'Voortleven van verdwenen klanken in den Sandhi (Dialecten van Aalst en Leuven)'
(1903)–Leo Goemans– Auteursrecht onbekend
[pagina 317]
| |
(Dialecten van Aalst en Leuven) Ga naar voetnoot1).Het is een gewoon verschijnsel in onze dialecten, dat zekere auslaut-consonanten dan eens uitgesproken worden, dan weer niet, en dat daar, waar ze wegvallen, hun invloed in den sandhi van den volgenden anlaut desniettemin werkzaam blijft Ga naar voetnoot2). Doch veel opmerkelijker is het feit, dat zekere klanken niet alleen voor de uitspraak, maar ook voor het spraak-bewustzijn in an- of auslaut verloren gingen, en, dat de zinphonetiek nochtans dezelfde is gebleven, m. a. w. dat de sandhi-wetten, niettegenstaande het te loor gaan in an- of auslaut van zekere klanken, ofwel niet toegepast worden, waar men hunne werking zou verwachten, ofwel blijven gelden, alsof de klanken nog werkelijk uitgesproken werden. Vóor consonant luidt b. v. ons vrouwel. onbep. lidwoord en, het onz. e: Leuv. en vrā eene vrouw, e kind een kind; e kind komt van en kind (vóór vocaal-anlaut wordt en behou den: en ues een huis), en de nis hier verdwenen krachtens den algemeenen sandhi-regel der onbetoonde lettergrepen, alwaar auslaut- en vóor anlaut-consonant de n verliest Ga naar voetnoot3). Waarom werd dezelfde regel niet op het vrouw. en toegepast en zegt men niet e vrā zooals e kind? Het antwoord ligt in den vroeger bestaanden vorm van 't vrouw. en d. i. ene waar de eind-e de toepassing van den sandhi-regel verhinderd en de n voor apocope gevrijwaard heeft. Later is die e zelf weggevallen, doch hare phonetische invloed leeft voort in en Ga naar voetnoot4). Zoo verraadt soms de sandhi van eene anlaut-consonant een verdwenen auslaut-consonant van het voorafgaande woord. | |
[pagina 318]
| |
In de Aalstersche woordjes mé en ni met, niet, wordt de eind-dentaal van den oorspronkelijken vorm nergens meer gehoord. Nochtans, wanneer de anlaut van het daarop volgend woord eene voor sandhi vatbare consonant is, zoo wordt die in de uitspraak gewijzigd alsof de dentaal van mé en ni nog ten volle gearticuleerd werd: mé hād met goud in plaats van mé gād, ni hūd niet goed in pl. v. ni gūd Ga naar voetnoot1). Het Leuv. mann. onbep. lidw. levert ons voor het besproken taalverschijnsel een merkwaardig voorbeeld op. De uitspraak er van weifelt tusschen enen (enem, ene), met zwakke anlaut e, en nen (nem, ne). Vóor enen, enz. neemt de voorafgaande auslaut den vorm aan, dien hij voor iederen vocaal-anlaut aanneemt; vóor nen, enz. kan hij blijven zooals vóor enen, ofwel uitgesproken worden als vóor een gewoon n-anlaut, b. v.: Leuv. dū waz ene kie, dū waz ne kie of dū was ne kie daar was een(en) keer (eens), ik vrūg ene fran ik vraag eenen frank, ik vrūg ne… of ik vrūh ne…, ik shr'ēv enem brīf ik schreef eenen brief, ik shr'ēv nem… of ik shr'ēf nem…, g éd enen ond gij hebt eenen hond, g éd nen… of g ét nen…; naast ik was nogal…, jū oh nie ja of neen, ik shr'ēf ner ues… naar huis, g ét niks… niets. De gang van het verschijnsel ligt duidelijk in de drie naast elkander levende uitspraken besloten Ga naar voetnoot2). In verband met deze sandhi-werking staat die van de reeds lang verdwenen articulatie der anlaut-h in zekere Leuv. en Aalst. samengestelde woorden of uitdrukkingen, die als samenstellingen mogen aangezien worden. In den sandhi wordt h anlaut algemeen als vocaal-anlaut behandeld: Ndl. de eer en de heeren luiden b.v. in Leuv. d ier en d iere. Nu, vóor vocaal-anlaut veranderen de