Met en tegen de tijd
(1980)–Marinus van der Goes van Naters– Auteursrechtelijk beschermdEen tocht door de twintigste eeuw
[pagina 315]
| |
[16 Februari 1955]M. v.d. Goes van Naters.
De Heer S. de Wolff,
Beste de Wolff, Het speet me, dat we indertijd niet contact konden hebben - waarvan ik mij veel had voorgesteld - ter gelegenheid van het bezoek van Benedikt Kautsky. Ik kreeg later nog een bijzonder aardige brief van hem. Ik schrijf je nu, om te protesteren tegen de Epiloog van je Biografie, die ik zo juist uitlas. Het is een eigenaardig soort masochisme, zich te verlustigen in het feit dat men vergeten is, of spoedig zijn zal (een verdrongen onsterfelijkheidscomplex?). Vooral, als het eenvoudig niet waar is. Maar daarover dadelijk. Het is een treffend boekje. De schoolherinneringen doen mij verbaasd staan: ik kwam in 1913 op het Nijmeegse Gymnasium, en toen was ‘de Hip’ daar al, en werd geplaagd. Had die man dat toen al ten minste 23 jaar bij jullie in Sneek, en elders, uitgehouden? Wat mij zo opvalt (met een zekere jalouzie) is, hoe bij de ‘bewuste’ Joden de klassieke Oudheid toch méér ‘in de familie’ is, dan b.v. bij mij, die mij ′s Zondags nog af en toe met Hermeneus en rechtstreeks met de Latijnse dichters bezig houd. Het is bij jullie bijna ‘Oom’ Flavius Josephus en dus ‘collega’ Strabo. (Bij Marx was dit: Epicurus; bij Lassalle: - eigenlijk rechtlijniger dan Marx -: Democritus). Dit is mij ook zo opgevallen bij een auteur, die ik als zodanig vereer: Julien Benda (Délice d'Eleuthère en vooral: La Jeunesse d'un Clerc). Dit brengt me op een ander punt: wat merkwaardig, dat jouw generatie zó sterk Duits georiënteerd is, in haar litteratuur-keuze! Misschien werd dit in de hand gewerkt door de ongegeneerde wijze, waarop én Marx én Engels het wetenschappelijk socialisme voor het ‘Deutschtum’ hebben gemonopoliseerd. (Zie b.v. Marx Narede bij de 2e uitgave van ‘Das Kapital’, nog sterker: Engels in het Voorwoord van ‘Utopie zur Wissenschaft’, Ie uitgave.) Was het terecht? Is het terecht? Jij noemt Jean Jaurès maar één keer, in het befaamde debat Bebel/Jaurès, maar het is blijkbaar toen niet in je opgekomen, | |
[pagina 316]
| |
dat het standpunt-Bebel wel historisch bepaald was door de positie van de Duitse arbeidersklasse, toen, maar ook daardoor... historisch beperkt was. Heb je ooit later het wetenschappelijke en politieke œuvre van Jaurès en van Léon Blum op je laten inwerken? Wat de huidige Marx-studie aangaat: ik krijg zo juist de Januari-aflevering van de ‘Revue Socialiste’ thuis, en die opent met een artikel van jouw senior Bracke (hij is 93) over Kautsky en dan één van Maximilien Rubel over Kautsky′s Magnum Opus: ‘Die materialistische Geschichtsauffassung’. Wou jij nu heus beweren, dat het Marxisme nu dood is? Voor mijn internationale en supra-nationale taak heb ik, uiteraard, eerst door Lassalle heen moeten gaan. (Zie mijn proefschrift.) Daarna ben ik teruggekomen tot de betrekkelijkheid, en voor vele maatschappelijke functies tijdelijkheid, van de Staat. Al heeft Marx die ‘overbodigheid’ van de Staat anders gezien, zijn relativering van de Staatsmachinerie is toch voor mij uiterst belangrijk geweest. Ik gaf hiervan publiekelijk rekenschap als inleider op het eerste Congres van de (her-opgerichte) Internationale in Frankfurt, in 1951. Ik geloof, dat onze vrienden, hier, het toen lichtelijk zwaar en theoretisch vonden, maar deze rekenschap leek me nu juist bij deze heroprichting (weder-geboorte is helaas een te mooi woord) wel op haar plaats. Voor de curiositeit stuur ik je hierbij mijn op één na laatste exemplaar toe. (T.a.v. de Europese opbouw is het allang achterhaald; ten goede en ten kwade.) Wat dus blijft, is de vorming en scholing. Jóu behoef ik niet te zeggen, hoe beslissend die is. En nu je Epiloog. Wat Nederland betreft, heb jij in die scholing voor een hele generatie toch een onuitwisbare rol gespeeld. Zeker, we hebben in de goede dagen van de Socialistische Gids wel eens gegrinnikt over zonnevlekken, en zo, maar dat hebben we in 1929 toch bepaald wel afgeleerd! En aangezien zelfs een materialist blijkbaar toch wel tuk is op een klein beetje onsterfelijkheid, moge het je gerust stellen, dat jij tot dat minieme groepje denkers behoort, die daarvan verzekerd zijn. Met hartelijke groet, (w.g.) M. van der Goes van Naters.
