'De inwijding tot medicijnman bij de Arawakken (Guyana) in tekst en mythe'
(1942)–C.H. de Goeje– Auteursrecht onbekend
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inwijding tot medicijnman bij de Arawakken (Guyana) in tekst en mythe.door
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelen; tegelijk moet de noviet zijn wilskracht versterken, zijn karakter zuiveren en zijn toewijding en moed verhoogen. In den toestand van extase openbaren de natuurmachten niet alleen hun aard, doch ze staan ook, tot op zekere hoogte, ten dienste van den betrokkene, die daarmede o.m. genezingen kan verrichten, d.w.z. een zich als ziekte openbarende natuurwerking opheffen. Daarom is het wel gerechtvaardigd, als de Europeaan zoo iemand ‘medicijnman’ noemt. Eveneens lijkt het gerechtvaardigd om den indiaanschen medicijnman, den priester-dokter, aan te duiden met den naam van zijn aziatischen collega: ‘sjamaan’. De Arawakken wonen in het kustgebied van Guyana. Zij hebben thans geen medicijnmannen meer, althans niet in Suriname. Doch mijn arawaksche vriend Johannes Baptist heeft nog medicijnmannen onder zijn verwanten gekend. Baptist is geboren omstreeks 1880; zijn arawaksche naam is Sasamali; in de matriarchale lijn behoort hij tot den clan der Karuafo-na (‘die met tijgers te doen hebben’); zijn vader was van den clan der Šiwena, zijn moeder's vader van den clan der Yübitha-no. Bij verschillende gelegenheden, 1928-37 heeft hij mij medegedeeld hetgeen hier is samengevat in de §§ 2-9. In § 43 vindt men dan een, eveneens van Baptist afkomstigen arawakschen tekst betreffende ditzelfde onderwerp. De §§ 10-33 en de teksten §§ 44-46 behandelen mythen die rechtstreeks in verband staan met den medicijnman en de inwijding. Vervolgens zijn nog eenige sterremythen en andere verhalen opgenomenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men o.m. het vermogen verkrijgt om als medicijnman te werken, dan vervoegt hij zich bij een ervaren medicijnman. Deze neemt hem eerst een tijd onder toezicht, om na te gaan of hij de eigenschappen bezit die noodig zijn. Wel 3 jaar moet hij studeeren. Wordt hij geschikt bevonden, dan wordt hij toegelaten tot den inwijdingscursus. Die cursus wordt veelal voor 6 of 8 tot 12 jongelieden tegelijk gehouden. Zij maken een groot medicijnhuis (tokai, woord uit de Tupi-taal) en 6 maanden lang verblijven zij aldaar. Zij verlaten het ouderlijk huis geheel en moeten een maagdelijk leven leiden; een oude vrouw verzorgt hen; een jonge vrouw mag niet voor hen zorgen, wel een meisje dat nog niet huwbaar is. De leerling moet ook dieet houden: hij mag slechts een weinig kassave eten en kleine visjes (die in het begin van den drogen tijd komen, vóór de groote) en vleesch van de kolibrie (‘een ijverige vogel’); 1R 340 vermeldt dat hij ook geen aanraking met Blanken mag hebben. De meester-medicijnman leert hem alles en hij moet volgen wat de meester doet. Hij leert de gezangen en welke geest met elk gezang wordt opgeroepen en de meester leert hem moedig te zijn. Nu laat de meester bladeren van een bijzonder soort tabakGa naar voetnoot3 in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aarden pot koken en hij geeft den leerling van dit tabakswater te drinken. De leerling krijgt ook pillen van tabaksblad te eten. Hij moet een gat in den grond graven en dit gedurende 40 dagen door braken nat houden. (Vgl. Gumilla II 25, aangehaald 1R 339. Staehelin III/1/225 vermeldt: ‘Der Hexenmeister ihre Lehrzeit währt höchstens 2 Monate, die sie dann während der Zeit viel Tabakssaft saufen müssen, so dass schon mancher davon gestorben ist. Sie bekommen auch fast gar keine Speise.’). Ook wordt buiten het huis een pot geplaatst met sap van den hiari-boom, waarvan hij de damp moet inademenGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door dit alles wordt de leerling dronkenGa naar voetnoot5. J. Meyer vermeldt ook, dat de leerling in huis een stoombad krijgt. ‘Diese Einhüllung in Dampf scheint von wesentlicher Bedeutung für den Einzuweihenden zu sein. Einzelne Zauberer verrichten dann umhergehend verschiedene seltsamen Ceremonien, welche die Einweihung vollenden.’ De Kaliñas laten bij sommige ziekten den lijder een zweetbad ondergaan, waarbij een plantaardig geneesmiddel in het kokende water is gemengd (Ahl 124, 107). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 3. Inwijding.Als de leerling zich overgeeft, niet meer bang is, en dronken, als een doode op de bankGa naar voetnoot6 ligt, dan roept de meester de goede medicijngeesten op en bezielt den leerling daarmede. Het zijn de yuli-kuyuha (tabaksgeest), de hiali-kuyuha (hiali-geest) en khaleko-kuyuha (geest van kristal of witte kwarts)Ga naar voetnoot7. De meester geeft hem die geesten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpt ze als het ware op hem en daardoor wordt de leerling moedig. Terwijl nu zijn lichaam geruimen tijd ligt, verschijnen hem droomgezichten. In dien droom maakt hij een verre reis en ziet veel dingen, slechte en goedeGa naar voetnoot8. Hij ziet een breeden weg voor zich en moet dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg bewandelen. Dan ziet hij een groep verdorde boomen, die achter elkaar op den grond vallen, midden op den weg, en daardoor wordt hij bevreesd, doch hij zegt tot zichzelf: ‘Ik zal moed vatten en verder gaan’ en de vrees valt van hem afGa naar voetnoot9. Vervolgens komt hij aan een groot moeras waarover een houten brug ligt; hij moet over die brug gaan, doch de brug rolt op het water heen en weer en in het water ziet hij alle soorten van roofvisschen en andere waterdieren die verlangen hem te verslindenGa naar voetnoot10. Als hij daar over heen is, ziet hij midden op den weg een groot nest van hommels, die heen en weer vliegen. Weder schept hij moed en zoo gaat hij er voorbijGa naar voetnoot11. Verder gaande komt hij op een plaats waar veel slangen zijn en kwade insecten, die hem willen bijtenGa naar voetnoot12. Daarna komt hij op een plaats waar een groote tijger is, die hem wil pakken en hij is bang; doch hij vat moed; de tijger komt op hem af, opent zijn muil, maar doet hem geen kwaad en begint zijn gezicht te likkenGa naar voetnoot13. Vervolgens komt hij op een plaats waar een menigte duiven naar hem toe vliegen, die roepen: ‘Kom, laten wij uw oogen uitpikken!’, doch hij gaat voorbijGa naar voetnoot14. Hij trekt verder en nu ziet hij een heks met borsten die tot haar voeten hangen; dat doet zij om hem te laten lachen, maar hij houdt zich ernstigGa naar voetnoot15. Nu komt hij op een mooien weg, waar bloemen zijn en deze weg voert naar het land van den tabaksgeest. Daar ziet hij een menigte schoone tabaksplanten die bloesems en zaden hebben en de tabaksgeest onderwijst hem, hoe hij moet doen om een zieke te genezen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke gezangen hij moet zingen, enz. Als hij alles gehoord heeft, keert hij terug en nu ziet hij niets meer van die akelige dingen, die hij op de heenreis zag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. Terugkeer in het leven.De leerling ontwaakt en is als iemand die terugkeert uit den droom. De meester zegt tot hem: ‘wat heb je gezien?’ en de leerling moet niet vertellen wat hij gezien heeft. Als de leerling dit proefstuk geheel bestaan heeft, dan kan hij een goed medicijnman worden. Staehelin III/1/225 vermeldt: ‘Darauf giebt er (de leeraar) ihnen die KlapperGa naar voetnoot16 nebst einigen Regeln im Essen und Trinken. Sie dürfen kein Fett, keine Butter, kein Salzfleisch essen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 5. Zieke behandelen.De medicijnman die een zieke zal genezen, komt in den vooravond bij den zieke, met een indiaansche sigaar. De medicijnman zuigt den rook in en blaast dien langzaam uit en beblaast een paar keer het lichaam van den zieke. Hij zegt tot dezen: ‘Kijk, ik heb je be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rookt, ik zal van je droomen en misschien zal de geest van de tabak, die in den tabaksrook is, mij in den droom vertellen, dat er een geest je heeft aangeraakt of aangekeken en dat je daardoor ziek bent geworden’. De medicijnman legt zich gewoon te slapen en droomt (ka-téboη-ka-i, met-droom-is-hij). Gebed van den medicijnman: wa-malitaka-či b' borata toho kariči amon-dë, da'wayo-khoro, da-tata-domo, bui doma awsandase buisika khabo da-mun, onze Schepper jij helpe dezen lijder tot, mijn niet mijn kracht-oorzaak, jouw-oorzaak genezing(?) jij reike hand mij-tot. Als de lijder erg ziek is, dan roept den volgenden avond de medicijnman zijn geesten op. Hij gaat in de medicijnhut (tokai) en beblaast zich met tabaksrook. Nu begint hij langzaam den rammelaar te bewegen en neuriet den medicijnzang; dan schudt hij harder en zingt de woorden van den medicijnzang: bo-kóna-thī da-múni yúli-no; adóηko-ro dá-fa-do bu-burá-di; ánda-thu bá-te-kána; dá-muη yúli-nu d-adiá-ka bú-konaη, jij kome mij-tot tabaksgeest; slapend zal je mij vinden; kom, verzoek ik ernstig; mij-tot tabaksgeest ik-spreek jou-tot. Het eerst komt nu de tabaksgeest. De medicijnman bemerkt dit door een gevoel alsof iemand hem in de zijde steektGa naar voetnoot17. Hij is dan in geestverrukking en spreekt met den tabaksgeest: ‘Wat is de oorzaak der ziekte?’ De geest komt in den rammelaar; die rammelaar wordt als een hut; de geesten wonen daar zoolang de medicijnman ze noodig heeft; als ze bedankt worden, gaan ze weer naar hun (eigen) plaats. (Men zegt ook wel: de opgeroepen geesten gaan naar de plaatsen in den hemel waarheen ze moeten gaan en de geest van den medicijnman gaat met hen mede; als de medicijnman naar het ‘land der tabak’ wil gaan, neemt hij de gedaante aan van de gier ‘die zoo hoog vliegt’, van de kolibrie ‘die zoo vlug vliegt’ of van een slang). Veelal roept de tabaksgeest de beide andere, n.l. den hiali-geest en den kristal-geest. Die geesten zingen in de geestentaal als de medicijnman hen wat vraagt. De drie geesten sporen op, welke booze geest de ziekte heeft veroorzaakt en de medicijnman vraagt dien boozen geest waarom hij dat gedaan heeft en bestraft hem. Daartoe zendt hij de drie geesten om den tijgergeest (arua-kuyuha) te halen, die den boozen geest moet verslinden of hem naar den afgrond in het Westen drijven (hádali kúdowa kona, hororo-abo-nro, zon ondergaan tegen, aarde onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar). Of de medicijnman laat ook andere goede geesten komen. Van 8 uur 's avonds tot 4 à 5 uur 's ochtends is hij zoo bezig. Zij die buiten zijn, hooren hoe de medicijnman spreekt en ook de geesten door zijn mond zich uitenGa naar voetnoot18; de geesten zingen ook, de rammelaar (de geesten) zingt als een gewoon mensch. J. Meyer schreef daarvan: ‘Sofort fordert er den Geist auf, zu erscheinen; er murmelt, heult, grunzt, zischt, pfeift, kurz, er ahmt alle möglichen Töne der Tierwelt nach, was in der Stille der Nacht wahrhaft schauderlich klingt und den aus der Ferne Zuhörenden mit einem unbeschreiblichen Grausen erfüllt’. Meyer vermeldt ook, dat men bij ziekte begint met een stuk vleesch in het woud te brengen, als zoenoffer voor den ziekmakenden geest; eerst als dat niet helpt, neemt men zijn toevlucht tot den medicijnman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 6. Andere vermogens van den medicijnman.De medicijnman kan den geest van dieren bekoren (die dieren tot zich laten komen; vgl. 1R 240 en oayG 93); hij kan planten snel laten groeien; hij kan waarzeggen; enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 7. De booze medicijnman. De geestenpijl.Als de leerling in trance valt en droomt, dat hij velerlei gevaren moet passeeren, dan kan het ook voorkomen dat hij bang wordt en terugkeert. Hij kan dan nooit een goede medicijnman worden. De geesten zijn echter toch in hem en nu zijn die geesten meester over hem als slechte geesten; hij is een ka-yawa̱-nči (met boze geestzijnde) geworden. Als hij boos op iemand is, dan is in elk verwijtend woord dat hij zegt, een yawahëGa naar voetnoot19, een kwade geest, of de oriyu, de watergeest en deze komt over u. Hijzelf weet niet eens dat hij kwaad doet. Als hij niet boos wordt, komt die geest nietGa naar voetnoot20. Voorts kennen de Arawakken, gelijk talrijke andere volken van Amerika, het toezenden van steentjes van een boozen geest, yawahë | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