auslaut-stemlooze spiranten in stemhebbende: f < v, h < g, s < z, en de stemhebbende blijven staan: Ndl. ons hart luidt b.v. in Leuven onz èt, enz. Toch zien wij dien sandhi-regel niet toegepast in de volgende gevallen: Leuv. dahīr daghuur naast v'ē nen dag īre voor eenen dag huren, ons ier ons Heer naast onz iershap ons heerschap, uesāve huis-houden naast en uez āve een huis houden, uesīr huishuur naast en uez īre, vliesues vleeschhuis, Vliesāvers Vleeschhouwers (familienaam) naast vliez 'ēte vleesch eten; de woorden die in 't Ndl. op -heid uitgaan: woesoed wijsheid, enz. Waarvan komt die schijnbare uitzondering op de gewone regels van den sandhi zooniet van den oorspronkelijken spiritus asper, welke in zekere gevallen zijn invloed op den voorafgaanden auslaut behouden heeft? Ga naar voetnoot3) De sandhi, door het Leuv. en Aalst. adv. en pronomen er vóor zich bewerkt, verraadt daar ook eenen vroeger bestaanden consonant-anlaut. Men zegt b.v. te Leuven és er is er, was er, as er als er, dater dat er, water wat er, gūter gaat er, géfter geeft er, enz.; ik los er, éf er hef er, lah er lach er, enz. die nooit vóor er een stemhebbenden auslaut gedoogen; ik g'ēf er geef er, blūs er blaas er, zūh er zaag er (naast g'ēv er, blūz er, zūg er); ik w'ēs er wees er, bl'ēf er bleef er, zah er zag er, gaf er (naast w'ēz er, bl'ēv er, zag er, gav er). | |
[pagina 319]
| |
In al die gevallen zouden wij vóor er uitsluitend eenen stemhebbenden auslaut moeten verwachten. Men spreekt inderdaad uit: éz oe? is hij? waz oe? was hij? dad és dat is, wad és? wat is? gūd on gaat aan (weg); ik loz af ik los af, év up hef op, lag uet lach uit. Luidde die er wellicht der - een vorm van 't adv. en 't pron. welke in vele gevallen voor er gebruikt wordt Ga naar voetnoot1) - en is de sandhi-werking door de weggevallen d van er veroorzaakt? Indien wij alleen te doen hadden met de verbindingen water (= wat der wat er), enz., d. i. met de gevallen van auslaut-t of -d + d, dan konden wij die oplossing als gewettigd aanzien. Inderdaad d, t + d wordt in den sandhi t + t < tt < t: dued dūn < dūe tūn dood doen, enz. Ga naar voetnoot2). In andere gevallen nochtans, indien men aanneemt dat onze Sandhi-wetten sedert de middeleeuwen niet van aard veranderd zijn Ga naar voetnoot3), kan d-anlaut niet in 't spel zijn, dewijl zulke anlaut den voorafgaanden stemloozen spirant-auslaut overal in eenen stemhebbenden wijzigt en den stemhebbenden bewaart; ik bl'ēv der ik bleef er, ik g'ēv der twie ik geef er twee, enz. Het schijnt dus, dat men deze sandhi-effecten niet anders kan verklaren dan met te veronderstellen, dat het adv. of het pron. of beide - want tusschen twee door vorm en beteekenis zoo nauw verwante woordjes kan de verwarring van ouds dagteekenen Ga naar voetnoot4) - toen ze de phonetische wijziging van den voorafgaanden auslaut deden ontstaan, met stemloozen dentaal-anlaut uitgesproken werden. Dergelijk anlaut vinden wij terug voor de partikel in het oude thar, voor het pronomen in den gen. pl. van het oude demonstrativum ther. Dezelfde Sandhi-verschijnselen veroorzaakt het enclitisch subject- en object-pron. Aalst. en, Leuv. em (ook en alhoewel minder en platter, en dan uitsluitend als subj.-pron. gebezigd). Het eenige verschil in den sandhi tusschen dit voorbeeld en het voorgaand is dat de dentaal van het pron. en, em nooit in eigen vorm in onze dialecten verschijnt. Ziehier de feiten voor 't dialect van Leuven: 't emphatisch obj.