Bijlage | |
[pagina 317]
| |
[23 Februari 1955]S. de Wolff
23 Februari 1955
De Weledelgestr. Heer
Beste v.d. Goes van Naters, Je brief d.d. 16 Februari was voor mij een aangename verrassing en wees er zeker van, dat de waardering voor mij, die uit deze brief spreekt, mij veel goed heeft gedaan. Daarom debatteer ik niet met je in mijn antwoord. Alleen één ding wil ik recht zetten. In mijn epiloog komt geen verdrongen onsterfelijkheidscomplex tot uiting. Integendeel, als je het nog eens overleest, zal je zien, dat ik geloof, dat ik in de toekomst - de enige onsterfelijkheid, die mij interesseert - meer gewaardeerd zal worden dan thans. Al sla ik hetgeen ik gepresteerd heb minder hoog aan dan jij het doet in de slotregels van je schrijven. En verder je referaat over het socialisme en de eenheid van Europa heb ik met grote aandacht en hier en daar zelfs met zeer grote instemming gelezen. Voor je brief en je referaat ben ik je ten zeerste dankbaar. Met hartelijke groeten, t.t. S. de Wolff. | |
[pagina 318]
| |
[4 juli 1930]Dr. F.M. Wibaut lb/>H. Waldeck-Pyrmontlaan, Amsterdam, 4 juli 1930
Aan den Heer Mr. H. van der Goes Naeters,
Waarde Partygenoot, Myn dank voor de toezending van Uw proefschrift. Ik heb er al een paar uur in zitten bladeren en lezen; gelezen heb ik het begin en het slot. Het zou voor my zeer aantrekkelyk zyn, in een uitvoerige gedachtenwisseling met U te treden, waarby voorop zou staan myn vaste overtuiging, dat wy elkander niet zouden overtuigen. Want er ligt tusschen Uw opvatting van den opbouw der socialistische samenleving en de myne een afgrond, dezelfde afgrond, die sedert 1907 Troelstra en my op dit gebied gescheiden heeft gehouden. Maar dat zou niet beletten, dat onze polemiek voor een zeker aantal lezers verhelderend zou kunnen zyn. Evenwel, ik heb voorloopig geen tyd er aan te beginnen. Ik hoop dien tyd nog wel eens te vinden, maar wanneer weet ik niet. Ontvang intusschen met Uw vrouw myn hartelyke gelukwenschen met Uw aanstaande promotie. Myn indruk is, dat Uw proefschrift een stevig stuk werk is. Met besten groet, F.M. Wibaut. | |
[pagina 319]
| |
[Nieuwe organen] | |
[pagina 320]
| |
(Argumenten: In Tenebris)Het autonome leven is voor ons onkenbaar; wij kunnen er niet in komen zonder het leven op te heffen.
In het leven is continuïteit en eigen innerlijk verband; de vraag naar de oorsprong heeft geen zin; deze kan evenmin worden gekend als het leven zelf; voor het leven is doel bepalender dan herkomst.
Wij kunnen niet aangeven, wat oorzaak en wat gevolg is; immers: wij konden geen opening vinden om het leven binnen te komen.
De evolutie bestaat feitelijk - maar de menselijke vormen waren en zijn geïnvolueerd in het begrip ‘mens’; dit begrip is primair (Bolk, Hersenen en Cultuur: ‘In het oerorganisme lag reeds de noodzakelijkheid besloten der menswording’)
In Tenebris
Elk leven vormt een eigen rijk. Betreden
Kunt ge zijn landen slechts door wrede scheur
- Een gaaf gespannen bol verdraagt geen deur -
Maar vóór uw komst is ′t leven weggegleden.
Elk leven houdt zijn eigen zekerheden.
Eeuwig doorschoten met een vaste kleur
Gespannen vraag naar herkomst stelt te leur:
Bestemming wortelt niet in het verleden.
Beweging: eerst door aderklop van ′t bloed,
Of vaart van bloed ná felle oerbeweging?
