemelte, schudden hun hoofd en stoten herhaaldelijk een kort ‘eh’ uit. Hoe komt Elimo aan voldoende vee om haar ouders tevreden te stellen? Hij voelt er niets voor zijn leven te slijten als horige op het land van zijn schoonouders totdat hij de bruidsschat geheel zal hebben afbetaald. Kon zijn familie hem maar helpen. Waarom zijn haar ouders ook zo dwars? Echt iets voor mensen die ver van de stad wonen. Een bruidsschat past toch niet meer in deze tijd. Desondanks heeft Elimo zich erbij neergelegd dat er betaald zal moeten worden en is hij uit alle macht aan het sparen. Die gulzige blik elke keer als het net boven water komt. Daar, die grote vis, geef op, dat is weer een oog, pink of stemband. Elimo flanst de begeerde Maisha al vissend in elkaar. Hij verkoopt vis en zet het geld, zodra hij er voldoende van heeft, om in Sukumavaluta, dat wil zeggen runderen. Bankbiljetten liggen maar op stapeltjes, terwijl runderen jongen krijgen, redeneren de Sukuma. Zolang Elimo en Mhoja de verhandelbare vissen mee mogen nemen, vinden ze het best dat ik die kleine gratige visjes houd voor | |
[pagina 9]
| |
mijn - ze zijn te voorkomend om het te zeggen - mallotige werk. Zo enthousiast als ik soms word wanneer we een hele dag niets vangen: ze blijven het geschift vinden. Dat afwezigheid van soorten voor mij evenveel kan betekenen als hun aanwezigheid, zegt Elimo en Mhoja nog minder dan het schilderij De bleekvelden bij Haarlem. Het Victoriameer is een zee van zoet water. Een volgelopen platte kom, die twee en een half maal zo groot is als Nederland. De landsgrenzen van Tanzania, Kenia en Oeganda lopen erdoorheen. In het noorden wordt het meer gescalpeerd door de evenaar. De Mwanzagolf is niet zo groot, zoiets als de Oosterschelde. In het begin van de jaren zeventig raakte de Nederlandse overheid betrokken bij de ontwikkeling van de visserij in dit gebied. Bekend was dat de visfauna van dit meer in soortaantal en biomassa gedomineerd werd door een groep baarsachtige visjes, de cichliden van het soortrijke geslacht Haplochromis. Op deze vissen zou de aandacht worden gericht. Er werden technici gestuurd, plus een boot, een tweedehands Texelse garnalentreiler. Deze boot werd per zeeschip van Nederland naar het Keniase Mombassa vervoerd en daar op de trein gezet. Dwars door Kenia werd de boot, vastgebonden op een open wagon, naar het Victoriameer gebracht. Voor Masai die nooit eerder een zeewaardig schip zagen, het zoveelste wester-
Een furu met een algemeen voorkomen
| |
[pagina 10]
| |
se idee dat door de savanne denderde. Van Kisumu voer het schip op eigen kracht naar Mwanza, waar in 1973 treilervisserij begon onder leiding van een Urker visser. Aan boord van de treiler werden Tanzaniaanse leerlingen van de visserijschool te Nyegezi, een dorpje bij Mwanza, vertrouwd gemaakt met westerse vistechnieken. De eerste jaren ploegde het instructieschip, de Mdiria (ijsvogeltje), als enige treiler door de Mwanzagolf, maar de Tanzaniaanse en Nederlandse overheden hadden plannen om de visserij in dit gebied sterk uit te breiden. Met Nederlands geld voor ontwikkelingssamenwerking werden treilers gebouwd en er zou een vismeelfabriek komen die per dag zestig ton cichliden tot veevoer zou gaan verwerken. Zestig ton cichliden per dag? Na hoeveel dagen zou de Mwanzagolf leeg zijn gevist? Had iemand daar enig idee van? Was de omvang van het cichlidenbestand bepaald? Was er iets bekend over de veerkracht van het ecosysteem? Hoeveel cichliden konden er per jaar