-pron. ém wordt in den sandhi behandeld als een vocaal-anlaut (ge gūd ém ūle) ge gaat hém halen enz.), 't enclitisch obj.-pron. zelden als een vocaal-, bijna altijd als een stemlooze consonant-anlaut (ge gūt em ūle). 't Enclitisch subj.-pron. em, en (de m is oogenschijnlijk aan 't obj.-pron. ontleend, en is de oude vorm) wordt altijd als een stemlooze consonant-anlaut behandeld. Afgezien van 't obj.-pron. waarvan de bespreking ons te verre zou leiden, zoo komen wij tot de slotsom in de Leuv. Bijdr. omstandig door Prof. C. voor 't dialect van Aalst, door mij voor dat van Leuven gemotiveerd, dat hier ook een stemlooze dentaal-anlaut in 't spel is en dat wij den oorspronkelijken vorm van en in het oude demonstrativum te zoeken hebben Ga naar voetnoot5). Wat er ook van zij, het schijnt mij genoegzaam bewezen, dat er in beide dialecten | |
[pagina 320]
| |
zekere klanken in an- of auslaut uit de uitspraak en zelfs uit het spraakbewustzijn verloren gingen, welke wij aan hunnen voortlevenden phonetischen invloed kunnen erkennen Ga naar voetnoot1).
Vanzelf dringt zich nu de vergelijking op tusschen deze feiten en den voortlevenden invloed der F, b.v. in Homeros' taal. En 't is ons toegelaten, bij het licht dat ze op een soortgelijk verschijnsel werpen, de hypothese ten minste omzichtig te vinden, welke Monro in zijne Grammar of the Homeric Dialect formuleert als volgt: ‘Another supposition…. is that the words which originally had initial F the ordinary effects of an initial consonant remained after the sound itself was no longer heard’ Ga naar voetnoot2). Hij haalt de Fr. voorbeelden le héros, la hauteur aan en zegt: ‘Similarly, then, it may be held that the facts of Homeric metre only prove the habit or rule of treating certain words as if they began with F’. Niemand zal 't ontkennen, een groot gewicht hebben voor deze hypothese de gevallen, die hooger besproken werden. Ze laten ons toe, de bezwaren, die Monro zelf er tegen inbrengt, uit den weg te ruimen. Wanneer hij b.v. aan de wettigheid van de vergelijking tusschen het geval van F en dit van de Fr. h twijfelt en zegt: ‘Moreover the retention of a traditional usage of this kind is very much easier in an age of education’, dan mogen wij hem gerust stellen; immers onze tongvallen worden noch geschreven, noch tot eenig letterkundig doeleinde gebruikt en zijn er verre van af, een ‘age of education’ voor te stellen. Zoo is het ook met een tweede bezwaar: ‘It seems difficult to believe that the F would have kept its present place in the memory of the poets unless it were familiar, either to the ear as a present sound, or to the eye as a letter in the written text’. De feiten zelf weerleggen die meening. Het weifelen van den invloed der F wordt zeer verklaarbaar, wanneer men nagaat, dat b.v. de drie uitspraken dū waz ene kie,… waz ne… en was ne…. naast elkander in dezelfde stad, ja, door denzelfden persoon gebezigd worden. Wat nu eindelijk de verlenging betreft door F in zekere gevallen vóor zich bewerkt, niets m i. belet ons aan te nemen dat, bij het verdwijnen der eigenlijke F-articulatie Ga naar voetnoot3) deze zou overgegaan zijn in een van den voorafgaanden klank moeilijk te onderscheiden geluid, dat alsdan verlengend zou gewerkt hebben, en wiens invloed, na het totaal wegvallen van F, zou hebben voortgeleefd. De verlenging vóor andere verdwenen klanken zou op dezelfde wijze kunnen uitgelegd worden, met inbegrip van de 3 p. pl. der 2e tijden op -ν (voor - ντ): εφχν απιοντες, enz. Ga naar voetnoot4).
Leuven. Dr. LEO GOEMANS. |
|