simara, booze geest-pijl. De getroffene bemerkt dit aan een stekende pijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 8. Gedaanteverwisseling.Een schoonvader van Baptist, die medicijnman was, kon zichzelf in een kleine vlieg enz. veranderen, of in een tijgerGa naar voetnoot21. ‘Hij is misschien op jacht en ziet niets. Dan steekt hij zijn sigaar aan; de rook stijgt op; hij blaast den rook op zijn lichaam en met den rook verandert zijn huid, wordt als die van een tijger. Dan gaat hij als een gewone tijger in het bosch jagen en als hij een wild varken of ander dier ziet, springt hij eerst en doodt het dier. Hij eet een gedeelte op en als hij genoeg heeft, verandert hij zich weer in een mensch. Dan neemt hij het overgeschoten deel mee naar huis en zegt tot zijn vrouw: “Ik heb den geheelen dag gejaagd, niets gevonden; ik heb maar de helft gevonden, een tijger heeft de rest opgegeten”. De oude man heeft dit gedaan, doch hij zeide mij dat het hem niets beviel, dat vleesch rauw te eten’. surP 19 vermeldt de volgende arawaksche mythe: ‘Eertijds was er een Indiaan die zich in een jaguar kon veranderen en dit dikwijls deed om andere Indianen te verslinden. Toen heeft een medicijnman een vrouwenschortje zoo betooverd, dat het een Indiaansche leek met een schortje voor en dit betooverd voorwerp legde hij neer in de savane. Weldra kwam de tijger-Indiaan opdagen en terstond slokte hij het betooverd schortje op. Doch dit brandde hem zoozeer in de ingewanden, dat hij naar het strand rende, waar de slang Barakondi (zee-bewoner), een der vormen van de oriyu, den slangegeest of watergeest, hem verslond. Vele Indianen, die den medicijnman niet geloofden, volgden het spoor van den tijger en werden eveneens door de zeeslang verslonden’. Zie voorts § 44 het verhaal van den boozen tijger-medicijnman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 9.Het zijn vooral de medicijnmannen, die de tradities van den stam en de mythen bewaren. R. de Navarrete (1545) meldde daaromtrent: ‘Deze Indianen hebben een plaats van bijeenkomst of school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar zij samenkomen als voor een preek. Onder hen zijn er oude wijze mannen die zij seme-tu noemen; deze vergaderen in de voor hun samenkomst bestemde huizen en daar vertellen zij de tradities en daden van hun voorouders en groote mannen; en zij vertellen ook wat die voorouders van hún voorouders hebben gehoord; zoodat zij op die wijze de oudste lotgevallen van hun land en volk in herinnering brengen. Op soortgelijke wijze vertellen of preken zij over gebeurtenissen die de hemelen, zon, maan en sterren betreffen’. Het zingen van de geschiedenis van Harliwanli (§ 18) en andere oude verhalen, heet bij de hedendaagsche Arawakken ayumudë-η. Het is klaarblijkelijk hetzelfde als wat de Tainos der Groote Antillen areyto noemden (zie antG 8). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe van de wonderbaarlijke reis naar de Amazonen.§ 10.Het volgende verhaal vernam ik van Baptist, die het echter niet volledig kende. Fragmenten zijn reeds vroeger bekend geworden, Im Thurn 384 en 1C 518 en, uitvoeriger, 1R 219. Het begin is misschien een overlevering van immigraties in oude tijden, doch daarna gaat het over in een schildering, als populair verhaal, van een cursus voor medicijnman met inbegrip van hetgeen de novieten dan in de extase beleven. Ik heb dat indertijd aangetoond aan de hand van de overeenkomstige mythe der Kaliñas en moge hier naar mijn desbetreffend opstel (ouG) verwijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 11.Onder de Arawakken wordt verteld, dat zij eigenlijk van Peru afkomstig zijnGa naar voetnoot22. Zij hebben een lange reis gedaan, geheel Amerika rond, van strand tot strand. Toenmaals wisten zij nog niet, dat er ook andere werelddeelen bestaan. Die tocht duurde jaren lang; men bleef misschien wel 10 jaar achtereen op een plaats; zij die als kind waren uitgetrokken, waren oude menschen geworden, voor de reis was afgeloopen. Men kwam bij blanke menschen, roovers, die een deel der reizigers doodden en opaten, want het waren Ekekúli (menscheneters). Men reisde in groote booten, kanóaGa naar voetnoot23, die 20 tot 30 menschen konden bevatten en met kleinere booten, kuliála, als tegenwoordig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een plaats zagen zij 's avonds vleermuizen; zij hadden een medicijnhut, tokai, gemaakt, en verschuilden zich daarin. Een der reizigers zeide: ‘Ik ben niet bang, ik ga buiten slapen’. Toen er vleermuizen kwamen die hem plaagden, zeide hij: ‘Komt maar, ik zal jullie allen dooden’. Hij doodde er eenige, doch er kwamen er steeds grootere, zoo groot als een groote eend. Den geheelen nacht worstelde hij met ze. Toen de dag aanbrak, zagen de anderen alleen de beenderen; de vleermuizen hadden alles afgegeten. Men zegt, dat die vleermuizen buëri-kuya waren, vleermuisgeesten. Zij zagen pataka-visschen (Hoplias Malabaricus) huri; dit waren húri-fáreto, pataka-magiërsGa naar voetnoot24. Wie een dezer visschen doodde, was verloren, werd door alle andere visschen met pijlen beschoten. Zij zagen ook menschen als brulapen, itúli-fáretho; het waren gewone menschen, doch zij betooverden zichzelf; zij moesten de Indianen plagen. Als een Indiaan er een schoot, dan schoten de andere brulaapmenschen met pijlen naar hem. Zij kwamen op een plaats waar ledige hutten waren met alle voorwerpen, zooals raspen enz. Maar die raspen waren eigenlijk menschen, veranderd is raspen, samarí-faretho. Als een der reizigers zoo'n rasp of ander voorwerp nam, dan zeiden de anderen: ‘Nu mag je niet meer in onze boot komen’, en zij lieten hem daar; die lieden waren onmeedoogend. Zij ontmoetten ook kleine menschen met groote hoofden en dunne beenen, die bij het loopen bijna braken; die noemden zij Ërëtëkë. Dit volkje leefde in een hol van een grooten boom als wilde dieren. Als zij een mensch ontmoeten, dan eten zij hem op, net als tijgers; zij brulden ook als tijgers. Een spotnaam voor deze lieden is Aiboá = wat ten einde is, d.w.z. zij wilden menschen worden, maar zijn niet doorgegaan, zijn het niet geworden. Men zegt dat zij, als zij van menschen hooren, razend van woede zijn. Men kwam ook aan een rivier. Al degenen die de reis begonnen waren, waren gezonken (of: zijn toen gezonken). Zinken = masona̱-ng, ik zink = da-masoá. Vandaar heet die rivier MasoánoGa naar voetnoot25. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij woonden daar aan het strand der rivier, doch hun vaartuigen konden niet op die rivier varen; zij zijn verder getrokken zonder over de rivier te trekkenGa naar voetnoot26. 1R 219 maakt nog melding van een betooverd bananenbosch, van de geesten-kassavekoeken, den miereneter die zich slapende hield, de boot die uit zichzelf vaart, het volk dat zijn pagaaiers verkeerd hield, de vrouwennatie en het land der steenen bijlenGa naar voetnoot27. Toen men eindelijk weder thuis was, waarschuwde de oude man hen, zich te onthouden van geslachtsgemeenschap; een man, die zich niet daaraan hield, bleef verstijfd in de copulatie-positieGa naar voetnoot28. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 12.Het overeenkomstig verhaal der Kaliñas, 2P 13-17, besproken ouG 477, is uitvoeriger. In dat verhaal komen de reizigers achtereenvolgens bij allerlei soort ‘menschen’: de alawata (brulaap)-yana onder aanvoering van den reusachtigen alawata-tamulu (brulaap-grootvader, d.i. de scheppende geest die de brulapen uit zich laat voortkomen), de woko (powies-hoen)-yana onder den woko-tamulu, de kwata (kwatta-aap)-yana onder den kwata-tamulu, de dyaki (visch Rhamdia sebae)-yana onder den dyaki-tamulu, de konolo (ara)-yana onder hun grootvader, de pataka (visch, dezelfde als arawaksch huri)-yana, de wengosi (bladsnijdmier)-yana, de leri (vleermuis)-yana, de kodokun (een visch)-yana, de kambo (gerookt vleesch)-yana, de tamameneke (werktuig)-yana, de omulu (hoofdluis)-yana onder hun grootmoeder, de siko (zandvloo)-yana onder hun grootvader, den boom der maku (muskiet)-yumu (vadergeest), babidi (steekvliegje)-yumu en akomo (wesp)-yumu waar de grootvaders dezer insectensoorten hen aanvallen, de koko (nacht)-yana, de payawalu (drank)-yana en ten slotte de woli (vrouw)-yana, de vrouwennatie. Telkens als zij bij zoo'n volk komen, geeft de medicijnman die de leider van het reisgezelschap is, hun strenge aanwijzingen, en dan zijn er telkens twee die zich niet daaraan houden en die door dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volk behandeld worden, precies zooals de Indianen plegen te doen met de betrokken diersoortGa naar voetnoot29. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 13.De verschillende volken waarbij de reizigers komen, zijn klaarblijkelijk de geestelijke evenbeelden der verschillende soorten van dieren enz., gelijk de novieten die in de extase gewaarworden. Dat zijn tevens de instincten en driften van den mensch, zoodat hier geschilderd wordt hoe de novieten op de proef worden gesteld, of hun driften, hun natuurlijk wezen, vrij is van ongeoorloofde egoismen. Het zijn dergelijke proeven als die der huizen van beproeving in de Maya-Quiché-mythe Popol Vuh en die van vele andere amerikaansche mythen en ook buiten Amerika kan men iets dergelijks vinden in de oude mythen en sprookjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe van Makanahoro.§ 14.Deze mythe behoort tot de verhalen, welke men aanduidt met den naam ‘het bezoek aan den hemel’. Volgens Baptist is het het verhaal van een medicijnman die in geestverrukking komt en naar de hemelen gaat. Baptist kon mij slechts een stuk van deze mythe geven, dat men vindt in § 45. Het volledig verhaal geeft 3C (overgenomen mKG 53). Variaties: 1R 343, 2B 29 (overgenomen 1R 212) en de volgende, vrijwel overeenstemmende verhalen: Dance, 3C (overgenomen mKG 40), surP 2 en 6 Dec. 1906. Soortgelijke verhalen of fragmenten zijn opgeteekend van: Waraus (1R 206), Kaliñas (Gillin 194, surP 9), Makusis (2R 486), Taulipangs (KG II 81, 278, overgenomen mKG 109), Tembes (2N 295, overgenomen mKG 180), Chané-Chriguanos (Nordenskiöld, overgenomen mKG 287). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 15.De inhoud dezer mythe is in het kort als volgt: Makanahoro verandert zichzelf in het reeds stinkend lijk van een hert. Als de gieren er op af komen, grijpt hij een vrouwelijke koningsgier die haar vederkleed had afgelegd en zij blijft bij hem als zijn vrouw. Met haar gaat hij naar den hemel en moet daar voor haar vader verschillende proeven afleggen. Zou hij daarin niet slagen, dan zou het hem het leven kosten; doch dieren komen hem te hulp en zoo volbrengt hij alle proeven. Niettemin blijft de familie van zijn vrouw hem slecht gezind en ten slotte wordt hij door hen gedood. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het verhaal dat Dance enz. hebben opgeteekend, is de moeder van Makanahoro's vrouw van het gierengeslacht, doch gehuwd met een kaaiman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 16.De gier of koningsgier is bij vele volken van Zuid-Amerika de geleider naar en door de hemelen en er wordt ook wel gezegd dat de koningsgieren eigenlijk geesten zijn, die slechts tijdelijk een vederkleed aantrekken. De kaaiman is volgens de Arawakken de meester van al wat leeft in het water; als de medicijnman gezeten is op een bankje (afbeelding 1R 330) waarop aan den eenen kant een kaaimanskop is uitgebeiteld, dan beheerscht hij alles wat door den kaaiman wordt gegeten. De kaaimansgeest is de zitbank van de Oriyu, de Watergodin en Kaliñas zeggen, dat als die geest zich losmaakt uit het slijk, wij dat op aarde voelen als aardbeving. De proeven komen wel is waar niet in bijzonderheden overeen met die welke volgens Baptist de noviet doormaakt (§ 3), maar er is ongetwijfeld hetzelfde mede bedoeld. Het vleugels aantrekken en ten hemel vliegen, of door een koningsgier naar den hemel worden gevoerd, is wellicht oorspronkelijk een door den droom gevormd symbolisch beeld van wat de Indiaan beleeft bij den overgang in de extase. In de variaties van deze mythe bij 1R 343, wil Makanahoro met behulp der kleinere vogels het koningsgierengeslacht overwinnen, doch deze steken de wereld in brand, waarop Makanahoro het laat regenen. Deze episode is verwant aan de mythe van wereldbrand en zondvloed en in beide aspecten wellicht een schildering van seizoenverschijnselen in de natuur en tevens passend op erotische belevingen. Maar met alle mythen van de wereldramp (die een einde maakte aan den paradijstoestand, waarna de wereld werd zooals zij thans nog is) heeft ze gemeen, dat het een schildering zou kunnen zijn van hetgeen de Indiaan beleeft als hij uit de zaligheid van de extase ontwaakt in zijn aardsche omgeving. De verwantschap van het slot der Makanahoro-mythe met de mythen van de wereldramp en wereldverandering is ook duidelijk te zien bij 3C 682, surP 1906. Daarin heet het, dat de gierendochter nadat zij haar familie gewroken heeft, gillend het woud in loopt, en: ‘Een wonderbare gebeurtenis vond plaats. De wind, het gegil volgende, baande zich een weg door de woudreuzen, die overal omvielen. Donkere wolken bedekten het gelaat van Adaheli (de zon; ten rechte Háddali) en daartusschen flitste de bliksem; donder en slagregen kwamen aanzetten. De wateren stroomden in woeste vaart naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beneden, waar zij de opklimmende wateren ontmoetten, hetgeen woeste golven veroorzaakte. De visschen werden medegesleurd, slangen beten om zich heen, de kaaimans verslonden hun prooi en de jaguars verslonden de agoetis’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 17.Hier volgt een kort overzicht van de proeven die genoemd worden in de Makanahoro-mythen en overeenkomstige verhalen van naburige volken: De held en zijn jonge vrouw begeven zich naar haar familie. Zij komen bij de zon, bij de maan, bij den wind, bij de gieren (vgl. § 54). De moeder van het meisje biedt den man als drank een schaal met bloed en een schaal met kassavedrank aan, en als voedsel rauw vleesch en kassave; hij doet de juiste keuze (kassavedrank en kassave)Ga naar voetnoot30. De man moet, gelijk gebruikelijk als een Indiaan wil trouwen, proeven afleggen; voor elke proef wordt hem een etmaal toegestaan. Het zijn: een medicijnmansbank maken met de beeltenis van den schoonvader (of de schoonmoeder; kaaiman of gier); waterspin, duizendpoot, groote mier en vuurmiertjes steken of bijten den in zijn hangmat liggenden schoonvader, zoodat deze zijn aangezicht toontGa naar voetnoot31; een huis oprichten op de naakte rots; de wurm delft gaten in de rotsGa naar voetnoot32; het huis een dak van kleurige vogelvederen geven; de kolibries en de papegaaien geven hun vederenGa naar voetnoot33. In variaties op deze mythe bij Arawakken en anderen, vindt men in de plaats van, of nevens de genoemde proeven, vermeld: met een mand een meertje leegscheppen om de waterdieren te vangen; de groote mier metselt de mand dicht, of de libellen scheppen het waterGa naar voetnoot34; een veld openkappen; de specht helpt, de valk houdt de wacht; elken dag is het gekapte opnieuw opgegroeid, de gieren veroorzaken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat; de bladsnijdmieren helpen door het gekapte terstond op te ruimenGa naar voetnoot35; Makanahoro steekt zijn fluit door een gat in den muur die het veld omringt, verandert zich in een vlieg en ontsnapt door het gat der fluitGa naar voetnoot36. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe van Harliwanli, den eersten medicijnman.