worden gevangen zonder het ecosysteem onherstelbare schade toe te brengen? Het zou blijken dat er nauwelijks iets bekend was. Twee zoölogen van de Leidse universiteit, Anker en Barel, hoorden van het plan en waren geschokt. Hoe zou de kwetsbare fauna in de Mwanzagolf bestand kunnen zijn tegen een zo hoge visserijdruk? Deze kamergeleerden voelden zich geroepen iets te ondernemen tegen het plan en reisden, geheel tegen hun aard in, naar Oost-Afrika. Zij waren vergroeid met hun Leidse laboratorium als zeepokken met basalt en wilden eigenlijk maar een ding: zo snel mogelijk weer thuis zijn. Dat beseften zijzelf te laat en zo reisden ze, in de voetsporen van de negentiende-eeuwse ‘ontdekker’ van het Victoriameer Speke en zijn reisgenoot Burton, ruziënd door de paradijselijke savanne. Barel verlangde ernaar een project te beginnen op een exotische plek, al zou hij er voor geen goud heen gaan, en zag hier de kans van zijn leven. Anker, symbool van betrouwbaarheid en degelijkheid, maar vermoedelijk te bedachtzaam om zich ooit ergens in te storten, wees vooral op de bezwaren: zinderende hitte, ondoorgrondelijke Afrikanen, malaria en tseetsee-vliegen. Mokkend bij een bron van de Nijl, zo gaat het verhaal in het Leidse Zoölogisch Laboratorium, besloten deze kamergeleerden dat Nederland au fond een fantastisch land was. Ze | |
[pagina 11]
| |
keerden terug naar huis. Hoe nu verder? Barel vond een klassieke oplossing. Hijzelf bleef in Leiden, maar in 1977 stationeerde hij een aantal jonge medewerkers met een passie voor veldwerk in Afrika. Zij en hun opvolgers verdiepten zich, samen met Tanzaniaanse biologen, in het ecosysteem van de Mwanzagolf en directe omgeving. Intussen werkten de Leidse anatomen thuis verder aan deze vissen en kregen ze uit het veld exemplaren aangeleverd van welke species ze maar wensten. Dat was in het kort de achtergrond van mijn gedobber op het meer dat van 1981 tot 1986 duurde. Over de biologie van de cichliden uit het Victoriameer was halverwege de jaren zeventig nauwelijks iets bekend. Humphry Greenwood, oud-conservator bij het British Museum of Natural History te Londen, maakte van het beschrijven van deze dieren zijn levenswerk,Ga naar eind1 maar hij had, in de jaren vijftig, voornamelijk aan de Oegandese kant van het meer verzameld. Aan de Tanzaniaanse kant liepen wij vast in het determineren van soorten. Greenwoods sleutel om tot soortbepaling te komen werkte niet voor de Mwanzagolf en omgeving. Zijn beschrijvingen waren onvoldoende, maar dat lag niet aan hem. In de loop der jaren kwam een onafgebroken stroom van naamloze soorten boven water. In totaal vonden de taxonomen van het Haplochromis Ecology Survey Team (hest), zoals de groep van Barel was genoemd, honderdvijftig nieuwe soorten. De eerste jaren vol enthousiasme, later zuchtend, want niets is afstompender dan elke week iets bijzonders ontdekken. Ik heb zelf eens een naamloos, maar uitzonderlijk driftig en levenslustig mannetje met purperkleurige flanken en gitzwart masker weer vrijgelaten omdat mijn hoofd er op dat moment niet naar stond een nieuwe soort te ontdekken. Ik geloof niet dat hij ooit nog gevangen is. Van het gedrag van de haplochromiene cichliden was in deze modderige bouillon van 25 graden zelden iets te zien. Een enkele keer, op windstille momenten, zag ik ze bezig met het graven van een nestkuil, paars aanlopend of oranje blozend, verwikkeld in een fel gevecht of halverwege een worm. Die momenten hielden me op de been. De levensgemeenschap onder water bestond dus echt, alleen wie waren ‘ze’? De soorten leken sterk op elkaar en hun aantal was ontmoedigend groot. Het kostte maanden om enigszins thuis te raken in een bepaalde groep. Determineren, het | |