De vraag blijft vraag; toegang is ons ontzegd.
Na dier ziet mens het licht; maar weet dit goed:
De mens is daar, vóór dier en plant en leeg ding.
In alle aanvang is ′t Begrip gelegd!
M. v.d. G. v. N.
| |
[pagina 321]
| |
[19 Februari 1971](Mr. Mohamad Roem)
Pekalongan, 19 Februari 1971
Lieve Anneke en Beste Marinus, Dat was een heel hartelijke brief, die wij van jullie kregen. Wij hebben net het Dagboek gekregen.Ga naar voetnoot* Toen ik de vorige maand Mevrouw Sjahrir ontmoette zei ze, dat ze ′t ook al heeft gekregen. Nu zit ik deze laatste dagen alsmaar in dat dagboek te lezen. Het laat me niet los. Ik ben erg blij, dat het bij zijn leven nog is verschenen en niet ‘na zijn dood’, zoals ik het in het boek van Mr. Smit heb gelezen. Volgens mij ligt het niet alleen in de motie Romme-Van der Goes maar de geest die er bestond. After all: jij bent toch zeker een geestverwant van Schermerhorn. Maar niet van Beel, Romme, Mook en anderen. Het was de geest, die ‘Linggadjati’ niet zo kon uitvoeren, dat wij nader tot elkaar kwamen, maar juist verder van elkaar. Een basisovereenkomst en een motie zijn tenslotte maar verklaringen op papier. Maar ik voelde dat na de ondertekening wij hoe langer hoe meer van elkaar verwijderden. En nu ik zo de dingen weer bekijk, dan zie ik het zo: De Commissie-Generaal en de Indonesische delegatie, dat wil zeggen de personen (ik weet eigenlijk niet, waar Van Mook staat) zijn nader tot elkaar gekomen, zodat ze voor enige tijd van hart tot hart hebben gesproken. En zo dicht, dat ze ver zijn komen te staan van een deel van hun respectievelijke volken. Laat mij het zo zeggen, Schermerhorn staat dichter bij Sjahrir dan Schermerhorn-Romme of Schermerhorn-Beel of Sassen. Aan de andere kant Sjahrir-Schermerhorn is dichter dan Sjahrir-Tan Malaka of Ali Sastroamidjojo. Wij hadden aan ieders kant dezelfde moelijkheden. Alleen zeiden de Nederlanders, dat wij onze extremisten niet de baas waren. De commissie-generaal of eigenlijk de Nederlandse Regering was de Nederlandsche extremisten ook niet de baas. Daarom moest Linggadjati worden aangekleed. Ik heb eens in een lezing voor de Djakartese Kunstraad gezegd: Aan beide kanten zaten extremisten, in de zin dat ze zeer extreem waren | |
[pagina 322]
| |
in hun eisen. Aan de Indonesische kant Tan Malaka die eiste: Eerst de Hollandsche troepen weg, dan pas praten. Dat is onmogelijk. Aan Nederlandsche kant niemand minder dan de gg van Starkenborg Stachhouwer, die eiste: Eerst het Nederlandsch Indisch gezag herstellen, dan pas praten. Dit is evengoed onmogelijk. Dat zijn de zeer extremen, en de meesten zijn daar tussen in. En al is Stachhouwer afgetreden, hij is door zijn moedige en edele houding een zeer gerespecteerde man in Holland. En dus is zijn invloed waarschijnlijk nog zeer groot in die tijd. Bij de herdenking van Sjahrir in Schiphol zei Schermerhorn: Shahrir had gelijk. Hij wilde eigenlijk zeggen Schermerhorn had gelijk. Als Linggadjati prompt en niet weifelend was uitgevoerd, dan hadden wij het wantrouwen beetje bij beetje kunnen overwinnen. Maar de pvda was in de minderheid, evenals zij in Indonesia, die voor Linggadjati waren. Door de aankleding kregen de twijfelden juist wantrouwen. In dat dagboek las ik een gesprek tussen Schermerhorn en Hadji Salim, waarbij de laatste gezegd heeft: Elk Volk wil, goed of kwaad, toch eens de ervaring van de vrijheid beleven. Dit slaat ook daarop, wat de Indonesiërs betreft. Mijn vrouw en ik zijn sinds een half jaar in Pekalongan, d.i. een plaats in M. Java waar ik mijn lagere schooljaren heb doorgebracht, om mijn boek af te maken. Onze 2 kinderen zijn beide al getrouwd. De eerste heeft 2 kinderen en de laatste een. Om hen te zien gaan wij nogal vaak naar Djakarta. Heel prettig te horen dat jullie na het pensioen toch nog heel actief zijn voor de ontwikkelende landen. Laat het nog heel lang aanhouden. Vaak verlangen we toch weer Holland te zien. In het verleden is het enige malen gebeurd, zonder dat wij eigenlijk opzettelijk er een plan voor hebben gemaakt. Waarom zou het niet eens weer kunnen gebeuren? Ontvangt jullie beiden onze heel hartelijke groeten.