§ 18.Nog belangwekkender is de mythe van Harliwanli of Harawanili, den eersten medicijnmanGa naar voetnoot37. Baptist gaf mij er een tekst van, die afgedrukt is ar1G 275; eveneens vindt men het volledige verhaal bij 1R 3-8; fragmenten geven 3C 485, 1B 401, 2B 18 en 12. Straks zal men zien, dat de Guarani-mythe van Guyraypoty en de Kaliña-mythe van Kalaipiu overeenkomstige verhalen zijn. En nog eenige mythen zijn hieraan verwant: Warau Komatari, 1R 336; Kaliña Komanakoto, Gillin 170; Palikur 4N 90; Šipaya Kumafari 3N 1004. Hier volgt nu een korte samenvatting van de Harliwanliteksten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 19.Er was een tijd toen de medicijnkunst nog niet bekend was. Harliwanli heeft het eerst de medicijnkunst gegeven. In den ouden tijd leefden de natuurgeesten in vrede en vriendschap met den menschen. Toen is er ongenoegen gekomen. Kinderen der geesten deden uitwerpselen in het voedsel der menschen; de menschen doodden die kinderen; hun ouders, de geesten, werden uitermate toornig en de opperste dier geesten profeteerde: alle rampen en ziekten zullen over de menschen komen. Daarop maakten zij zich onzichtbaar en zij begonnen de menschen te kwellenGa naar voetnoot38. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En Harliwanli sprak: ‘Als wij dat zoo voort laten gaan, zullen wij allen omkomen; laat ons de booze geesten bestrijden’. Hij had een ontmoeting met de oriyu (slangenmoeder, watergeest) die als een beeldschoone vrouw uit het water verrees. Deze gaf hem een stek om te planten en daaruit groeide een kalebasboom (Crescentia Cuyete) op; en zij leerde hem, hoe hij het vruchtvleesch moest verwijderen. Zij dook onder water en bracht witte steentjes boven, deed die in de kalebasschil, stak er een handvat door, dat ze van boven met vederen tooide, en nu was het een medicijnrammelaar; ze leerde hem, hoe dien rammelaar te gebruiken. Ook gaf ze hem sterke tabak, waartegen de booze geesten niet bestand zouden zijnGa naar voetnoot39Ga naar voetnoot40. Nu liet Harliwanli door zijn jongere broeders een medicijnhuis bouwen. Hij zaaide de tabakszaden en de tabak wies op; hij wikkelde de gedroogde bladeren in palmblad en het werd een sigaar. En nu onderwees hij zijn twee jongere broeders de medicijnkunstGa naar voetnoot41. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 20.Toen nu alles op orde was, nam hij twee vrouwen tot echtgenootenGa naar voetnoot42. Die vrouwen echter misdroegen zich met zijn broedersGa naar voetnoot43. De oudste, Orliro, ging eens haar man die op het veld was, drank brengen, toen ze haar zwager Orowama ontmoetten, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mauritiepalmvezels was gaan halen voor vlechtwerk. De vrouw trachtte hem over te halen tot een minnehandel, doch hij wilde niet, want zijn broeder zou het dadelijk bemerken omdat hij een medicijnman was. Doch zij hield aan, zeggend dat haar man er nooit achter zou komen, en het geschiedde. Voor zij bij het veld kwam, brak zij den kalebas en wondde haar knie met een puntigen stok zoodat er bloed uit kwam. Toen H. haar hinkende aan zag komen, vroeg hij wat er gebeurd was. Zij wees op haar knie en vertelde, dat zij bij ongeluk op een boomstomp was gevallen. Maar hij was een scherpzinnige medicijnman en wist precies wat er gebeurd was. De andere zuster, Sibarojen, ontmoette haar jongsten zwager Hiwanama en verleidde dezen om van den gegisten drank te gebruiken, totdat hij niet meer wist wat hij deed. Toen zij op het veld kwamen, zette een wesp zich op het been van Hiwanama, wat een bewijs was van schuld bij de vrouw. En Harliwanli ondervroeg haar; doch zij ontkende en zette daar kracht aan bij, door de verzekering te herhalen, terwijl ze de kalebas stuk sloeg tegen het been van Hiwanama. Harliwanli liet niets blijken van zijn toorn, doch op een dag zeide hij tot zijn vrouwen: ‘Laat ons naar het meer gaan, ik heb daar veel visch gezien’. Zij gingen er heen en vingen vele visschen en Harliwanli liet de vrouwen een groot vuur aanmaken om de visch te rooken. Sibarlojen kreeg het zoo heet bij het vuur, dat ze een bad ging nemen. Doch nauwelijks te water, begon zij te zwemmen en toen sprak Harliwanli: ‘Word aldus, word een bruinvisch’ en zij veranderde in een bruinvisch. Toen Orliro dat zag werd zij angstig; zij bekende haar schuld en smeekte om genade. Harliwanli sprak haar vriendelijk toe, zoodat zij begon te lachen. (Of: Zij hadden schildpadden gevangen en op het vuur gelegd; doch het waren geen gewone schildpadden; zij liepen telkens weg! en daarom moest de vrouw lachen). Zij kon niet meer ophouden van het lachen en riep almaardoor ‘beletata’. En Harliwanli sprak: ‘Je houdt zooveel van lachen en nu zal je je leven lang lachen’. En hij veranderd haar in de Beletata, den karakaravalk. Om zijn beide broeders te straffen, bedreef hij 's nachts de medicijnkunst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen zijn oudste broeder thuis was, kwam daar een vogeltje, dat begon te zingen, alsof het den naam ‘Olowa’ uitsprak. De man werd boos en schoot een pijl naar het vogeltje, doch miste; een volgende pijl miste weder en de derde ook en toen hij zich omkeerde om dien pijl op te rapen, bemerkte hij dat rondom hem een groot, water was en op de plek waar hij was groeiden slechts wonderlijke gewassen. Dat vogeltje was een geest geweest en had hem naar dit verbanningsoord gelokt. Den tweeden broeder Hiwanama, liet H. verdwijnen naar een land waar geesten woonden die geen beenderen hadden; zij trokken al de beenderen uit zijn lichaam en hingen die in een bundel onder het dak; slechts zijn vingerkootjes lieten zij hem en daaraan slepen de geestenkinderen hun pijlpunten. Hij werd in een hangmat gelegd en kon zich niet meer bewegen. Op voorspraak van hun moeder, begaf later H. zich naar dat land. Hij stak de beenderen weer in het lichaam van zijn broeder en zij vluchtten. Toen de geesten hen achtervolgden vluchtten zij in het hol van een gordeldier en H. stak zijn hand naar buiten en die was als een slang en de beenderloozen meenden dat het een Lachesis-slang was, die gemeenlijk woont in een gordeldierhol. Terwijl nu de geesten daarnaar keken, veranderde H. zichzelf en zijn broeder in papegaaien en zoo vlogen zij naar huis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 21.En nu waarschuwde H. zijn familie om zich gereed te houden. Op een dag vlogen papegaaien over; een dier papegaaien liet een pit vallen; H. zette er zijn voet op en hoe de papegaai ook smeekte, hij wilde de pit niet teruggeven. Uit de pit wies in weinige maanden een boom op, de hiali-boom. En nu sprak H. tot zijn familie: ‘Laat ons deze wereld verlaten’. Tegen den avond klommen allen in den hiali-boom; H. nam plaats in de kruin en hanteerde daar den medicijnmansrammelaar. En de boom ontwortelde zich en steeg met hen allen ten hemelGa naar voetnoot44. Doch een zuster van H. had haar schortje vergeten en ging terug om dat te halen. Zij kon niet meer medekomen en werd een boomeend; die eenden roepen nog altijd ‘da-kweyu da-iba’, mijn schortje ik heb achtergelatenGa naar voetnoot45. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe der Guaranis van Guyraypoty.§ 22.Bij Guaranis in het Zuiden van Brazilië heeft Nimuendaju een mythe aangetroffen van den volgenden inhoud: Ons aller Groote Vader kwam op aarde en sprak tot GuyraypotyGa naar voetnoot46: ‘Zorgt ervoor dat gij danst, de aarde zal slecht worden!’ Zij dansten drie jaren lang, toen zij den donder van den ondergang hoorden. De aarde brandde en kalfde voortdurend af, van het Westen uit kalfde de aarde af. En Guyraypoty sprak tot zijn kinderen: ‘Laat ons heengaan! De donder van den ondergang is vreeswekkend!’ En zij gingen naar het Oosten, naar het zeestrand. Daarheen gingen zij. En G.'s kinderen vroegen hem: ‘Hier zal het verderf toch niet naar boven komen’. En zijn kinderen maakten kostgronden. Het jaar ging voorbij en men hoorde wederom den donder van den ondergang. Zij trokken wederom. Na eenigen tijd stortte de aarde sneller af en G.'s kinderen vroegen: ‘Hier zal toch niet dadelijk het verderf opstijgen?’ - ‘Thans, zoo heet het, zal het kwaad sneller komen; maakt geen kostgronden meer’, zoo sprak Ons aller Groote Vader tot G., hetgeen G. weder aan zijn kinderen vertelde. En G.'s kinderen maakten geen veld meer en toen vroegen zij: ‘Hoe zal het ons gaan?’ - Ik alleen zal laten verschijnen, wat onze voeding zal zijn’Ga naar voetnoot47. En zij trokken verder, ver weg. ‘Hebt gij honger?’ - ‘De kinderen die spelen hebben een weinig honger’. Toen sprak hij: ‘Spreid een doek voor mij uit’. Hij ging en schudde zijn lichaam en vond en wierp in het doek mais en ook patatten en meelkoeken. Deze gaf hij aan zijn kinderen. Toen trokken zij verder, ver weg. ‘Eet gij thans Jaboticaba?’Ga naar voetnoot48 - ‘Wij eten het’. Hij trapte tegen een boom en liet jaboticaba verschijnen, opdat zijn kinderen er van zouden eten. ‘Laat een tak over, opdat degenen die na ons komen ook te eten zullen vinden’. En de aarde verbrandde sneller en sneller. Wederom trokken zij en wederom vroegen de kinderen van G.: ‘Zal dit land wellicht in stand blijven? En hij sprak tot zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinderen: “Dit gebergte, dat de zee tegenhoudt, zoo wordt gezegd, zal werkelijk in stand blijven”. En zij bleven. “Maakt thans een huis voor ons, uit planken, anders zal het water als het komt, ons huis vernielen; dat zegt Ons aller Groote Vader tot mij”. En G. sprak tot de Juperú-menschenGa naar voetnoot49: “Helpt mijn kinderen een weinig!” - “Ik help niet, ik wil een boot maken”. Tot de eend sprak hij: “Help mijn kinderen een weinig bij den bouw van het huis”. - “Ik help u niet, omdat ik zal vliegen”. - “Niet waar”, sprak hij tot de SuruváGa naar voetnoot50, gij wilt ook mijn kinderen niet helpen bij het huis?’ - ‘Ik ook niet, ik wil eerst zien of het water werkelijk komt’. - ‘Blijft dan; wij zullen zien hoe het u zal vergaan, als het water komt’. En zij maakten een huis van planken, maakten het huis gereed en dansten wederom. ‘Weest niet bang, als het water als een muur komt opzetten, want het heet, dat het water komen moet om den door den wereldbrand verhitten aardstutGa naar voetnoot51 af te koelen’. En: ‘Danst drie jaren door’, zoo heeft hij gezegd. Daar kwam het water aanrollen: ‘Let op, dat gij niet bang wordt!’ Het water kwam als een over den kop stortende golf. En de Juperú riep: ‘Breng mij de steenen bijl, ik wil een boot maken waarin ik mij kan inschepen’. En hij riep, doch reeds wielde het schuim over zijn hoofd, en nu nog zijn de vederen op den kop der Juperus samengedraaid. De eend trachtte tevergeefs te vliegen; de waterdieren vraten haar op. De Suruva riep ook: ‘Het water komt werkelijk!’ Zoo sprak hij en het water drong in zijn bek en zoo ging zijn adem over in een vogel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 25.G.'s dochter bezat een jong gordeldier, dat zij medegenomen had. En het water bedekte het huis. En G.'s vrouw sprak tot haar man: ‘Klim op het huis’. En G. weende en zijn vrouw sprak: ‘Let op, dat ge niet bang wordt, mijn vader, breid goed uw armen uit voor de vogelenschaar. Als goede vogels (die geen vleesch eten en wier vederen voor religieuse doeleinden gebruikt worden) op uw lichaam neerstrijken, hef ze dan op naar het zenith’. En van dat oogenblik af | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sloeg zij met den rinkelenden dansstaf tegen den stijl van het huis. En G. zong het plechtige medicijngezang, de Ñeẽngarai. En het huis kwam in beweging en dreef op de wateren en steeg op en ging heen. Zij bereikten de poort des hemels en het huis ging naar binnen en vlak achter hen aan kwam het water. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 25.Men zou kunnen meenen, dat deze Guaranis het zondvloedverhaal uit den Bijbel hebben overgenomen; doch vergelijking met andere mythen toont, dat deze mythe zeer wel oorspronkelijk amerikaansch kan zijn. Alleen is het mogelijk, dat Ons aller Groote Vader, een figuur die anders op den achtergrond blijft, hier sprekende wordt ingevoerd naar analogie van het bijbelsch verhaal, en misschien wordt verteld dat het huis ‘van planken’ is, naar het voorbeeld van de arke Noachs. Volgens Nimuendajú, die in den stam was opgenomen en gehuwd, droomden de medicijnmannen nog telkens dat de wereld bezig was te vergaan. En de groep Guaranis die N. in 1912 aantrof nabij São Paulo, was zelfs op weg naar den Oceaan om te ontsnappen aan dien ondergang. Waarschijnlijk zijn ook vroegere immigraties van Tupi-Guarani-volken uit dergelijke beweegredenen voortgekomenGa naar voetnoot52. Er is hier een vermenging van hetgeen in de extase beleefd wordt met de stoffelijke wereld, die meer voorkomt bij Indianen. Met het huis is wellicht bedoeld het medicijnhuis dat de novieten moeten bouwen; het losraken van de aarde komt overeen met het zich ontwortelen van den hiali-boom in de arawaksche Harliwanlimythe. De zorgeloozen komen om het leven. Voor de Indianen is het een plicht, als zij de geschiktheid daartoe hebben, de inwijding door te maken, waardoor zij de gemeenschap met de geestenwereld herstellen. Het is gevaarlijk als men de geesten niet ziet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe der Kaliñas van Kalaipiu.§ 26.Nauw verwant met de mythen van Guyraipoty en Harliwanli, is de bij Kaliñas opgeteekende mythe van Kalaipiu (meP II 62), die luidt als volgt: Penalu amu weipiombo (in den ouden tijd gebeurde het), dat er onder de Kaliñas plotseling een man verscheen, van wien niemand wist van waar hij kwam of wat hij wilde. Daarom vroeg men hem: ‘Wie zijt gij?’ - ‘Mijn naam is KalaipiuGa naar voetnoot53; ik ben uit de dooden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herboren. En ik waarschuw u, dat er een vloed zal komen, gevolgd door een verterend vuur, dat alles zal verbranden. Allen zult gij omkomen, zoo gij niet bij tijds uwe kampjesGa naar voetnoot54 van de aarde lossnijdt’. De Indianen geloofden den man niet. De medicijnmannen riepen de Okoyumu, den geest der Tijdslang (watergeest) op, om de woorden te bevestigen. Doch tevergeefs. Toen spraken zij: ‘De tijd zwijgt, gij hebt gelogen’. Doch Kalaipiu antwoordde: ‘Zij heeft gezwegen, omdat zoolang ik op aarde ben, dit niet kan geschieden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 27.Een hevige discussie volgde onder de medicijnmannen, met het gevolg dat zij den spreker aangrepen en vastbonden aan een kampje. Slechts een vrouw geloofde hem en sneed de voeten van het kampje los van de aarde. Toen braken de wateren los; de regen viel hevig, en allen werden verzwolgen in den maalstroom, uitgezonderd Kalaipiu en de vrouw, die met hun kampjes omhoog stegen. Doch toen de vloed op het hoogst stond, herinnerde de vrouw zich dat zij haar roekoe-verf op aarde vergeten had. Zij begaf zich naar omlaag. Maar op hetzelfde oogenblik ontstaken de wateren in vuur. De vrouw werd verteerd, terwijl Kalaipiu met zijn kampje omhoog steeg waar hij thans den overgang vormt tot den hemel. De ongehoorzame vrouw veranderde in een roodborstje (Leistes guianensis). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 28.Deze mythe laat zich gemakkelijk lezen. ‘Ik ben uit de dooden herrezen’. De medicijnman die zich in trance begeeft, ‘sterft’. Het karibische woord ‘sterven’ *ropu, beduidt flauwvallen, verwelken, het arawaksche woord ‘sterven’ odo beduidt vermoedelijk onbewegelijk worden, verstijven. Deze woorden passen dus zoowel op den dood als op de trance waarbij het lichaam in zwijm ligt. Maar de ziel komt in de trance, gelijk ook tijdens den slaap, in het geestenrijk waar ook de zielen der dooden komen. Het ‘herboren’ wijst erop, dat bedoeld is de medicijnman die uit de trance ontwaakt is en vertellen kan, wat daar in voorbereiding is en zich eerlang in de materieele wereld zal openbaren. Dan komt de wereldramp. Evenals in de mythen van Guyraipoty en Harliwanli ontkomt de medicijnman, de ingewijde, die zich tijdig heeft losgemaakt van het aardsche, het vergankelijke. Ook hier is er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vrouw, die wel mede ten hemel vaart, maar nog te veel aan de aarde denkt en daarom slechts een vogel wordt, half aardewezen en half hemelwezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe der Kaliñas van Epetembo.§ 29.Kalaipiu is volgens me PII 63 een der synoniemen van Epetembo of Ipyétemë, d.i. zonder-been, Eenbeen, die de hoofdpersoon is van een het eerst door de Penards (me PII 39, overgenomen mKG 76) opgeteekende mythe. Hier volgt een verkorte samenvatting van de teksten van Penard en van Ahl 370 en de door Baptist medegedeelde arawaksche tekst arlG 289. Eertijds, lang geleden, viel er zware regen en een man sprak tot zijn vrouw: ‘Ik ga lekker droomen’. De vrouw vatte dit letterlijk op en zeide tot haar broeders: ‘Uw zwager zegt 'ik wil in den regen slapen’. De zwagers bonden den man in zijn hangmat en hingen die buiten in den regen; eerst den volgenden ochtend maakten zij hem los; toen was zijn huid wit geworden van vocht en koude. Hij verdroeg alles doch drie dagen later ging hij met zijn vrouw het bosch in om te jagen; daar liet hij haar een vuur aanmaken en zelf vlocht hij een korf en toen die gereed was, liet hij de vrouw er in kruipen om de maat te nemen. Toen zij er in was, sloot hij den korf en legde dien boven het vuur, zeggende: ‘Hier zal ik je laten lijden gelijk je mij hebt laten lijden’. Haar geroosterd lichaam sneed hij aan stukken, gelijk men met een stuk wild pleegt te doen. Hij ging naar huis en, zeggende dat hij vleesch van een wild zwijn had medegebracht, liet hij zijn schoonmoeder van dat vleesch eten, het eerst van de lever, die bovenop lag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 30.Toen de schoonmoeder echter ontdekte, dat het vleesch het lichaam van haar dochter was, vluchtte de man, achtervolgd door zijn zwagers. Hij maakte uit twee maisspieren een ani-vogel (tapirvogel) die waarschuwde toen de vervolgers naderden; daarna karakaravalken (ook tapirvogels) die door hun gekras de vervolgers ophielden; daarna koornvogels die door hun gekwetter de vervolgers ophielden. Eindelijk was hij uitgeput en op een zandstrand zonk hij neder. Daar sloegen de zwagers hem een been af, tot aan de knie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 31.De man leed vreeselijk en dacht: ‘Wat zal ik worden? Zal ik de Plejaden worden? - Neen, want dan zullen de menschen zeggen: “daar is Plejaden weer aan den hemel verschenen”.’ En zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemde hij allerlei zaken op die hij zou kunnen worden, maar verwierp ze weder. Ten slotte riep hij den koningsgier aan en deze nam hem mede naar den hemel en daar werd hij het sterrebeeld ‘de hemelsche strijder zonder been’ (ongeveer ons sterrebeeld Orion), dat de Zon roept en draagt (n.1. nabij de zon staat, als de groote droge tijd aanbreekt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 32.Vergelijken wij nu deze mythe met die van Kalaipiu, dan vinden wij in beide den regen, d.i. de wereldramp, en de held die ten hemel stijgt. In de Harliwanli-mythe neemt de held plaats in den heiligen hiali-boom die zich ontwortelt, in de Guyraypoty-mythe en de Kalaipiu-mythe stijgt hij met huis of kampje ten hemel, hetgeen overeenkomt met de verhalen, dat sterke medicijnmannen met medicijnhut en al ten hemel stijgen. In de Epetembo-mythe wordt hij door den koningsgiergeest (zie § 16 noot 6), en pP 631, 646) naar den hemel gevoerd. In weer andere mythen stijgt de held ten hemel langs een pijlenketen of ladder (oayG 76, 91). Terwijl in de Kalaipiu-mythe de vrouw het kampje van den held lossnijdt van de aarde, wordt hier door de zwagers zijn been afgehakt. Vermoedelijk zinspeelt dit erop, dat het aardsche bij de aarde blijft, het lichaam van den in trance verkeerenden medicijnman achterblijft, terwijl zijn ziel omhoog zweeft. Deze onderstelling wordt bijkans zekerheid wanneer wij ook te rade gaan met verwante mythen der Accawoios, Taulipangs enz. (overzicht KG II 265), waarin een broeder, of zwagers, of de vrouw, het been afhakken (zie ook § 33 tweelingmythe, de vrouw hakt het been af) en waarin bovendien verteld wordt van overspel van de vrouw met den broeder of met een tapir (welk dier bij de Kaliñas geldt als symbool van vleeschelijke lust. De mythe van Mabëkïli (zonder dijbeen) der Arawakken, me PII 60 en sur P 7, behoort hierbij). Dit herinnert ons echter aan de overspel-episode der Harliwanlimythe, § 20. Maar dan mag men de vergelijking nog verder uitstrekken en het op jacht gaan en een vrouw aan de hitte van het vuur blootstellen in de Harliwanli-mythe vastkoppelen aan het op jacht gaan en roosteren der vrouw in de Epetembo-mythe. Nu zijn alle mythische personen en gebeurtenissen eigenlijk symbolen voor zieleëigenschappen en zielegebeurtenissen en naar indiaansche opvatting zijn alle natuurobjecten en natuurverschijnselen symbolen voor de psychisch-geestelijke werkelijkheid der wereld (als in Goethe's Faust: ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’). Dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt het echter begrijpelijk, dat de mythische figuren en gebeurtenissen dikwijls lijken op een dichterlijke uitbeelding van de natuurGa naar voetnoot55. In de tweelingmythen van Zuid-Amerika komt de moeder der tweelingen overeen met den maanvorm, oudere broeder met het duistere der maan, jongere broeder met het lichte der maanGa naar voetnoot56. Evenzoo kan men het slapen in den regen en leelijk worden van de huid van Epetembo vergelijken met het afnemen der maan en het boven vuur roosteren van de in een korf gepaste vrouw met het toenemen der maan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mythe van de goddelijke tweelingen.§ 33.Gelijk zoo vele volken van Amerika, hebben ook de Arawakken hun tweelingmythe. Baptist vertelde mij die mythe in de Nederlandsche taal (arlG 287) en later gaf hij mij de arawaksche text (§ 46 met vertaling). Een soortgelijk verhaal vernam IR 130, 263 (overgenomen mKG 7) van Waraus; fragmenten van zoo'n verhaal gaven Pane, 2B 27, 1R 135, 212. De amerikaansche tweelingmythen zijn veelal kosmogoniën en wellicht zeer oude verhalen. Maar ze passen ook min of meer op hemelverschijnselen, op de menschelijke ziel en op de verschijnselen der voortplanting. De tweelingmythen van Guyana worden uitvoerig behandeld in wG. Daar blijkt zeer duidelijk, dat de episode van de zwangere vrouw die haar man achterna reist, zinspeelt op de maan die de zon volgt. Die vrouw kiest den verkeerden weg, komt bij een familie van jaguars en wordt door deze verscheurd. Doch de moeder der jaguars, of de paddenmoeder, redt de bij deze gelegenheid geboren kinderen en kweekt ze op, waarna de tweelingen de jaguars dooden en vervolgens de pleegmoeder. Dan trekken zij de wijde wereld in, op zoek naar hun vader en moeten daarbij proeven doorstaan gelijk de medicijnnovieten. In dit arawaksch verhaal komt de zwangere vrouw bij een familie van gieren, die haar verscheuren, waarbij de kinderen gered worden door de gierenmoeder, die later door de kinderen gedood wordt. Hier begint de overeenkomst met de mythe van Epetembo en ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wante mythen (§ 29 vlg.) en nog duidelijker blijkt dat aan het slot, waar een der tweelingbroeders ongenoegen krijgt met zijn schoonmoeder, zijn been door zijn vrouw wordt afgeslagen en hij ten hemel stijgt en het sterrenbeeld Orion wordt. De proeven bepalen zich hier tot de ontmoeting met de reuzin, de moedergeest der jachtmieren; de ontknooping daarvan, waarbij de reuzin, zijn schoonmoeder, door den haaiengeest wordt verslonden, lijkt sterk op de episode van de smalle brug over het water, vermeld in § 3 met noot 10). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sterremythen.§ 34.Tal van mythen in Zuid-Amerika vertellen hoe vroeger een paradijstoestand, een gouden tijdvak heeft geheerscht, en hoe daaraan een einde kwam. De geesten scheidden zich af van de menschen (§ 19). In onzen trant mogen wij misschien zeggen, dat er scheiding kwam tusschen het dagbewustzijn dat helderder werd en het onderbewustzijn en droombewustzijn, dat doffer werd38). De medicijnman, de ingewijde, kan zich weder in ouden toestand brengen, en de mythen van Harliwanli, Guyraypoty en Kalaipiu vertellen van een hemelvaart zonder terugkeer, waarbij dan in de mythe van Epetembo en de arawaksche tweelingmythe de held een sterrebeeld wordt. Iets dergelijks nu wordt in de sterremythen van §§ 47-51 geschilderd van die geesten of zielen, die niet den gang door de materie, door de wereld van ruimte en tijd hebben medegemaakt. Die geesten hebben naar indiaansche opvatting elk in een sterrebeeld hun instralingpunt in de ruimte. De aanleiding tot de scheiding is ook hier van ethisch-moreelen aard. Volgens Baptist wist men vroeger van elk sterrebeeld een mythe te vertellen, doch hij kende er maar enkele van. Die weinige geeft ik hier, met een paar mythen die een Kaliña mij dicteerde, aangevuld met enkele weinig bekende mythen die de Penards hebben opgeteekend. Uit verschillende gegevens heb ik, zoo goed als het kon, de hier volgende lijst van arawaksche sterrebeelden samengesteld, gerangschikt naar Ascensio recta.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 35.De mythe van het Zuiderkruis, § 47, is in Guyana aangetroffen bij Wapisianas, 1Far 103, Makusis en Waraus, 1R 261, Kaliñas, Ahl 442, Akawoios, Dance 343, Oayanas, oayG 90. De hier genoemde fakkel aleléti maakten de Arawakken vroeger van oud doek, gedoopt in kokende bijenwas (mába-tíka, honigbij-uitwerpsel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of aruwa-tíka, tijgerkat-uitwerpsel). Als kaars gebruikte men ook de hars van den boom Icica (hayawá-kχë)of van Hymenaea Courbaril (kwa̱nali-kχë). De Icica-hars wordt in Guyana wel in verband gebracht met den melkkikker (arawaksch Káratetéi), die een wit vocht afscheidt, welke kikker in de mythen als een groot jager geldt. Bij de Taulipangs, KG III 41, heet β Centauri kunawa = melkkikker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 36.Met de mythe van Warubuši, den slang-mensch, § 48, hangen vermoedelijk samen verscheidene andere mythen waarin een vrouw als gevolg van een onwettige verbinding van een of twee slangen bevalt; uitvoeriger behandeld in wG. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 37.Een soortgelijk verhaal als de mythe van Lyra, § 49, geven surP2 en Ahl 336 (Kaliña, sterrebeeld o̱mbata-po). Het is klaarblijkelijk hetzelfde als de episode van de booze schoonmoeder die door den haaigeest verslonden wordt, in de arawaksche tweelingmythe §§ 33, 46, en vgl. ook § 3 en noot 10) het water met de smalle brug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 38.Het slot der mythe van de jaguarster, § 50, hangt vermoedelijk samen met de rol van den ‘eeuwigen jaguar’ (Guarani, 1Nim 318) of de in troepen jagende tijgers van alle grootten, de symbolische zondetijgers der Kaliñas (meP II 21), bij de Arawakken als warakaba-aroa, trompettervogel-tijgers, bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 39.De mythe van de agoetister, § 51, komt, behoudens geringe verschillen, overeen met de mythe der Akawoios, Dance 296, ook 1R 262. In een soortgelijke mythe der Taulipangs, wordt de vrouw een gordeldier, haar kinderen honingetende viervoetige dieren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 40.De mythe van het verlies der onsterfelijkheid, ietwat vereuropeescht reeds bij 1C 514, houdt kennelijk verband met sterrebeelden en seizoenen. Overeenkomstige mythen zijn aangetroffen bij Waraus, waG 71, en Šipaias, 3Nim 385. In een grooter verband worden zij behandeld in wG. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 41.De mythe van den man die op een kikvorsch sprong, § 54, is, iets minder volledig, reeds door 1C 521, medegedeeld. Baptist zeide: ‘ik ken het begin van dit verhaal niet goed’. Dit verhaal is kennelijk verwant aan de Arekuna-mythe van Akalapizeima (KG II 51), aan welke mythe duidelijk te zien is, dat het hier gaat om de inwijding. Het achterblijven op een eenzame plek doet denken aan § 20, de episode der Harliwanli-mythe waarin de overspelige broeder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt gelokt naar een eenzame plek, het geesten- of doodenland; vgl. ook Tembe 2Nim 299 en 295, overgenomen mKG 188, 180. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 42.Het motief van den man die steeds dichter bij de begeerde vrouw komt, § 56, komt ook voor in de tweelingmythe der Tembes, 2Nim 283. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Arawak medicijnman wordt.