[pagina 12]
| |
begin van alle ecologie, was niet gemakkelijk. Sommige mensen leerden het nooit, maar zelfs degenen die gevoel voor de vorm, bouw en kleur van deze dieren hadden, moesten zich inspannen en blijven oefenen. Na een vakantie van enkele weken duurde het dagen voor een taxonoom weer met zijn specifieke groep cichliden vertrouwd was. Lévi-Strauss wijst op verscheidene plaatsen in zijn boek Het wilde denken op de grote taxonomische kennis van sommige niet-westerse volken: De buitengewoon grote vertrouwdheid van de inheemse bewoners met hun biologische omgeving, de hartstochtelijke aandacht die zij ervoor aan de dag leggen en de daarmee verbonden precieze kennis, is voor onderzoekers vaak een frappante aanduiding geweest van het verschil in houding en belangstelling tussen inboorlingen enerzijds en hun blanke bezoekers anderzijds.Ga naar eind2 Het laatste dat ik wilde was geïdentificeerd worden met de blanke bezoeker uit het boek van Lévi-Strauss. Vol verwachting en van harte bereid onder de indruk te raken van hun kennis van de cichliden hield ik de bewoners van Nyegezi de meest uiteenlopende soorten Haplochromis voor: groot, klein, langgerekt, gedrongen, dik- en dunlippig, wijnrood, knalgeel, fluweelzwart, maar steeds weer kreeg ik hetzelfde antwoord: ‘Deze vis, de naam van deze vis? Furu, de naam is furu.’ ‘En verder?’ Meestal volgde er een lang peinzen, maar dan kwam het er toch weer uit, plechtig en beleefd: ‘MzunguGa naar voetnoot*, zwerver, je hebt een furu gevangen. Haki a Mungu, echt waar.’ De dorpsbewoners te Nyegezi hadden wel namen voor vissen als tilapia, olifantssnuitvis, wandelende meerval en longvis, maar hun kennis van de vele soorten cichliden was weinig gedifferentieerd. Traditioneel zijn de Sukuma landbouwers en veehoeders, geen vis- | |
[pagina 13]
| |
sers. Daar heeft het mogelijk mee te maken. Met uitzondering van Greenwood, hadden Afrikaanse en westerse biologen furu (voornamelijk van het geslacht Haplochromis) uit het Victoriameer met alle plezier gelaten voor wat ze zijn: een ontoegankelijke, moeilijke groep. Wat bewoog ons ertoe om ons toch in deze dieren te verdiepen? Allereerst leek het onzinnig een visserijbeleid uit te stippelen zonder kennis van het ecosysteem. Maar er was ook een egocentrische reden. De furu van het Victoriameer waren intrigerend voor anatomen, ecologen, gedragsonderzoekers en evolutiebiologen.Ga naar eind3 We hadden het idee dat zich in het Victoriameer een soortenzwerm zou kunnen bevinden: een groep nauw verwante soorten, die in een betrekkelijk recent verleden is afgestamd van een gemeenschappelijke voorouder.Ga naar eind4 Een soortenzwerm is ideaal voor wie vergelijkend onderzoek wil doen. De vergelijkingen tussen soorten, of ze nu betrekking hebben op vorm, fysiologie of gedrag, worden niet vertroebeld door fundamentele verschillen in het bouwplan van de dieren. Bovendien hadden we het vermoeden dat deze zwerm nog niet uitgekristalliseerd, maar dynamisch was. Waarschijnlijk kwamen er nog altijd in hoog tempo nieuwe soorten bij. Op zich zijn dit geen doorslaggevende redenen om naar het Victoriameer te vertrekken. Waarom gingen we niet naar de Galápagoseilanden? Daar vliegt het schoolvoorbeeld van een soortenzwerm rond: de darwinvinken, die