Lofdicht aan de conferentie te Londen (onder pseudoniem Q.N.)
(1831)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Lofdicht aan de conferentie te Londen.Diplomaten! die te Londen sints een jaar vergaderd zit;
Gij, die beurtlings ja en neen zegt, gistren zwart en heden wit,
Gaat steeds voort, maakt protocollen, raadpleegt, oordeelt en besluit,
Voegt artikels bij artikels..... Koning willem lacht u uit.
Waar is toch de vloot gebleven, die ontzaggelijke vloot,
Waar ons grey meê wilde dwingen, dwingen zonder slag of stoot?
Storm, zoo zeidet gij, was d’ oorzaak dat zij houden moest van land;
Zalig zij, die steeds gelooven, wat gedrukt staat in de krant!
Neen, behalve strand en storm, Hollands zeemagt is geen kat,
Die men steeds naar welgevallen, zoo maar zonder handschoen vat.
Vlissings wallen zijn gewapend, en bezet met Schutterij,
Daarvoor was 't ook dat gij vreesdet, niet min dan voor 't jaargetij.
| |
[pagina 2]
| |
Diplomaten! die te Londen sints een jaar vergaderd zit,
Gij, die beurtlings ja en neen zegt, gistren zwart en heden wit,
Gaat steeds voort, maakt protocollen, raadpleegt, oordeelt en besluit,
Voegt artikels bij artikels, Koning willem lacht u uit.
Één ding echter moet ik loven, dáármeê hebt ge uw’ roem gestaafd,
't Is de Koning uwer waardig, dien gij aan de Belgen gaaft;
Leopold die in Augustus juist inspectie hield te Luik,
Toen hij, op Oranjes aantogt, zwaren pijn kreeg in zijn buik, Ga naar voetnoot(*)
Die toen inriep vreemde benden met némours en orléans,
Want alleen met laffe Belgen waagde hij ongaarn de kans,
Nog bij tijds kwam 't Fransche leger, om Vorst coburgs, vlugt te zien,
Maar te laat kwam 't Fransche leger, om dien Koning hulp te biên,
Franschen, hebt ge ooit zóó zien loopen, als vriend leopold dien dag,
Toen hij op den weg bij Leuven, saxe weimar komen zag?
Hier verloor hij de epauletten, dáár verloor hij zwaard en hoed,
Pluim en degen liet hij liggen, zoo verbazend was zijn spoed.
Mechelaars, gij zaagt den vlugtling, toen hij in uw vesten kwam,
Toen hij dadelijk zijn’ intrek op de beste kamer nam;
‘Schwere Noth,’ dus sprak de bloodaard, ‘wat toch kwam ik herwaarts doen?
Was ik nog maar op mijn landgoed, had ik nog maar mijn pensioen!
| |
[pagina 3]
| |
't Is gemakkelijk te rijden in eens anders statiekoets,
In eens anders bed te slapen, dit ook vordert niet veel moeds;
Ook het porcelein te stelen is, Goddam! geen heksenwerk,
Men verandert in een’ L slechts het daarop gevonden merk; Ga naar voetnoot(*)
Maar een leger te bestrijden met een Nassau aan het hoofd,
Die door heldenmoed en krijgsroem gansch Europa heeft verdoofd,
Zulk een leger te bestrijden kan niet Jan en alle man,
Daar ben ik althans te zwak toe, daar geef ik de bl..... van.’ -
Hierop trad hij uit zijn schuilhoek, en hij vroeg den kastelein,
Wat er nieuws was, waar het leger van de Belgen konde zijn?
‘Sire, - was het treurig antwoord, - gansch uw leger is verstrooid,
Allen hebben uit benaauwdheid hunne kielen weggegooid,
Deze scheert zijn bakkebaarden, geene scheert zijn knevels af,
Allen volgen zij uw voorbeeld, en zij vlieden op een draf.’ -
‘- En Oranje? - vroeg de Koning - en de Maréchal gérard?’
‘- Die zijn hoog en droog te Leuven, en ontbijten met elkaêr,
En zij drijven daar eens lustig met uw Majesteit den spot,
En zij schertsen om uw hardloop, en zij lagchen om uw lot;
Ondertusschen heeft de Maarschalk reeds voleindigd zijne taak,
Want de aftogt van den Kroonprins, schijnt een' afgesproken' zaak.’
| |
[pagina 4]
| |
‘- Hoe, - zei leopold, - is 't waarheid, gaat Oranje werklijk heen?
‘Nu dan is nog niets verloren, uitgenomen d' eer alleen!
Diplomaten! die te Londen sints een jaar vergaderd zit,
Gij, die beurtlings ja en neen zegt, gistren zwart en heden wit,
Gaat steeds voort, maakt protocollen, raadpleegt, oordeelt en besluit,
Voegt artikels bij artikels, Koning willem lacht u uit.
Ja, hij lacht in al uw dreigen, ja, hij lacht in al uw hoon,
Vroeg of laat toch zal de nood u weêr verandren doen van toon; -
En zult gij den moed wel hebben om te dwingen Neêrlands Vorst,
Gij, die trots uw snorkerijen, zelfs geen Belgen dwingen dorst;
't Zal reeds mooi zijn, zoo g' een weinig bij u eigen orde stelt,
Moord en plundering verhindert en beteugelt 't volks geweld,
Doch de wet te willen stellen aan het vreije Nederland,
Neen! dat zult gij niet beprooven, dáártoé zijt gij niet bestand.
Schaamt u, Oostenrijk en Pruissen, schaam u, nicolaas, het meest,
Die niet bang waart voor de Polen, maar die van de weijer vreest;
Gaat, verbroedert u met rovers, reikt de hand aan plunderaars,
Maakt met leopold traktaten, met jan rap, met bedelaars,
Doch traktaten uit te voeren, dáárin zit de ware knoop,
Zoo gij dáárin denkt te slagen, dan bedriegt u ligt de hoop;
| |
[pagina 5]
| |
't Is gemakkelijk te schrijven in een' Noot of Protocol,
Dat de Belgen naar den Rijn toe zullen varen, vrij van tol,
Doch 't is moeijelijk te komen door het Hollandsch grondgebied,
En de reden is eenvoudig:.... Hollands zeemagt duldt het niet.
't Is gemakkelijk te zeggen: willem, geef de citadel,
Geven?..... daarnaar kunt gij wachten. Nemen?.... is geen bagatel.
Franschen, denkt toch aan de tijden toen gij stond voor Amsterdam,
Doch toen Amstels dappre weêrstand, u weldra den lust benam,
Lodewijk, uw groote Koning, die toch anders moed bezat,
Koos toen echter met zijn leger weergaâs gaauw het hazenpad;
Britten, hebt gij reeds vergeten, hoe de ruitter met zijn' vloot,
Op de Teems u een bezoek gaf, dat u jaren lang verdroot;
Holland denkt nog aan die tijden, aan der Vadren stout bestaan,
En de zucht die 't evenaren, moedigt ons ook heden aan;
Schoon van iedereen verlaten, zonder vriend of bondgenoot,
Zal steeds onze volksleus blijven: -..... Of de vrijheid of de dood!
Diplomaten! die te Londen sints een jaar vergaderd zit,
Gij, die beurtlings ja en neen zegt, gistren zwart en heden wit,
Gaat steeds voort, maakt protocollen, raadpleegt, oordeelt en besluit,
Voegt artikels bij artikels......... Koning willem lacht u uit!.....
Q.N.
|
|