|
Aba | diá-he | seméyoGa naar voetnootb. | okhonán. | Kháro-koro | wá-amon |
een | verhaal | medicijnman | betreffend | heden | ons-bij |
sábo-ka | seméyonoGa naar voetnootb. | wakíli | áitha-koa | d-aGa naar voetnootc. | abá-li | thóyo-či |
niet meer | medicijnmannen | eertijds | kennen-nog | ik-doe | een | oude |
wadíli | lih | semeči-či-kobá | th-aGa naar voetnootc. | L-áka-ka da | kídia | n-a-n fa |
man | die | medicijnman-was geweest | hij-vertelt | aldus | zij-doen |
abá-no | aba | séme-či-či bía | beso-na. | Kenkhóro | l-enebetá fa |
eenigen | een | medicijnman | zich metamorfoseeren | alsdan | hij-scheiden van |
thomákwa-ron | ómá da, | hiáro-no | óma-koah | (diá-n | tho | má-tho |
alles | met | vrouwen | met-blijvend | gezegd | dat | met |
thomakowarón | sábo) |
alles | nog meer |
Aba-khóro tha | fíro-tho | bahë | (tokái) | amarlíto | fa da; | kenkhó da |
een | groot | huis | medicijnhut | gemaakt | wordt | vervolgens |
lih | abá da | amárlikhotoa-ci-n | kidia | na | fá da | i: | abátiman | káči |
hij | een | leerling | aldus | men | doet | hem | 6 | maand |
khóro | kia | tókai | óloko da fa | i, | kídia | l-a-n bia |
dat | medicijnhuis | in zal zijn | hij | aldus | hij-doen om te |
awrowa-n. | N-adëkhë | fa khóro da | i | báña | usáda |
medicijn-studeeren | men ziet | toe | (op) hem | een tijdlang | kind |
da | i | wadíli-n fa | tóho | l-órowa-sa | fa | khoná. | Tóho abátiman |
zijn | hij | man worden | dat | zijn leersel | worden | betreffend | die 6 |
kači | olóko | bo-n | l-ikisídi fa da | l-afodi da | i. | Aba-khóro thó |
maand | in | zijnde | hij-beoordeelen | zijn-meester | hem | een die |
yo-tho | (hébe-tho) | hiáro | adëkhë fa | l-ókhona | áni-wa; |
moederlijke | oude | vrouw | ziet (verzorgt) | hem-betreffende | zaken-eigen |
abikido-liá-no | dia | l-a | na | fa | kia | u-kha | bó-n | káki-n fa; |
jongens | als | hij-zegt | men | doet | dien | tijd | leven |
bikidólia-n-tho | hiáro khóro | adëkhá-ma | l-ókhona da; | ába | hiáro | úsa |
jonge | vrouw niet | verzorgen-mag | hem-betreffend | een | vrouw | kind |
ki | bárlin | thóyoho | m-awčikí-n-kowá-n-tho. |
dewelk | werkelijk | oude | niet-gevonden-zijnde. |
Sóko-tho-khan | aboyowá-he | l-ëkë-ya fá | kia-mán-tho | ukhá da; |
klein weinig | voedsel | hij-eet | den ganschen | tijd |
máwčia | áha | šokó-tho-kan, | wá-m'n'dáli | kídin-kí-ba, | bakëlama |
ochtends vroeg | klein | middags | aldus wederom | avonds |
5 | č-ikiši | kha | dyaro | l-ëkë-kiká da ba | šóko-tho-khan; | oniabo |
5 | tijdstip (uur) | als | hij-eet wederom | klein stukje | water |
kídia m-a | kiká da ba, | šoko-tho | wábo khan | íwida'sa | óloko | l-ánika |
aldus | ook | klein | zeer | kalebasschaal | in | hij-neemt |
l-ëtë-n | bia | oniábo. |
tot drank | water |
Kidián-tho | thomakwá-ron | báli-n-bená da | ába | fíro-tho | alikhebetoáhe |
aldus | alles | voorbij-nadat | een | groot | feest |
n-abokoto fa | kenkhóro | lih | kákhi-či | l-orokotakóna-či | úsa | fa |
zij gaan vieren | vervolgens | die | mensch | zijn-medicijnmeester | hij | zal |
l-áni-n | lo-má da, | l-ëkánabi-n-kha | úsa-n l-ókhona-n | reke-ne koba. |
goed maken | hem-met | hij-opletten | zijn-geschiktheid | (toen zij) tezamen |
Atenowá da | ámaha | lih | orowá-či | aníti-sa | usá-n | |
waren | eerst | iets | die | medicijnleerling | wensch | keuren |
koná-n, | ken dá | l-órokotakana-či | dëkhë fa to | usá-n kobá |
dan | zijn-medicijnmeester | ziet | goed was geweest |
lo-marlikhótona-n. |
zijn-onderwijs |
L-afúdi da | th-ibónowa | bía | yúrli | obána | l-abokáa da, | kia ki |
zijn-meester | de gereedgemaakte | tabak | blad | hij-kookt | die |
l-isíki fa l-ëtháña-wa; | l-órokotakona-či | asikí-n | l-ëthaña-kí |
hij geeft (dat het) zijn drank (zij) | zijn-medicijnmeester | geven | zijn-drank-die |
da, | abári̱n | sómole-ká da | i. | Kenkhóro | somolí-n da | i | yáraha | ódo-či |
terstond | dronken-is | hij | als | dronken | hij | daar | doode |
dia filákoa-n | fíro-tho | hála üdiáko; | t-óbora | l-orokotákoná-či | lë-séme |
als liggen | groote | bank op | tevoren | zijn-medicijnmeester | zijn goede |
ábo | lokhondota da | i. |
geest met | vervullen | hem |
Kenkhóro | báikia | somolé da | i, | tórlodo-n | yon-kébena-n, | l-ëdëkhë-n |
toen | dronken | hij | nederliggen | daar-langdurig | hij-ziet |
bia | lo-tobë-i̱n | olókoa | abá lokhodi khó | thomákwaron; | l-ëdëkhá tha |
zijn-droom | in | verscheidene | alles | hij-ziet |
ába | fíro-tho | waboróko | k-íbiči | tho yon-tho fa | l-ëyadoa-n-ro | l-óso-n |
een | breed | pad | nabij | daarheen | hij-wandelen naar | hij-gaat |
fa. | Ki̱n | da | aténoa | l-udëkha | yohóro | áda | sakaro-bé | atikidí-tho |
en | eerst | hij-ziet | veel | boom | verdorde | die valt |
ká-inaba-η | bíti-ren | hürëki̱-n | tóho | wáboroko | óloko-ri̱η, | ki̱n |
achterover | geheel verbrand (?) | tezamen | die | weg | in | en |
l-ëdëkhí-η | kidián-tho da | mínka kho | hamarón da | i; | ki̱nkhó | l-a-n bia |
hij-zien | aldus | zéér | bang | hij | toen | hij-zegt |
l-onoa: | ‘Osákoa-ro | da fa óloa | d-anëkë fa. | Kiadíki | ló-bali̱-n-béna |
zichzelf | doorloopen | ik zal hart (moed) | ik-opnemen zal | daarna | hij-voorbij-gaan-nadat |
to-dokhóto | tho ló-mon, l-ánde fa da | fíro-tho | oniábo amu. |
het verschijnt | dat hem-aan hij-komen | groot | moeras aan |
Yon-tho fa | ló-kona-n abádro-khan | áda | benáta-he | idiakhó-di | kia áda |
daar | hij-wandelt een-kleine | hout | brug | erop | dat hout |
hírlibi-hírlibi tho | minkóro | yon-díki | lo-baliá | fa, | yomïn da | l-ëdëkhë |
rollend-drijven | zéér | daarna | hij-gaat | erover | daar | hij-ziet |
fa | óni-ráko | ába lókho-dó-kho | kaimá-tho | híme-be | ába lóko-dí-kho |
water-in | verscheidene | kwade | visschen | verscheidene |
sábo | oni-rakhó-dí tho khothá-be, | hamüšá | tho c-íki-n biá da. |
zéér | water-in-zijnd die dieren | honger | die zij-eten willen |
Kia díki | yu-waria | l-ósa-kí-n da ba, | l-ëdëkhá | kíka | ába, | waboróko |
daarna | van daar | hij gaat weder | hij ziet | wederom | een | weg |
ánakë | l-ëdëkhá | honóno-rli | šikwá, | tho-kórlokoda-n | bia tha |
midden | hij-ziet | hommel | nest | zij-vliegen heen en weer |
ló-bora-n | kinkhó | óloa | l-ënëkë-n | bia | kídaba | lo-báli-n bía dá | no. |
hem-voor | dan | hart | hij-opheffen | wederom | hij voorbijgaan | het |
L-ósa | kiká da ba | abá-n bo | l-andi-n bia, | yón-tho | ároa | ébera |
hij-gaat | wederom | andere (plaats) | hij-komt | daar | tijger | groote |
óma | l-óčika-n bia, | tóho da | abokotá-či | to da | i, | l-ënëki-n | oloá |
met | hij vindt | die | grijpen | die | hem | hij-opheffen | hart |
kida ba atenowá th-a,, | ló-motoa | thó-bora, | l-ëdëkhë-n | tho | aroá da, |
wederom aanvankelijk was | hij-vreest | hem-voor | hij-ziende | dien | tijger |
kenkho | th-osá-theGa naar voetnootd | l-ibici-ro | tho-yorakadí-n | bía, | thómora | halika |
toen | hij-ging | hem-tot | hij-weghalen | om te | maar | wat |
th-a-khóro da | i, | th-ebelidá-n bia tha | l-isifúdi. |
hij-doet-niet | hem | hij-likt | zijn-aangezicht |
Lo-báli | kika | thá da ba, | l-ándi̱-n bia, | abá-n-bo | kída ba |
hij gaat voorbij | weder | hij-komt | andere (plaats) | weder |
yohóro | otókoko | l-ibici | amórodo-n | ‘mira-ba-the | w-atoka-thé | bo-kóiši’; |
vele | duiven | hem-tot | vliegen | kom hier | wij-pikken | je-oogen |
lo-bali-ka ki ba. | Kinkhóro | l-osa-kwa-ro | l-a da, | l-ëdëkha | kíka |
hij gaat voorbij weder | toen | hij-dóórloopen | hij-doet | hij-ziet | weder |
hiáro da | fíro-tho, | koba | odyo | th-okotí-n-roai | ayoladó-ren-tho, | ki-dia |
vrouw | groote | geweest | borst | haar-voeten-tot | hangend | aldus |
th-á | da | th-imithoa kwa | th-á ti, | thómora | kidia | l-á-khóro. |
zij | doet | zij-uitgelachen worden | zij doet wil | maar | aldus | hij-doet-niet |
Ki̱n kí dia | l-a kiká da | abáli-n | osa-re | l-a da | kia | üsá-tho | wabóroko |
aldus | hij weder | voorbij | gaan | hij-doet | die | schoone | weg |
yón-tho | thomakwa-rón | ka-tokórlo-u-kili, | kia | wabóroko-ki | osá-ma |
alwaar | allerlei | met-bloemen-zijnd | die | weg | gaan-indien |
abohó | usa-ro | šikwa | yuli | sikwa-baná-ro. | Kidia | ikisidí-n | da | bó, |
leiden | goede | huis | tabak | dorp | aldus | proef afleggen | jij |
b-očikí-n, | üsa fa | semeci-n da | bó. | Yon da | üsá-ro | šikwa-yuri |
jij vinden | goed-worden | medicijnman | jij | daar | goed | huis |
šikwa-nan, | yoni | b-ëdëkhá da | yurli | daya | ka-tokóro-n | k-íwi-ni |
tabak-land | daar | je-ziet | tabaks | planten | met-bloesems | met-vruchten |
má-tho. |
mede. |
De booze tijger-medicijnman.
Arawaksche tekst.
§ 44.
Aba thá | lóko | wadilí da, | lo-maritá-bo | thá | kulyála |
eens was er | mensch | man | hij was makende | bootje |
ki̱nkho-báikia | ába | arowa | hébe-ra da | adeda-ti-bo | lu-dyako-nro da. |
toen | een | tijger | oude | springen-willend | hem-op |
Kia | tha khóro | árowa wabó yá da | no, | aba thá | semeči-či | imikodá-ya |
dat | was geen | tijger | hij | een | medicijnman | zendt |
da | no | tho-fári-n bia | da | i. | L-uneká tha | le-šimara-wá da, | lo-fári-n |
hem | hij-dooden om te | hem | hij-neemt | zijn-pijl | hij-dooden |
bia | thá da | no. | L-ukánabë-n | lokhodi thá da, | lo-thórada | fá da |
om te | hem | zijn-hooren | in | hij-werpt | op den |
no, | th-éte | l-ënekë-n bia da | tho wášina. |
grond hem | zijn-ingewand | hij-neemt | zijn hart |
Abáre | l-a tha | akóyona | l-ušikwá-nro da, | l-áka-n bía tha |
onmiddellijk | hij-doet | terugkeeren | zijn-huis-naar | hij zegt |
l-eréitho-wa da amáha | bali-tho | lo-má da. | Bahë-n tha | l-andë-n da, |
zijn-echtgenoote wat | gebeurd | hem-met | huis | hij-komt |
lo-bokotá da | aba karoá-tho | l-eréitho-wá | odowáda-η, | lo-tobádë-n |
hij-kookt | een gepeperde | zijn echtgenoote's pot | hij-onderdompelt |
bía tha | tho-wášina. | (Abá-no aká-n | lokhódi | l-oladi̱-n | bia thá da, |
het-hart | anderen zeggen | in | hij-doorboort |
l-eréitho | dówanda̱-n, | anakebo-rén | th-ešidona | bia th-ábo da). |
zijn vrouw's | pot | midden | het wordt gelegd |
L-eréitho tha, | lihi | semeči kili | da, | afaráti-kili | da | i, | ánde |
zijn-echtgenoote | die | medicijnman | dewelke | die wil dooden | hem | komt |
-fa | ná-mün da, | toráh tha | árowa owa̱šina, | akhoyabáthi | to |
hen-tot | die | tijger's hart | terugkeeren-wenschen | dat |
č-íreči | ómun da. | Seme-čí | kilí | da | mínka khóro | ábokona-yá | kiá |
haar-man | tot | medicijnman | dewelke | zéér | ongerust | dat |
doma | l-éreitho-wa | tatá | wabo | l-imikodá da: | ‘D-akanabána | b-irečí |
wegens | zijn-vrouw | sterk | zeer | hij-zendt | ik-hoor | je-man |
afári̱-n | árowa, | lo-khóyabaketha tëhë | tho | wašina khan | l-iki-nyáwa, |
doodt | tijger | hij-teruggeeft | zijn | hart | zijn-voedsel |
kídia | th-á-bo’, th-a | lih seme-cí | eréitho | ándi̱-n | ná-mun da. - |
aldus | hij-zegt | die medicijnman | echtgenoote | gaan | hen-tot |
‘Lihi | afará-li | arowá da, | sikáti-ka | khoro da | nó, | kiá doma | deka da |
die | dooder | tijger | geven-wil | niet | het | omdat | zien |
b-a | lo-bokotá da | no’. |
je-doet | hij-koken-doet | het |
Lihi | seme-či da | abeesowá-ka thá | l-kári | te-loko; | l-adia-ka |
die | medicijnman | kermt | zijn-pijn | ingewand-in | hij-zegt |
thá da | l-onowa | ikíhi | bitábo the. | Ki-adíki | hadia-n | tho | kamoniká |
bij zichzelve | vuur | brandend | daarna | spreken | die | ellende |
loko, | l-odá da. | Kidia | l-á-koba | afólidona | lihi | wadíli | kiwíhiya-kíli da |
in | hij-sterft | aldus | hij-was | verlost | die | man | vervolger |
i. |
hem |
De mythe van den medicijnman en de gierenvrouw.
Arawaksche tekst.
§ 45.
Abá | th-a | wadíli | Makanaóro | n-a-sa | máη. | Abá | ka tha |
eens | er-is | man | M. | genaamd | eens | geschiedde |
l-ébesona-η | aódo-tho | kuyála bía. | L-isidoató | yara | púlete | púlete |
hij-veranderen zich | dood | hert | hij-legt zich | daar | vlakke | grond |
da kwa-thá | l-eina | lokw-ária. | Halimá l-a-η | aśidoná |
blijvend | zijn-einde | naar buiten | een heele tijd hij-doen | zich-stinkend maken |
thomora | aodo-či | khoro da | líra. | Kinkhóro | to | anuána-be | ma-tho |
maar | doode | niet | hij | toen | de | gieren | met |
th-arokom-be | ánde fa | l-ámun da | th-ótoko-η bía | de. |
hun-opperhoofden (koningsgieren) | komen | hem-tot | zij-verslinden | om te |
Toho | aódo-či | dia-čí l-a-η | dóma da, | kidoaη | aodo-či | líra | th-á ba |
die | doode | gelijk hij-zijn | omdat | werkelijk | doode | hij | zij-zeiden |
l-amun da. | Kinkhoro | tho-tokáti fa dá i | mabïri-sabo-reη | andá-ya |
hem-tot | toen | zij-verslinden-willen hem | aasvliegen-zeer | komen |