verspreid over de verschillende eilanden voorkomen. De darwinvinken stammen af van een groepje vinken dat van het vasteland van Zuid-Amerika wegwaaide en op deze afgelegen eilandengroep terechtkwam. Daar troffen de vogels een braakliggende wereld, vrijwel zonder concurrenten. Hoogstens zaten ze elkaar in de weg. Deze begintoestand leidde, geholpen door de geografische isolatie tussen de eilanden, tot het ontstaan van dertien vinkesoorten. Bovendien ontstond er op de Kokoseilanden een veertiende vinkesoort. De darwinvinken verschillen sterk van elkaar, vooral in de vorm en structuur van de snavel en in gedragingen die verband houden met het zoeken en verwerken van voedsel. Ze zijn geradieerd, uitgewaaierd in verschillende specialisatierichtingen. De officiële benaming voor het fenomeen is adaptieve radiatie. Een geschikte groep voor vergelijkend onderzoek, maar deze vinken | |
[pagina 14]
| |
waren al druk bezet door biologen.Ga naar eind5 Een andere afgelegen eilandengroep waar radiaties van vogels - deels al weer uitgestorven - ontstonden is Hawaï. Uit een gemeenschappelijke vooroudersoort ontstonden 22 soorten honingkruipers (Drepaniidae), elk aangepast aan het zoeken en verwerken van uiteenlopende voedseltypen. Alweer een groep die in aanmerking zou komen voor vergelijkend onderzoek, en zo zijn er vele te noemen. Maar zo bijzonder als de radiaties van cichliden zijn deze groepen geen van alle. In de Oostafrikaanse slenk, een langgerekte, door breuken verzakte strook aardkorst ligt een aantal diepe meren op een rij. Het Malawi-, Tanganyika-, Kivu-, Edward- en Albertmeer.Ga naar eind6 Stuk voor stuk evolutielaboratoria, waarin net als in het Victoriameer, radiaties van cichliden ontstonden.Ga naar eind7 De radiaties van de darwinvinken en de honingkruipers verbleken volledig bij de radiaties van cichliden, de spectaculairste die er op de wereld te vinden zijn en die de indruk maken het werk te zijn van een magistrale goochelaar die om de zoveel tijd zichzelf moet verbazen. Eén of op zijn hoogst enkele cichlidensoorten gaan de hoed in en onveranderlijk komen er tientallen tot honderden soorten weer uit te voorschijn. Met de onwaarschijnlijkste vormen, kleuren en gedragingen. De truc lukt verreweg het best met cichliden, maar kan desnoods worden uitgevoerd met andere diergroepen, zoals meervallen, slakken, mosselkreeftjes of sponzen, waarvan kleinere radiaties bestaan.Ga naar eind8 Het recept is in wezen eenvoudig: laat in de aarde een kom ontstaan, of scheur het aardoppervlak voorzichtig open (niet te diep, te veel warmte uit de aardmantel kan alles bederven). Laat de kom of spleet vollopen met rivierwater. Zorg dat er enkele rivierbewonende cichliden, liefst behorend tot een allesetende soort, terechtkomen in het maagdelijke meer. Dat is alles, de rest gaat vanzelf. Na hoogstens enkele honderdduizenden jaren zullen er tientallen tot honderden kleurrijke soorten cichliden ontstaan zijn, die in hun grote lijnen sterk op elkaar lijken, maar zijn toegerust met adequaat anatomisch gereedschap en gedrag voor de verwerking van sterk uiteenlopend voedsel. Na enkele miljoenen jaren zal de radiatie verder zijn voortgeschreden; de verscheidenheid aan vormen, kleuren en gedragingen is dan zo groot geworden dat elke leek met gemak kan leren de soorten uit elkaar te houden. De ver- | |
[pagina 15]
| |
