Spelen.
De kinderen in een kring zeggen tot P., die daarbinnen staat, terwijl een kind er buiten is:
Pieternelle! - Waar woon je?
Wat ken je? - Haspelen en spinnen.
Wat heb je gisteren gedaan?
Een boteram gegeten en slapen gegaan.
Wat heb je eergister gedaan?
(Daarna loopt P., onder de armen van de kinderen door, op 't andere kind af; dit eveneens naar binnen, tot P. het krijgt).
Wij loopen door den kouseband;
Daar zijn we doorgeloopen.
Sprei maar voort een wagenknecht,
Laat den koning door 't gerecht;
Sprei maar voort, sprei maar voort,
Laat den koning door de poort.