l-amun da. | th-ëséti-n | bia dá i. | Yáraha baikia | wabako | l-a-ya |
hem-tot | zij wormen | veroorzaken hem | daar | reeds (?) | hij-was |
tho-borá-n da | lo-bokotó-n bia | l-amúnoa dá no. | Khaki koba tha | yomïn |
vóórdat | hij-grijpen | voor zichzelf haar | leefde | daar |
da | Sari | tahariya | diaro da: | ‘Makanoro-ron | lirah |
vogel Crotophaga (?) | spreekt | M. | hij |
sën!!...’ | kowama tha da | asimasimadi-n. | Kia-doma | th-ëdia-n bia |
voortdurend (?) | roepen | daarom | men heeft genoemd |
koba da no toh | ‘Sari’ da. |
het die | S. |
Toho | anuána | isa-be-ra thá da | th-árokom-be | ithérémá-ya | tóho |
die | gier | kinderen | hun-opperhoofden | uitpikken | die |
aba | hërkë | anuáana-be | oriá da. | M-aiči-n | thá-n-doma da | no |
tezamen | gieren | van | onwetend | omdat | zij |
th-ïtïnï fa | lëdiáko da. | Abáriη kí da | l-ëkënëkúna biá da |
zij-neerstrijken (?) | hem-op | plotseling | hij-verrijzen |
th-óbokoro | bičí da | l-u-sá | m-akodo-η biá da | thó-bokoná-ya da |
haar-mantel | aan | zijn-doen | ontkleeden | zij-schrikken |
kia-doma thá da | hádiake th-á | akhúyabo-n da | i | l-ësëki-n bia |
daarom | aldus-zeer | smeken | hem | hij-geven |
thó-bokoro ki tho-mïn da | bá. | Thomorá | l-ësikáti ka khoro | thó-mun |
haar-mantel die haar-tot | weder | maar | hij-geven wil niet | haar-tot |
da | no. | Th-ëyá-ya baikia | l-ëmun da | akhúya-n-bo-n | balín da | i. |
dat | zij-weent | hem-tot | smeken | werkelijk | hem |
Tóho | tho-bokoro | l-ënëkë-η | tho-ría da. | Kia-ki da | kari-ka | ándi-n |
die | haar-mantel | hij-nemen | haar-van | deze | smart | komen |
tó-konaη. | Hálon | sábo-koro | th-aósa | sabo-yá ma, | tho-bokoro | baikia |
haar-tot | waar | ook | zij-gaat | des te meer | dien-mantel |
th-ëdëná-ya | tómoro | dëkoná. | Kia-doma thá | mámari-n | domá |
haar-vleugel | maar | vastgehouden (?) | daarom | niet kunnen | omdat |
da thómoro da | sabó-n | kia-doma-thá | lo-bokotó-η bia da | no. |
maar | des te meer | daarom | hij-vatten | haar |
Anuána | dia thá | na | sábo-koro | kakë-či-diη loko | híaro | dia | thá-ya |
gier | als | zij | des te meer | mensch-als mensch | vrouw | als |
kia-doma thá da | lo-bokota da no | l-i̱reyó-wa. |
daarom | hij-grijpt haar (om) | zijn echtgenoote (te worden) |
Aténoa koro | baikia da | dišiatia | lo-ma | da no. | Tóho bá da |
aanvankelijk niet | wennen-wil | hem-met | zij | dat |
hisi-ro | aboádo-to | akuthá | kobá | tho-toko-n-domá da. | Kiadomá da |
stinkend ding | bedorven ding | dier | gewezen | zij eten-omdat | daarom |
amahá | káke-či | ikí-sa | m-ekéti | thá-ya | lo-má. |
wat | mensch | (plantaardig) voedsel | niet eten | willen | hem-met |
Ayowároη thá da | disiati | koba | lu-má da | no. | Thomakwáron ta |
later | wennen-wil | was | hem-met | zij | alles |
máta-li | khuta | ma-to | híme | dian-to | l-ánisi | tú-mün da: | ísi-daro |
dingen | dier | benevens | visch | gewend | hij-beminnen | haar-tot | aangezicht aldus (?) |
thá baikia da no. | Disiá-no-koba | hisí-to | tho-toko-n-kobá. |
zij | gewend-zij-eertijds | stinkend | haar-eten-voormalig |
Kinkhoro baikia da. | Wahádia diáro | dišia-n-bená | lo-má | da | no |
toen | daarna | wennen-nadat | hem-met | zij |
‘b-osa-li | d-dbó | ate | mamó-ro’ | thá-koba | áte. Khinkhoro |
ga | mij-met | moeder | daarheen | zij heeft gezegd | moeder |
l-osá-koba | th-abó da | wáhadia | diaró | th-oyo | mamóro | th-abo |
hij is gegaan | haar-met | daarna | haar-moeder | daarheen | haar-met |
da. Yón-tho | th-osó-n-koba | l-abó | da li | č-íri̱-či | abó da | aba |
aldaar | zij is gegaan | hem-met | die | haar-echtgenoot | met | een |
škwá-n-ro | aosa-fáruka | dia thá i | baikia | to-waborokó da | yóroto-fa |
huis-tot | gaan-indien | als hem | haar-weg | (?) |
n-ausó-n da. | N-ausa-koba thá da | ayumónro da | to | l-iretó |
zij-gaan | zij zijn gegaan | naar boven | die | zijn-echtgenoote |
škwa-baná-n | anuana | oyo | mamóro. |
dorp | gier | moeder | daarheen |
Yun baikiá da | miya-kóro | k-anši-n | barín da | i | thomora thá da |
aldaar | zéér | beminnen | werkelijk | hij | maar |
lo-(do)kóto-koro | isibodá | thora. | Ayakate-ron thatá | th-ísiboa da |
hij-toonen-niet | aangezicht | die | verbergen | haar-gezicht |
thóra | haleman-than | wakáian | t-isíbo-doma. |
die | hoe | slecht | haar-aangezicht omdat |
Yon tha da | aba-loko-di-kó | mekhébo | t-isiki fa | lú-mun da | lo-malití- |
aldaar | verscheidene | werk | zij-geven | hem-aan | hij-maken |
-n | bia | thu-müη | abá tha | fíro-tho | báhë | wakili-no | olokhodí | diá-n-tho |
om | te | haar-voor | een | groot | huis | voorouders | in | aldus |
wáiba | n-ásamaη | kiá tha | tho-maritikiti fa | lu-mïn da. | To wáiba |
‘waiba’ | men-noemt | dat | zij gelast te maken | hem-door | die waiba |
ínado thá da | okoná da kia thá da | th-üšima-to | th-üšibo-ya | l-uyátë |
achterzijde (?) | tegen | zij roept (?) | haar-aangezicht | hij-afbeelden |
fa | tho-kona | thomora tha da | tho-dokota-či | ka-kóro |
zal | haar-betreffend | maar | zij-toonster | is-niet |
th-ušiboá da. | Kidia thá | abalókodi | thókoro | mekhebotha-či | dín da |
haar-aangezicht. | aldus | verscheidene | werker | als |
i. | M-aiči-n | l-a-n | kidian-thó da | tho-fári-n bia | i | čikini-áwa dá |
hem | onwetend | hij-zijnde | aldus | zij-dooden | hem | op hetzelfde oogenblik(?) |
i. | Tóho | da | seme-či-n | domá da | i | kia-domá da |
hem | het | is | medicijnman-zijnde | omdat | hij | daarom |
bari-ka | čikiči-din da | i. | Thomorá | l-aiči fa | halika dia |
al ware het ook | te zelfder tijd als | hem | maar | hij-weten zal | hoe |
l-a-n | tho-má. | Abáloko-di-ko baikia | l-imikoda-ya | č-ibičiro | barín. |
hij-doen | haar-met | verscheidene (insecten) | hij-zenden | haar-naar | inderdaad |
Amá tha | koro | tho-dokota-či-ka | th-ičiboá. | Ayowa wói tha |
iets | niet | zij toonster is | haar-aangezicht | later |
hówireliyoGa naar voetnoote | l-ímikodokóto fa | th-ibičiro da to | baikiá da | howrerelíyo |
mierengeest | hij-doet zenden | haar-naar | mierengeest |
[Of: Ki-dia | l-a da | Makanaoro | kia | kha | koba | tha | minkhoro |
aldus | hij-is | M. | er | is | geschied | zeer |
komïnika-n | kia-doma tha | awro-n-ci-khoro da | i | koba, |
lijden | omdat | medicijnman (‘geen gewone man’) | hij | was |
l-ebesowa | abalokhodi-khoro | bia.] | akorokoda-n | č-ibiči |
hij-verandert zich | allerlei (insecten) | worden | onrust verwekken | haar-aan |
th-iškwa-lokó-n-ro kia-ron baikiá da | dokótokota ká nia | th-ëšibó |
haar-huis-in | doen-toonen | haar-aangezicht |
Kia-doma-ron thá da | l-ëdëka-koba | th-ëšibo | šokane. | Toho |
daardoor | hij heeft gezien | haar-aangezicht | een weinig (?) | dat |
l-ëdëkë-n | doma | sa-wábo | t-išibó da | kia-doma-kide | usá-koba |
hij-zien | omdat | goed-zeer | haar-aangezicht | daarom | goed-was |
l-ëyatë-η | th-üšibo-ya. | Yo-ware báikia da | abálokodia | koro |
hij-afbeelden | haar-aangezicht | daarvan | verscheidene |
č-ikičidín da | i | tho-faratiró-ni. | Kinkhoro | yu-ware thá da | thëyorodëkëta |
zij-beproeven | hem | zij-dooden-wil | toen | daarvan | zij-kwellen-doen |
l-áwa da. | [Het midden van het verhaal kent Baptist niet |
hijzelf |
zoo goed; het einde is als volgt:] | Abán-diaro | to-fari-n | biá | i, |
andermaal | zij-dooden | (wil) | hem |
turade báikia | anuaná da | bï-tudale | má-ya | kuyabu-in da | i. |
die | gier | jij-vluchten (?) | zegt | smekende | hem |
Balína fa dó | n-afarém-bo | bú-te íbera | diarokóro | n-akëlë-ka | n-afado-kóro |
werkelijk | zij-dooden je | je-vaderen (?) | evenals | zij-aanreiken | zij-slaan (?) |
múnihe. | Yuwarekída | l-ëtëdakolá tha | thó-ria-bé da. | Yon-tho |
van daar | hij-vluchten | van hen | aldaar |
th-üyaradí-n da | i | wadíli či | ama-koro | athüdi-n da | i | l-ebeyuka-ron |
zij-omheinen | hem | man | niets | vluchten | hij | zijn-fluit |
thá da | l-amuní-sa da | kia | thede | olokódi | l-ëyakoa-kobá tha |
wat bij hem is | dat | vluchten | in | hij-verborg zich |
afutíkidi-n | tho-ria-be da | le-semé-doma. | Kia-dóma |
naar buiten komen | hen-van | zijn-medicijn-kunst-vanwege | daardoor |
kidia | l-a-kobá | akuyaná-koba | to | anuana-oyo | škwabaná-oária. |
aldus | hij-heeft gedaan | is teruggekeerd | die | gier-moeder | huis-van |
[Ander slot: Kenkhoro | toh ta | ikisi-hi | homüni-n | fa | andi-n |
toen | dat | tijdstip | nabij | zal | komen |
l-odo-n bia, l-ünëkë-n bia tha | l-ebeyokha-wa | (yankabowari), | l-ithia-di-n bia |
hij-sterven zal hij-neemt | zijn fluit | (genaamd y). | hij steekt |
tho | warawara | lokhodi da | no | yomün | imewabo | dëkha-kwa |
die | omheining (?) | in | het | daar | steeds | kijken |
l-anda, kenda | l-ünëka | aba | yori tha, | lo-koledoa | fa | tha, | th-ënëka-n-roko ki da tha, |
hij-komt en | hij-neemt | een | sigaar | hij begint | te | roken | nemen-onderwijl |
lëbeso-na bia | mawarakati | din da | arowadi-n fa |
hij verandert zich | insect | als | kruipen |
beyokha | oloko-n-ro | ken | yo-waria | lo-fetikidi-n | sa-ukili-n-ro. |
fluit | in | en | daaruit | hij gaat naar buiten | schone wereld-in |
Kenkhoro baikia | lo-fetikidi-n bena | kahïlere | l-a fa da | yomïn-waria |
toen | hij naar buiten gaan nadat | snel | hij-doet | daar vandaan |
l-oso-n bia, | l-ünëkë-na | abeso-na | ki da ba ken da | aba |
hij-gaat | hij neemt zich | veranderen | wederom | een |
kodibiyo | bia | onabo-n-ro | athokodo-n. | Kenkhoro | th-aitha fa tha |
vogel | worden | aarde-op | neerdalen | toen | zij-weet |
tho | anowana | oyo, | kia-doma | th-imikoda koba | th-ësa-nano | th-owada, |
die | gier | moeder | daarom | zij heeft gezonden | haar-kinderen | zij-zoeken |
th-otika-be | saboya-ma khoro | Makanaoro | (th-imatoa mïnkhoro da). |
zij-vinden | niet meer | M. | zij is toornig zeer |
Kidia | l-a koba tha | Makanaoro | afëlido-na | hayoro-loko-waria. |
aldus | hij-heeft gedaan | M. | ontsnappen | slavernij-in-uit |
N-ahka-n | lokhodi tha da | yomïn koba-ro | Makanaoro | oso-n da |
zij-zeggen | in | daar is | M. | gaan |
ayomuni | kia-doma | wakili-nano da | toh anowana-be | usa-tho | kodibiyo. |
hemel | daarom | voorouders | die gieren | heilig | vogel |
De tweeling-mythe.
Arawaksche tekst.
§ 46.
Ga naar voetnoot1 | Aba | thá wadíliGa naar voetnootf | wakíli-kubá | ibikidá tha | aba | hiyaro |
eens | (was er) man | lang geleden | deed groeien | een | vrouwelijk |
sa-kha̱ndaGa naar voetnootg | l-ësah bia ta | l-ibikida-koba.da | no. | Ga naar voetnoot2 | Abáka |
kind-klein | zijn-kind om te worden | hij heeft doen groeien | haar | eens |
ka tha | yáburëGa naar voetnooth | üsa | l-ënëkë-η | th-elekíñ-awa | ma-to thá |
gebeurde het | duif | jong | hij-nemen | haar-huisdier-eigen | met |
buniaGa naar voetnooti | usa da. | Ga naar voetnoot3 | Kiawai thá da | hiáro üsa | hóbo | kóso-tha |
buidelspreeuw | jong | het geschiedde | vrouwelijk kind | pruim | schub |
lu-malitá-koba | tho hiaro | üsa bia da. | Ga naar voetnoot4 | Aba-ka | |
(knobbel) | hij heeft gemaakt | een vrouwelijk | kind om te worden | het geschiedde |
thá da | th-oboyi̱-η-bó | th-ílikiη-yawa-be | yáburë | má-to | búnia |
zij gaf te eten | haar eigen huisdieren | duif | met | buidelspreeuw |
Ga naar voetnoot5 | Kinkhoro | báikia da | yáburë | má-to | buniá | da | ato̱ko | fa |
toen | duif | met | buidelspreeuw | prikken |
th-óbukë-lokwó da | kia-ro̱n tha | holadë-η | biá da no athënatën da | no. |
haar-bovenbeen-in | daaraan | doorboren | worden zij bloeden | zij |
Ga naar voetnoot6 | Kidia | tha̱n-doma da | thó-yoho | aučiki-či thá da | aibo-či n-adikwa-dín. |
daardoor | zij groot | gekregen | voltooid men-op zich- |
da. | Ga naar voetnoot7 | Ki̱n tha | wáadia-diáro do | li-thada HadaliGa naar voetnootj | kasakabo-ma̱n-či |
als | toen | eenige tijd later | hij | den geheelen dag |
obálibálidi-η | na-adi. | Ga naar voetnoot8 | L-anši-ka ta | thó da | sókoto | hiáro da |
voorbijgaan | hun-langs | hun-liefhebben | die | kleine | vrouw |
l-ereyó-wa bia | l-ënëkë-n bia da. |
zijn-echtgenoote-eigen worden | hij-nemen |
Ga naar voetnoot9 | Ma̱khërali | khá | noma thá da | l-ëtaká-ka | oni-kha̱n da | akaradë |
droge tijd | is | telkens | hij-bedekt | kreek | afsluiten |
no | híme | sábo-ren | baikia | isíbo | l-ëtakána. | Ga naar voetnoot10 | L-obali-noma | híme |
het | visch | veel | voorzijde | hij-bedekt | hij voorbijgaat | visch |
abo | l-ánda | th-úmun-to | l-ansí-n da. | Ga naar voetnoot11 | Abá-ka tha | l-ëtaka no |
met | hij-gaat | haar-naar | zijn geliefde | eens | hij bedekt het |
l-ëdëkë-le da | l-očiki-n bia | li | káyukúči | kandaGa naar voetnootk | ayuráda cíncibo |
hij zien | hij-vinden | dien | kaaiman | kleine | laat zichzelf op het |
