Het jonge katje.
(vervolg op de ‘Vlijtige meisjes’).
Mina en Betsy zitten nog altijd druk te zoomen en te letteren. Eindelijk heeft de pendule zeven geslagen, en daar, na een poosje, komt Jan aanstormen uit de teekenles. Hij groet mama en zijne zusjes, vertelt wat van zijne kameraden, en zegt op 't laatst:
‘Zusjes, ga je mee spelen?’
‘Wacht nog even,’ zegt Betsy; ‘ik heb dit zoompje op een paar steken na klaar.’
‘En ik wil deze V nog graag afmaken,’ zegt Mina. ‘Ma, morgen krijgen we de zes zakdoeken zeker wel af. Zullen we dan met de poppenkleêren beginnen?’
‘Ja, kind, dat zullen we,’ antwoordt de moeder.
‘Wat zal die pop er dan prachtig uitzien! Wat zal ze verbaasd wezen over haar eigen mooiigheid!’ roept Betsy weer.
‘Natuurlijk,’ zegt mama; ‘'k wed, dat ze van pleizier nog rooder wangetjes krijgt, dan ze nu al heeft.’
Daarover begonnen de meisjes hartelijk te lachen; maar Jan bromt: ‘Och, wat gezeur over die pop! Ga je nu mee?’
‘Nog een ommezientje geduld,’ zegt mama; maar Jan is de deur al uit.