schillen zijn van een zelfde orde geworden als die tussen koe en paard. Na meer dan tien miljoen jaar zullen de verschillen nog extremer zijn, terwijl veel intermediaire vormen inmiddels zijn uitgestorven. Nieuwsgierigheid naar de werking van dit recept was een van de belangrijkste drijfveren om juist te willen werken met de soortenzwermen in de Oostafrikaanse meren. In deze ecosystemen ontstaan, veranderen en verdwijnen soorten letterlijk voor onze ogen. De Oostafrikaanse meren verschillen in ouderdom en een aantal ervan heeft, voor zover bekend, nooit met andere meren in contact gestaan. Dat biedt uitzonderlijke vergelijkingsmogelijkheden: radiaties van cichliden zijn waarneembaar in verschillende stadia van evolutie, nota bene aan levende dieren. Meestal is het vergelijken van verschillende evolutiestadia van een groep voorbehouden aan paleontologen. Maar ze moeten wel genoegen nemen met schedel, graat en schub, en de rest reconstrueren. Gedrag, veelzeggende kleuren, zachte structuren en fysiologische eigenschappen fossiliseren nu eenmaal niet. Het recept voor het ontstaan van een radiatie mag dan eenvoudig zijn, minder gemakkelijk te achterhalen is hoe het werkt. Tientallen evolutiebiologen hebben zich er de afgelopen eeuw mee bezig gehouden. Allereerst met determineren, beschrijven en het in kaart brengen van verspreidingspatronen. Daarmee begint het. Wie is wie? En wie komt waar voor en wanneer? Sommige biologen probeerden te achterhalen of de furu de naam van soortenzwerm mogen dragen: zijn ze werkelijk alle, binnen de grenzen van het Victoriabassin, uit een enkele vooroudersoort ontstaan? En hoe dan? Volgens welke mechanismen? Speelde natuurlijke selectie een belangrijke rol: bij het ontstaan van de verscheidenheid aan vormen, bij het ontstaan van nieuwe soorten, of bij beide? Welke rol speelde seksuele selectie, die speciale vorm van natuurlijke selectie, bij het ontstaan van nieuwe soorten? Waar houden die honderden furusoorten zich zoal mee bezig, wat is hun rol in het ecosysteem? Hoe is het mogelijk dat vele soorten leven van dezelfde voedselbron, kennelijk zonder dat concurrentie om ruimte en voedsel per se fataal wordt. Vreemd is ook dat het steeds weer de furu zijn die explosief nieuwe soorten vormen en radiëren. Waarom laat het ‘sardientje’, Rastrineobola argentea, nooit eens | |
[pagina 16]
| |
wat zien? Of de longvis? Wordt het niet eens tijd dat die zichzelf vernieuwt? Dat dier is al miljoenen jaren nauwelijks veranderd. Ik zie iets in die mooie, handzame visjes. Mijn intuïtie zegt me dat dit een goed spoor is. Het zou me niet verbazen als de radiaties van deze dieren in de Oostafrikaanse meren model kunnen staan voor veel oudere groepen zoals de vissen, de vogels, de zoogdieren.Ga naar eind9 Een jonge radiërende groep in een geïsoleerde microwereld, misschien hebben we de sleutel in handen tot een beter begrip van evolutie. Terwijl ik me bezighoud met deze vragen, die niet of onvolledig beantwoord zijn, sparen de Sukumajongens in ditzelfde bootje met dezelfde benzine de ene na de andere vrouw bij elkaar. Straks hebben ze een erf, akkers, vier vrouwen en zestien kinderen, geven ze dansfeesten, beschilderen ze hun lichamen en wie weet hakken ze levensgrote expressionistische beelden. Wat doet iemand met zijn brandstof? Daar komt het op aan. | |