líhi | hádali | l-ëkára isíbo̱-n da. | Ga naar voetnoot12 | L-eimatuna | bia tha | |
water drijven | die | zon | het afgeslotene vóór | hij werd kwaad |
li | hadali | li | kayukuči | umun da. | Ga naar voetnoot13 | Búyeri̱η | tho | aradá-rada da |
die | zon | de | kaaiman | tot | jij bent het | die | telkens stukmaken |
d-akara-ëšia | l-a fa tha | lih | kayukuči | umun da. | Ga naar voetnoot14 | L-osóka-η bia |
mijn-afsluiting | hij-zegt | dien | kaaiman | tot | hij-hakken |
ta | lih | kayukuči | okoná dha | li-sápakana-n | abó da. | Ga naar voetnoot15 | Dai | khóro |
dien | kaaiman | tegen | zijn-zwaard | met | ik | niet |
nanirí | l-a-i baikia | lih kayukuči | hadali-mun. | Ga naar voetnoot16 | Harái baikia | l-isi-kundi |
vriend | hij zegt-hem | die kaaiman | zon-tot | geheel | zijn-koptegen |
ma-to | lo-kondi | haránro̱η | lo-khondi | osokha̱-n |
met | zijn-lichaam-tegen | geheel (is ingedeukt) | hem-tegen | kappen |
da. | Ga naar voetnoot17 | Lirá-ro̱n báikia | aširo | firubéru | Makuranále | nalimun | liro̱n |
die | otter | groote | M. | wordt genoemd |
tha wa | áradara da | dëη | li | hádali | itáka | no | išia da. | Ki̱nda | li |
vernielen | zooals | die | zon | bedekken | ze | vischvallen | toen | de |
hádali | ka-sa fa ta | tho | l-a̱nši | umún da. |
zon | kind verwekken | die | zijn-geliefde | tot |
Ga naar voetnoot19 | Ta | th-onaba̱ikia da | lo-boónaha. | Ga naar voetnoot20 | Li | hádalí da | abá ka thá: |
ik | vernam (?) | zijn-weg | de | zon | op zekeren dag |
‘b-osa-li-thé | da-inabó | yakëta | da-šikwáηro da’ | l-a fa ta | th-umun | to |
ga | mij-achter | ginds | mijn-huis-naar | hij zegt | haar-tot | die |
l-ansi̱-n da. | Ga naar voetnoot21 | Abá-ka tha | th-óso̱n fa da | l-einabó da | kia | wa̱ida |
zijn-geliefde | eens | zij-gaat | hem-achter | het | geschiedt |
ta | tho | lo-bona | olokodí da. | K-adibéyo | thó ya baikia da. | Ga naar voetnoot22 | Tó ta |
zij | zijn-weg | in | zwanger | zij | zij |
th-óso-n fa | lih-inabó da | fírotó tha | wáboroko | th-ënëkë fá da |
zij-gaat | hem-achterna | groot (breed) | pad | zij neemt |
Háli-man | tha ta | akoná-n da | tho waboróko | lókodi; | wakhaia | tha-koro |
een heele tijd | loopen | dat pad | in | slecht | niet |
to | waboroko da̱η. | K-adia-tha na baikia | ka-tokoro | okili | sabo-re̱η |
die | weg | daarenboven | met-bloemen | zijnde | zéér |
waboróko | kósa-di. | Ga naar voetnoot23 | Biamaléna ba̱ikia | n-a | th-ësa | t-ethéloko či. |
weg | langs | tweelingen | zij zijn | haar kind | haar-buik-in |
Ga naar voetnoot24 | T-etéloko da | balín dai khin baikia da | nai | dia-dia dai tho | nayó-na-tho |
haar-buik-in | toch | zij | praten | hun moeder |
ómun da. | Ga naar voetnoot25 | Aténa | tha | to-mo̱n da | ‘wa-biraká-wa | b-oya |
tot | het eerste | haar-tot | ons-speelgoed | pluk |
wa-muno | wa-birakathoa-n-či’ | na | fa ta | tho-mún da. | Ga naar voetnoot26 | Kídia |
ons-voor-het | laat ons spelen | zij | zeggen | haar-tot | aldus |
kwaná | tha | to-mún da. | Hamáro̱η | ka-tokóro-kíli | n-adekë-sa |
voortdurend | haar-tot | wat alles | met-bloemen-zijnde | door hen gezien |
kidia kwana ta | ayoratë-η | to na-yo-na-tho | a̱nši da. | Ga naar voetnoot27 | Th-oso̱-m-borá |
aldus steeds | verstoren | die hun-moeder | vrede | zij-gaan-voordat |
da | yoma̱η | l-ándë-η | li | hádali | č-ibičí | da | th-oso̱-η | bia | l-einabó | da: |
? | hij-gaan | de | zon | haar-aan | zij-gaat | hem-achter |
‘Bo-osá-osáda-le | kia | waboróko-lókodí da | l-á tha adiá-n fa | th-úmun |
ga, ga | dien | weg-in | hij-doet spreken | haar-tot |
da; | sa-ri̱η | yun-thu-ri̱η | waboróko | n-ebetha̱-n fá da | ába | káro | ihi |
rechts | daar | weg | zij-in tweeën deelen | een | ara | staart |
d-ačiadë fa da; | sari̱η | yo̱n | tho | karo | ihi | da | b-osá-le | dainabó | |
(verder) | ik zal steken | rechts | daar | die | ara | verder | ga | mijachter |
da’ | Ga naar voetnoot28 | Khi̱nkoro báikia da | kidia | kwa-ro na̱η | n-a |
toen | aldus | nog steeds | zij-doen |
th-üsa-be | t-ethéloko-či | ayurati̱-η | th-anši | da | ibirika-wa |
haar-kinderen | haar-buik-in-zijnde | storend | haar-vrede | speelgoed-eigen |
thó yo̱n biá da. | Ga naar voetnoot29 | Ki̱nkhoro báikia da | makório | úmun | n-athëdëkëtë |
die daar om te zijn | toen | bij | door | laten steken |
fa da | no. | Ga naar voetnoot30 | Th-eimatoa-sabore-tátha | na-mëη. | Kin thá da | to-thadá-n |
haar | zij-werd boos-zeer | haar-tot | toen | zij-slaat |
bia | na-khoná | da | th-ëkabo | tha | bo | to-tadá-ka | t-ëthé-kona-diá da. |
hen-tegen | haar-hand | zij-slaat | haar-buik-tegen-als |
‘Ayuráta-či | mána-kóro | d-a̱nši’ | tha ta | k-aima-čí-η | na-mún da. |
verstoorder | te veel | mijn-vrede | zij-zegt | woedend | hen-tot |
Ga naar voetnoot31 | Yu-waria ki tha da | tho | osa-usa da fá da | kia | waboroko-lokodí |
van daar | zij | gaat-gaat | dien | weg-in |
da. | Halima ta tha da | akona-n da | mithé-ri̱η. | Ga naar voetnoot32 | Khi̱ηkóro | th-obáli-ka̱n |
zoo langen tijd | loopen | vermoeid-zeer | toen | zij-voorgaat |
bia tha | to | waboróko n-ebetha-n da. | Yun-tho | l-a̱-η | th-úmun | li |
dien | tweesprong | daar | hij-zegt | haar-tot | die |
hadalí da, | th-ëdëka tha | kóro | thó | káro | ihi | da. | Halima̱n tá tha |
zon | zij-ziet | niet | die | ara | veder | zoo lang |
akona̱-n da | kia waboroko-lokódi. | Ga naar voetnoot33 | Ki̱n thá da | na th-ïsa-be da |
loopt | dat pad-in | en | zij haar-kinderen |
t-etéi-loko-kwa̱nči da | n-adia-ka tha | n-aonekwawá da: | ‘Wakhárokhóro |
haar-buik-in-zijnde | zij-spreken | onder elkaar | làng |
awa-ka̱η | obonaha | wa-balia-the’ | na fa ta adia-n tha | na-onekwáwa. |
vadertje | pad | wij-voorbijgaan | zij doen spreken | onder elkaar |
Ga naar voetnoot34 | Tohó da | na-yo-na-thó da | aytá-sabó-ya-koro | halónro | th-oso-bo̱n |
deze | hun-moeder | weet-niet meer | zij-gaan |
da th-ëšiná-ka | minkhóro da. | Ga naar voetnoot35 | Na baikia da | t-isá-no-či | aithá |
zij-verdwaalt | zeer | zij | haar-kinderen | weten |
ya | kia | wabóroko | barín da | yo̱ntho | li | na-či-na-či | káro | ihi | atábadi̱-η; |
die | weg | zeker | alwaar | die | hun-vader | ara | veder | in den grond |
n-adekhá-ya | balin da nó, | m-akati | ná da no | n-aimatuna-doma | |
steken | zij zien | voorbijgaan het | niet-spreken-willen | zij doen het | zij-boos |
th-umun | da. |
zijn-omdat | haar-jegens |
Ga naar voetnoot36 | Halimán tha fá tha da | akoná-n fa | tho waboróko | lokodí da. |
langen tijd | loopen | dien weg | in |
Kin-khoro baikia da | th-anda fa sa | anoána | oyo | šikwabana. | Yon |
toen | zij komen | gier | moeder | dorp | daar |
thá da | th-obokoto̱-m bía da | no | anóana | óyo | abókoto̱-m bía da. |
zij-grijpen | haar | gier | moeder | grijpen |
Ga naar voetnoot37 | Kin thá da | to | aba hërëkë da | ayaká | th-aya fa de̱η | to-tokai-n |
toen | die | eenige samen | verbergen | schreien (?) | haar-kamer |
óloko-wa da | no. | Ga naar voetnoot38 | Yumuη thá da | th-emeido̱-m bia | |
(medicijnhut) | in | haar | daar | zij-bevallen |
t-ësa-be-wa-kánda. | Ga naar voetnoot39 | Hadia-re | thá-i baikia | to | anoána-be | tho-kona |
haar kindertjes | aldus | (?) | die | gieren | haar-betreffend |
da. | Ga naar voetnoot40 | To tha da | th-émyedo̱-η | to-sá-be | tha da | aya fa thumuni̱-η. |
zij | zij-bevallen | haar-kinderen | schreien daar |
Ga naar voetnoot41 | ‘Hamáro̱-η | ëuya | yaraha da?’ | to fa tha to | aba-reke |
wat | schreien | daar | zeggen | eenige |
th-ómun da. | Ga naar voetnoot42 | Tho ba̱ikiá da | th-eméyodéη-bená da, | anowana |
hun (anderen)-tot | zij-bevallen-nadat | gier |
oyo da | ekéya fa tho | kia | hiaro da | na-yó-na-tho. | Ga naar voetnoot43 | Kia thá da | kia |
moeder | opeten | die | vrouw | hun-moeder | die | die |
hébe-tho | anoaná da | ayakáta-na | th-ësa-be-kán da. | Ga naar voetnoot44 | To | n-ayi-η |
oude | gier | verbergt-hen | de kindertjes | zij-schreien |
n-a | ibilí da | th-ëkánabü-η | tho | aba-hüreka-be. | Ga naar voetnoot45 | Minka tha koro |
zij-doen | kinderen | zij-hoort | die | eenige samen | zeer |
hadia-re ta̱η | kia-ka̱n | hebe-thó da. | Ayakatï fa | na | ibili-ka̱n da. |
aldus | die-klein (?) | oude | verbergen | hen | kleintjes |
Na-yi-η baikia | t-ëkanabë-η. | Ga naar voetnoot46 | Hamaro̱-η | bu-yakáta | yarahá da | ta |
zij schreien | zij-hooren | wat | jij-verbergen | daar | zij-zeggen |
fá tha | tho | hebe-tho | mün da? | Ga naar voetnoot47 | ‘Hamákoro’ | ta tha onaba̱-m-bé |
die | oude | tot | niets | zij-zegt antwoorden |
dan: | ‘t-ethe-íbira-ka̱η-ro̱η | adiá-adiákëtë-n | th-óbo | da̱i’ | tha-m bia thá |
haar-darm-stukje | doen geluid maken | ? | ik | zij zegt |
th-umun-bé da. |
hen-tot |
Ga naar voetnoot48 | Yakatoá-loko | ka̱n | thá da | č-ibikidi fa da | ye | nai | biamale da; |
verborgen-in | een | weinig | zij-opvoeden | hen | hen | tweelingen |
uatá-khoro | na-bikidona | tho-mun da. | Ga naar voetnoot49 | Hadiá | na̱n da | bikidolia-ba̱n |
snel | zij-groeien op | haar-door | aldus | zij | jongelingen |
da | n-adëkë fa tha | to | na-bikidá-kona okona | hadín da Kiá- |
zij-zien | die | hun-verpleegster betreffend | zóó |
loko ki thá | n-akoši | athórodo fa | ësa̱-η | th-ëdiáko da. | Ga naar voetnoot50 | ‘Wa-yo-ya-koro |
hun oogen | openen | goed | haar-op | onze-moeder-eigen-niet |
da | no’ na fa tha | n-aonekwawa | adia-no: | ‘Wa-farë-n-či |
zij | tot elkaar | zeggen dat | wij-dooden |
wa-orowa-no’ | na fa tha ba | akoborokoathoa̱-η | thá muη. | Ga naar voetnoot51 |
wij-tooveren-haar | zij zeiden | denkend in hunzelve | haar-op |
Aba ka thá | da | n-ausádo | konokó-nro da | n-ándiη-ki | thá da | ‘hébe’ |
op zekeren | keer | zij gaan weer | bosch-naar | zij-komen | weder | oude |
na | fa ta | tho-n da, | ‘ma-séme | thókoro | kukurityi | w-adëkha-na’ |
zij | zeggen | haar-tot | niet-zoet | gezwollen vrucht | maripa-palm | wij hebben gezien |
na | tha aka̱n fa | da-η. | Ki̱nkhoro baikia da | na-sóko fa | to |
zij | zeggen | haar | toen | zij-kappen | die |
kokuriči | údaya | čiwi-ábo da | kidia | na-m bia ron thá da | afáro-n |
maripapalm | stam | haar-vruchten-met | aldus | zij-doen | dooden |
da | no. | Ga naar voetnoot52 | Kinkhoro | kidia-na-bena | afárë-η da | nó | n-atëdë fa | thëdiki. |
haar | toen | nadat zij | dooden | haar | zij-vluchten | erna |
Tahároη baikia | konoko-nákë-ηro | yun-tho̱-ro̱-n | n-auso̱-η da |
daar | bosch-midden-in | alwaar | zij-gaan |
n-ausá da. | Ha-lema na tha | osó-na. | Ga naar voetnoot53 | Ki̱nbai kiá da | aba | onikhá-rebo |
zij-gaan | maar-raak | gaan | toen | een | kreek-oever |
n-andi̱-η bia. | Thomorá da | n-aitá-koro | halika-η | mothó to | yón da. |
zij-komen | maar | zij-weten-niet | wat voor | een | plaats. |
Ga naar voetnoot54 | Kaki-či | o-kuri | dia tha ta | bálin. | Thomora | kaku-či | khoro |
mensch | baden | als | wellicht | maar | mensch | niet |
n-adheka. | Ga naar voetnoot55 | Ki-odoma | baikia | n-amude | fa ayomun-tho ada-ši da | tha̱nde |
zij-zien | daarom | zij-stijgen | naar boven boomtop | zijkwam |
fa ta | to | ka-kuri-ró da. |
die | badplaatsbezitster |
Ga naar voetnoot56 | Ki̱nkoro ba̱ikia | th-ëdëkë fa | na-ya | uni-rako-nro da. |
toen | zij-ziet | hun spiegelbeeld | water-in |
‘Uni-nan-či ba | nara’ | tha fa | th-a ba | na-muη. | Ga naar voetnoot57 | Kin tha | thokoyona |
waterbodembewoners | zij | ze zeide | hen-tot | toen | zij |
bia da | th-išikwa-nro da | manali | t-ënakö bia | th-anda-ta |
terugkeeren | haar-huis-tot | zeef | zij-halen om te | zij-gaat |
yumun | kída ba. | Ga naar voetnoot58 | Ki̱nkho | th-ënakë-η bia | mánali | thë-ašambidaye |
daar | weder | toen | zij-brengen | zeef | zij-opscheppenhen |
t-ëšiati-ka | na-yá da | uninanči ba | nara | moro tha |
zij-uitscheppen-wil | hun spiegelbeeld | waterbodembewoners | hen | denken |
ba da | tómonoa | bari-ka tha | t-ësia̱nda̱-ye | t-ëdëka barín | kawa-ka-i |
bij zichzelf | hoewel | zij-uitschept-hen | zij-ziet stellig | afwezig is hij |
da | ye to manari | olokó da. | Ga naar voetnoot59 | Kídia | kwa th-ábota | kia-ron ki tha da |
zij die zeef | in | aldus | telkens zij vangt | tóch |
amintha da | kotó | fa da | ye; | barín doma | th-išati-n da yé | ka-kónaa-sa |
lachen-doen | hen | stellig-omdat | zij-uitscheppen-wil hen | vandaar |
n-imithada̱-nda. | Ga naar voetnoot60 | kiá-doma | th-ëdëka̱-η na fa da | ye; |
zij-lachen | daarom | zij-ziet | hen |
‘ayomún da | yerači ba nara’ | tha-n bia da | ná-mun da. |
in de hoogte | aldaar | zij-zegt | hen-tot |
Ga naar voetnoot61 | Th-osó-η | bia | báikia | awadë-η | nariñná da | th-obóredikotó-m biá |
zij-gaan | om | te | zoeken | voor hen | zij-doen afvallen |
ye hadërëkërë | tha | č-imíkoda | n-íbiči-ró da. | Ga naar voetnoot62 | Amá tha kóro |