Steeds je
| |
[pagina 323]
| |
Brief van A. Roland Holst (zie p. 264)Donderdag
Zeer geachte Heer van der Goes van Naters. Pas vandaag kwam ik er toe Uw ‘Colloque’ geheel in te zien. Hoewel ik politiek vrijwel een luchtledig ben en - in tegenstelling tot de meesten - van meening blijf, dat de Historie de politiek bepaalt, en niet omgekeerd - kon ik Uw betoog, geloof ik, toch wel vrij goed volgen. Al dadelijk trof mij de term ‘le Caractère dynamique de la Communauté européenne’ - en niet minder, Uw beroep op Teilhard de Chardin. Moge Uw geloof in ‘le succès de l'institutionnalisme’ bewaarheid worden. Ik moet bekennen, dat ik een groot ontzag heb voor de Onverstoorbaarheid van de Gaulle - maar ik zie wel in, dat deze Jean d'Arc een groot gevaar kan worden voor la doulce France... en ik begrijp, dat men hem nog net bijtijds een Spaak in zijn wiel wil steken. Het citaat uit Horatius is prachtig! Met groot genoegen denk ik terug aan onze ontmoeting, door mijn voortreffelijken Burgemeester, in het Delftsche gedrang. Met vriendelijken groet, en de meeste hoogachting - Uw A. Roland Holst.
Bergen N.H. 14-11-'63. | |
Toelichting v.d. Goes op deze brief.Ik heb Adriaan Roland Holst maar één maal ontmoet - bij de begrafenis van Koningin (‘Prinses’) Wilhelmina. Ik was daar als Kamerlid; hij als... bewonderaar van Wilhelmina. (Zie b.v. zijn gedicht ‘Koningin Wilhelmina’ uit de bundel ‘Uitersten’, 1967.) De burgemeester van Bergen N.H. bracht ons daar samen. Hoe is - na afloop - het gesprek op ‘Europa’ gekomen? Ik was erg actief in het Europees Parlement - maar er zal toch wel een directe aanleiding geweest zijn. | |
[pagina 324]
| |
In ieder geval heeft het gesprek gelopen over de ‘bronnen’ en de essentie van Europa. Waarschijnlijk hebben wij het gehad over ‘Tempel en Kruis’ van Marsman. (Marsman lag ‘goed’ bij R.H.: zie zijn gedicht ‘Ook Marsman’, in de bundel ‘Onderweg’; z.j., maar het moet 1940/41 geweest zijn.) Ik heb R.H. toen toegezegd - en toegestuurd - de tekst van een lezing, die ik op 10 december 1962 in Montpellier had gehouden: ‘Europe - Méditerranée - Afrique: aire de nouvelles relations humaines’. In het slot daarvan heb ik een Epode van Horatius aangehaald, waarover R.H. dus schrijft, dat hij hem ‘prachtig’ vond. Dit citaat heeft betrekking op het ‘avontuur’ van de jonge Europa, die door de sterke witte stier wordt ontvoerd - en zich dan tegenover Venus over de gevolgen beklaagt, met de volgende reactie van de Godin: ‘Uxor invicti Jovis esse nescis
mitte singultus, bene ferre magnam
disce fortunam; tua sectus orbis
nomina ducet’.
(Dit was toen door mij voorzien van de franse vertaling van René Gouast; ik geef hieronder een nederlandse: Zonder het te weten, ben je nu de vrouw van de onoverwonnen Jupiter.
houd dus maar op met snikken; je moet leren dit groot
fortuin waardig te dragen; een heel werelddeel
zal altijd je naam voeren.
De Historie, die de politiek bepaalt; de ‘dynamiek’ van de europese Gemeenschap; de houding tegenover de ‘evolutionist’ Teilhard de Chardin, het belang van de Instituties... ik vond en vind dat heel verrassend, dat de soms als zo ‘der Welt abhanden’ gedachte R.H. hierop zo positief reageerde.
Voor een later geslacht: de bewonderend-critische houding tegenover de Gaulle wordt dus wat gecompenseerd door een zekere voldoening, dat hem een ‘Spaak’ (hoofdletter; Paul-Henri Spaak, Belgisch-europees staatsman) in het wiel is gestoken. |