Een ravage?Zonder een woord te zeggen gaat Elimo voor een van de handlieren staan. Ikzelf loop naar de andere toe. Mhoja blijft roerganger en kijkt weer op zijn horloge. Nog een halve minuut, en de tien minuten zijn om. Zodra Mhoja een teken geeft, draaien Elimo en ik, met de hand, de kabels op de knarsende lieren. Na jaren in de Mwanzagolf te hebben doorgebracht, ben ik zo goed thuis in deze omgeving dat het niet moeilijk te voorspellen is welke furu op een bepaalde plek gevangen zullen worden. Zo verwachtte ik ook nu bepaalde soorten en bedacht hoeveel exemplaren van elk mee zouden gaan naar het instituut. Over de rest van de vissen zouden Elimo en Mhoja zich ontfermen. Elimo's gezicht betrekt zodra het net binnenboord komt. De vangst is ongebruikelijk klein. Hij trekt een misprijzend gezicht, knoopt het uiteinde van het net los en schudt het boven een plastic emmer leeg. De vangst bestaat voornamelijk uit furu, maar hoe langer ik in de emmer kijk, des te minder ik snap waar we zijn. Er klopt iets niet. Ken ik deze soorten eigenlijk wel? Ik lijk wel dronken en kijk om me heen om me te oriënteren. Vlak voor ons liggen Mwanza en de Butimbabaai. Achter ons ligt de aan | |
[pagina 17]
| |
het papyrusmoeras grenzende Kissendabaai. Dit is wel degelijk station G, de intensiefst bemonsterde plek in de Mwanzagolf, maar zodra ik in de emmer kijk, ben ik ergens anders. Noordelijker? Ik ken deze soorten wel, maar niet van deze plaats. Soorten die hier nooit ontbroken hebben, mis ik, voor het eerst in al die jaren. Kan de recente invasie van nijlbaarzen er iets mee te maken hebben? Vissers vangen deze geïntroduceerde roofvis al meer dan een jaar in flinke hoeveelheden. In het begin dachten ze dat een monster de Mwanzagolf was binnengetrokken. Kieuwnetten zaten vol enorme gaten. Het monster zwom dwars door de tere, fijnmazige netten heen. Nijlbaarzen eten voornamelijk furu en bereiken reusachtige afmetingen. Sommige exemplaren wegen meer dan zeventig kilo. Zijn de dieren waar ik jaren aan heb gewerkt plotseling verdwenen, nadat hun aantallen eerder langzaam waren afgenomen? Het heeft er alle schijn van dat hun plaats is ingenomen door een beperkt aantal soorten furu uit dieper water. Mhoja zegt lachend: ‘Maak je geen zorgen, jouw visjes zijn even weg. Jij bent toch ook weleens even weg. Ze komen heus terug.’ Ik ben minder gerust dan Mhoja. Zijn de dieren die wijzelf namen gaven en waarvan we er enkele een klein beetje begonnen te kennen, verdwenen in de muilen van nijlbaarzen? Misschien verloopt de toename van de nijlbaars na een traag begin nu ineens pijlsnel. Boven water ziet het er bedrieglijk gewoon uit. Enkele zwartwit gevlekte ijsvogels vissen in het kielzog van de boot en aan de horizon tuft het pontje van de Duitse goudzoeker, die sinds de onafhankelijkheid van Tanzania niet meer zoeken mag; alleen nog heen en weer varen. Vlakbij steekt een longvis zijn groenzwarte oerkop boven water, zuigt zich vol lucht en verdwijnt de diepte in om zijn bestaan voort te zetten. Maar hoe lang nog? Wordt er een ravage aangericht door horden reusachtige nijlbaarzen, die furu en andere inheemse vissen uitroeien? Als dat zo is, zou voor de totale ontwrichting van dit ecosysteem, het grootste tropische meer ter wereld, niet meer nodig zijn geweest dan een initiatiefrijke man met een emmer. Het is vervelend voor deze visjes dat ze niet warm zijn, geen haar hebben en in troebel water huizen. Ze krijgen nauwelijks | |
[pagina 18]
| |
aandacht. Maar het zint me niet dat ze onopgemerkt zouden verdwijnen. De veranderingen die in het Victoriameer plaatsvinden, had niemand in detail kunnen voorspellen. Achteraf valt er wel iets te begrijpen. Maar laat ik beginnen te beschrijven wat er te zien was; wat deze visjes zo bijzonder maakte. |
|