hen mier (maripamier) | zij-zendt | hen-tot | niets |
n-atikidéti-ka-té | howrírerío | kiá tha | th-ómodëkëtá | na-bíči-ró |
zij-willen vallen | pingomier-geesten | zij doet klimmen | hen-tot |
da. | Ga naar voetnoot63 | Kiawai thá da aboredokotó-η biá da̱ | yé | n-atíkidi-n bia thá |
dat alleen | hen | zij-vallen |
da | thó-mun dá | th-obokotó-η bia baikiá da | ye. | Ga naar voetnoot64 | Th-ofára thá | li |
haar-tot | zij-grijpt | hen | zij-doodt | dien |
ába da. | Ki̱ thá da | th-eki̱ | th-oáya kwa̱n dá | i. | Ga naar voetnoot65 | Lirábokíra |
eenen | toen | zij-eet | voor zichzelf | hem | den anderen |
li-bia̱n-thí da | th-ëkërë-m bia | l-ëšibó da. | Ga naar voetnoot66 | Ki̱n tha | t-ókoyoa |
den tweeden | zij-bindt | ? | dan | zij keert terug |
l-abó da th-ánda tá | th-óto | amún da. | Ga naar voetnoot67 | Th-ëkakëta thá da | i |
hem-met | haar-dochter | bij | zij laat leven | hem |
thë-yara̱-η | olókoa | yomun thá da fá ta | kasákabo | diáro | l-a da. |
het hok | in | daar | dagen | eenïge | hij-zijn |
Ga naar voetnoot68 | Kasákabó-noma | th-óso fa tá | th-oyó da | awádï-η | thómonoa |
dagelijks | zij-gaat | de moeder | zoeken | voor zich |
th-ókoto̱-η ñamwa. | Ga naar voetnoot69 | Khá-tu-ki m-aučíki-n | tán fa tómonoa óboran |
haar-eten-eigen | op een dag niet-vinden | zij-doen voor zich van dat |
thá da | th-ëkakëtë-sá | da | liirá | th-ëyara̱-n | lókoa. | Ga naar voetnoot70 |
haar-in leven gehoudene | hij-daar | de kooi | in |
Kiηkhóro baikia da | th-othó | da | kawa ta-η | th-óyo | th-ëdëkadëkádë |
toen | haar dochter | afwezig zijnde | haar moeder | zij telkens |
fá da̱ | i | th-a̱nsi-m | bia thá da̱ | i | to-ko-lokoa dá | i. |
kijken | hem | zij-beminnen | hem | haar-ogen-in | hij |
Ga naar voetnoot71 | M-aučiki-n | tha | faroká do | t-ití da | amátali | č-ikin-ñawá |
niet-vinden | zij | doen indien (niet) | de moeder | haar-eten-eigen |
da | b-ëdodiako̱-η | th-a̱ndë fa thá da | thoaya | amátali | akín da bó. |
jou-op (?) | zij-komt | (voor) zichzelf | iets | eten |
Kiado-kóro | dai | úmuη | bo-ála | diaro | th-ëkëlëka na fa-te | dá-mun. |
geen enkel | mij | aan | je-stukje | (vleesch) | zij geven zal | mij-aan |
Kiádoma | d-ayakatë | fa | bó | m-aučiki-n | tha̱-n-dia | bo | t-ofári̱-η ña. |
daarom | ik verbergen | zal | je | niet-vinden | zij-doet-als | jou | zij-vermoorden |
Ga naar voetnoot72 | Kiá-doma thá da | th-ëyakatá da̱ i | t-aiči-m bo | th-óyo |
daarom | zij-verbergt hem | zij weten zoodra | haar moeder |
anda-či-m-bó da; | či-kiwéyo | abon thá da | th-eyakatá da i. | Ga naar voetnoot73 | Theyakátë-m-béna |
op komst is | haar schortje | onder | zij verbergt hem | zij-verbergen-nadat |
da̱ i | th-óyo | ánde fá da | ëkhába da | m-aučiki-n |
hem | haar-moeder | komt | dien dag | niet-vinden |
tá fa | tohomonoa da | th-oáda tha | l-ibiči-ro da. | M-adëkë-η | thá-n-doma |
voor zichzelf | zij-zoekt | hem-naar | niet-zien | zij-doen-omdat |
yára-lóko | da i. | Ga naar voetnoot74 | Th-ëdiáka ta | th-óyo umá da: | ‘D-akuyabána |
hok-in | hem | zij-spreekt | haar-moeder met | ik-smeek |
bo’ | t-á tha | th-óyo-mún da, | ‘m-afárë-η | b-a | líhi; | l-ëdëkhá-ya | fa |
u | zij-zegt | haar-moeder-tot | niet-dooden | je-doet | hem | hij-zien | zal |
wá-koná da’ tho fa | t-á | th-óyo | omun da. | Ga naar voetnoot75 | Thumákwádiro̱η |
ons-voor | zij spreekt | haar-moeder | tot | overal |
thá da | th-oáda-ya | bálin; | thó-koro | th-oto | ikiwéyu-n | abo̱n |
zij-zoekt | voorwaar | dat-niet | haar-dochter | schortje | onder |
da | wadíli | amaGa naar voetnoot1 | th-ëdëke-η. | Ga naar voetnoot76 | Kidia | tha̱-n kobá | dëma | thá da |
man | iets | zij-zien | aldus | is geweest | daarom |
th-óto | tó-mun da | m-afárë-η | thá | koba | da̱ | i. | Ga naar voetnoot77 | Ki̱n tha |
de dochter | haar-tot | niet-dooden | zij | heeft | gedaan | hem | toen |
ayowá | tho-robuti̱-η bía da | i | č-ikiwéyu-n | olokoáre. | Ga naar voetnoot78 | Kia tha |
later | zij-uithalen | hem | haar-schortje | in-van | dat |
t-otó da | ká-ma-n biá da̱ | i | th-a̱nší-ka tha | hadín da̱ | i. |
de dochter | met-zijn | hem | zij bemint | aldus | hem |
Ga naar voetnoot79 | Kasákabo-ma | l-á ta | ayokhá-η | č-ikiñáwa | amathále | diáro |
dag aan dag | hij-doet | jagen | haar-eten | elk ding | dergelijk |
lo-fáro-n | th-oáya | kwa thá ta | th-óyo | akóto̱-η | th-ábo | hamatále | ábo |
hij-dooden | haarzelf | alleen | de moeder | eten | haar-bij | elk ding | bij |
l-ándë-sá da | th-óto | tá-koro | omëη | t-išikha-na ma | firo̱n da. | Kidiákwa |
zijn-gebrachte | haar-dochter | niets | aan | zij-geeft-hen | groot | aldus |
l-á tha | awádë-η | thó-mun da | lo-yokháni-n | kuthá-bičiro | híme |
hij-doet | zoeken | haar-voor | zijn-jagen | dieren-tot | visschen |
l-oádë-ni-η | l-a tha. | Ga naar voetnoot80. | Abá-ka tha da | l-okobórokoatha̱-n da. | Thomakwá-ron |
zijn-zoeken | hij-doet | op een dag | hij-denken | elke |
kwá-ron thá | kudibío | firo-bé-to | lo-faro-sa | abára | l-ërëkëdá-ka da. |
soort | vogel | groote | zijn-gedoode | veder | hij-verzamelt |
Ló-kodo-m bia | báikia da | kudibío | ëdëna | dyin thá da. | Ga naar voetnoot81 | L-ibidi-n |
hij-vlechten om te | vogel | vleugel | als | hij-gereed-maken |
bena | thá da | no abá-ka | l-oso̱-n fá da | bara̱-nro | yo̱n tha | yohóro | híme |
maken | nadat | het een keer | hij-gaat | zee-naar | daar | veel | visch |
l-ani fá da; | lo-farë-m-bena | yohóro | híme | lo-koyoa thá da | bahë-ηro |
hij-doet | hij-dooden-nadat | veel | visch | hij-terugkeert | huis-naar |
da. | Aba ërëkëtá | ábo | l-okóyoa | kídia | l-á-n-doma thá | k-abënoma-ka̱n |
enkele tezamen | met | hij-meebrengen | aldus | hij-doen-omdat | aanweziggedachte-met-klein |
ábo | a̱ndë-η | l-i-rei-thó | mún da. | Ga naar voetnoot82 | ‘Hama-khoro |
komen | zijn-vrouw | bij | niets |
l-áni-ka | wá-moní’ | thá ta | th-oyo | imewábo | adia̱-η: | thoayakwa thá |
hij-doet | ons-tot | zij zegt | de moeder | steeds | spreken | voor zichzelf |
ta | th-óyo | ikí-n da | no; | kidia | th-á | amori-moridi̱-η |
alleen zij-doet | de moeder | eten | het | zoo | zij-doet | herhaald bedriegen |
t-oto-wá da. |
haar eigen dochter |
Ga naar voetnoot83 | Kidia | l-a̱-n doma thá | aka̱naba̱-η | th-ókona̱-η domá da | Ga naar voetnoot84 |
aldus | hij-doet-omdat | hooren | haar-betreffend omdat |
‘Hale-ka | d-asá ma ba | afárë-ni?’ | l-a fá tha | lo-mëkëthë | okhona̱-η. |
wat | mijn-daad | dooden | hij-zegt | zijn-schoonmoeder | betreffend |
Ga naar voetnoot85 | Th-íbona bía | l-óso fa tá da | bara̱-nro | kída ba. | Híme | sábo-re̱n |
einde maken om te | hij-gaat | zee-naar | wederom | visch | zeer veel |
thá | l-očikë | ki fa | hadín | ba diá. | Ga naar voetnoot86 | Yomun thá da | bará-n da |
hij-vindt | wederom | zooveel | mogelijk | daar | zee-naar |
Biamaširo | omun-thá | l-ídara fa | č-íri | kia | ikí-n | biá |
Tweekoppige (haaigeest) | tot | hij klaagt aan | haar-naam | die | eten | om te |
da | nó. | Ga naar voetnoot87 | L-okoyoathá da | l-išikwa̱-nro | l-a̱ndë-η ki | thá da, | l-aáka fa |
haar | hij-keert terug | zijn-huis-naar | hij-aankomen | weder | hij-zegt |
to | l-éréitoá da: | ‘Wadili ka the koro l) | d-anëë-n-the | to | híme’, |
die | zijn-echtgenoote | ik kan niet | ik-dragen | die | visschen |
l-a fa tá | to | l-ireithó | úmuη; | ‘b-oyó | n-okháni-nGa naar voetnootm | ausá-li |
hij-zegt | die | zijn-vrouw | tot | je-moeder | zij-dragen | gaan |
thóaya | bara̱-nro | yun-ka | thó | híme | sábo-ri̱n | kuliara-loko-kha̱η | d-aibi-n-thé |
alleen | zee-naar | aldaar is | die | visch | vele | boot-in-klein | ik-achter-laten |
d-a̱- ’. | Ga naar voetnoot88. | To̱ | lo-mükëtë | firoṉ-domaη | t-okotáti | tho-áya-kwáη |
ik-doen | die | zijn-schoonmoeder | groot(veel)-omdat | zij-eten wil | zich-zelf-voor |
th-onako-kóro | th-oto-wá da | t-omá-wa | kiá-doma | thoaya-kwa |
zij-medenemen-niet | haar-dochter | met-zich | daarom | zij-alleen |
th-á | ausó-n da. | Ga naar voetnoot89. | Ta | thá da | to | t-olašibo̱-n | l-ëtëmetá | tho |
zij-doet | gaan | hij | heeft | die | diep water | hij-bindt | die |
kuliará da; | ‘Híme | ka-loko-thó | táha | th-ëtola̱-η | d-adëlëdá | to | kuliála |
korjaal | visch | inhoudende | ginds | de diepte | ik-veranker | die | boot |
da | n-atëbodoa-lé | č-ibiči-ró da’, | l-a fa ta lo | l-ëmëkëthë |
stap in het water | erheen | hij-zegt | zijn-schoonmoeder |
okχona̱-n. | Ki̱ηkhoro | ba̱ikia | thoaya | kóto fá | oso̱-η | th-odo-η | bía. |
tot | toen | alleen | doen (?) | gaan | zij-sterft |
90. | Yon tha | th-a̱ndë-n da | th-ëdëkha-ya | to | kuliála | anakë-η | dëlëwá-kwa̱η |
daar | zij-komend | zij-ziet | die | boot | midden-in | verankerd |
č-iki thé-doma | th-otobádo fá | aóso̱-η | kuliála-ηro da. | Ga naar voetnoot91 |
zij-gulzig-omdat | zij-in het water gaat | boot-in |
Anakëdi-ma̱n | th-átobadona | abáriη ba̱ikia | to | Biamašíro | onórokóro |
tot haar middel | zij-ondergedompeld | plotseling | de | tweekoppige | muilin |
thá ya dá | č-íki-n biá da. | Ga naar voetnoot92 | Toho | th-úradë-η | bo kíndano |
zij-eten | die | zij-opgegeten |
th-othóra thá okoná da | tá-koma | toroto̱-m bia | tho-yorodá-tha. | |
haar | haar-milt | er is | loslaten | zij-drijft |
T-ëšimaka-ka thá | toho | t-othóra; | ‘B-iréči | fara de, | e-e-e-’, |
zij-schreeuwt | die | haar-milt | je-echtgenoot | vermoordt | mij e-e-e.... |
tata-riη | ašimaka̱-n da. | Ga naar voetnoot93. | Ki̱ηkhóro | kidia | tha̱η | ašima-šimadën da |
luid | schreeuwend | toen | aldus | zij-doen | voortdurend schreeuwend |
th-oto | bahë-n | tho da | akánabë-η fa da | no. | Ga naar voetnoot94. | Tho-dálidi-n |
haar-dochter | huis | zij | hooren | haar | zij-rent |
biá-te thá da č-ibičíro | th-ëdëkë-η thá | th-óyo | kawa-wa-kwa̱η | domá |
zij-ziet | haar-moeder | nergens | omdat |
th-emetoá | ta | hadia | ki̱n da: | ‘Bui | fára | da-yó’ | thá fa ta |
zij-wordt | woedend | aldus | jij | doodt | mijn-moeder | zij-zegt |
ló-mun | li | č-irečí da. | Ga naar voetnoot95. | Eka-ki da | to | kudibíyo-bára l-okódo-sá-koba |
hem-tot | dien | haar man | op hetzelfde oogenblik | die | vogel-vederen zijn-maaksel-voormalig |
kiá tha | l-okhóna̱-η | abakháriη; | hádia | l-a̱-n tha |
die | hem-tegenaan | plotseling | aldus | hij-doende |
amórodáti-m-bo. | Ga naar voetnoot96. | Tho-dálidi-n bia | l-ibičiro | hádia | l-á-m bo |
opvliegen-willend | zij-rent | hem-tot | aldus | hij-doende |
yómuntoáči-n | tho-boredí-n bia | hama thá bá | hama thá ba |
zich daarheen begevend | zij-werpt | iets | iets |
l-éinabo | l-ëbëkë | th-ëlëkë-n | bia. | Ga naar voetnoot97 | Kiadoma | ma-bëkë-ya |
hem-achter | zijn-been | het-afsnijden | om te | daarom | zonder-been-zijnde |
lo-morodá-koba | ayomúnro dá. | ‘Mábëkïli’ | n-á-m bia | kharoči-kwa̱n |
hij is gevlogen | naar boven | M. (Orion) | men-zegt | hedendaagschen |
to | wíwa | omún da; | lihi tá tho da | kia biá kobá da | karó-bia. |
die | ster | tot | hij is dat | dat geweest | tot heden nog |
Crux, Centaurus.
§ 47.
surP 7 en d.G.: Vroeger leefde de hiči-kuya, powieshoengeest, als een mensen op deze aarde, doch de Indianen trachtten hem te dooden door hem 's nachts onder hooge boomen te beloeren, iets wat hij niet kan verdragen. Hij steeg toen hooger naar boven ten einde als sterrebeeld de powiezen te waarschuwen als er Indianen naderden. Als nu 's nachts die ster opgaat, ontwaken alle powiezen
en begroeten haar met luide vreugdekreten (dat is het begin van den paartijd).
Hiči-kuya is het Zuiderkruis, Yuk-áhlin de jager die de powies achtervolgt, is α Centauri, alëleti, zijn fakkel, of fakkeldrager, is β Centauri.
Kaliña-tekst: Wo̱ko-yumë (powies-vadergeest).
Penalo | amu wei-pio̱mbo | woko | panama | ityosa-mo̱mbo. | Iñolo̱mbo |
eertijds | iets is geweest | powies | luisteren | gegaan | daarna |
wuito-po̱mbo | aléti̱-li-wa | t-epoka-nomo wuiño̱ | ityo̱sa-mbo. | Iño̱lombo |
is gegaan | Westen-naar | heeft geschoten van | gegaan | daarna |
woko | alirumu-pumbo | kapu-taka | sirityo-me | i-wetyomame. | Erotonomame |
powies | is gevlogen | hemel-naar | ster | hij-geworden | sedert |
sirityo-me | i-wei-tyokome. | |
dien | ster | opdat zij worden |
Vroeger waren er twee personen die gingen op de powiezenjacht. En van daar is de powies naar het Westen gegaan. Toen is de powies naar den hemel gevlogen om ster te worden. Vanaf dien tijd is zij sterrebeeld.
Scorpio, Ophiuchus.
Arawaksche tekst.
§ 48.
Ga naar voetnoot1 | Abá | t-ha | hiaro da | wakíli-do | uni-η | th-á da | ánsi-ka |
eens | er was | vrouw | oude tijd | badplaats | zijbemint |
th-eká-n-ali̱η. | Iméwabo | th-a da | yúnro | th-oso-n-ale-ká. |
haar-wasch-gewoonte | steeds | zij-was | daarheen | haar-gaan-gewoonte |
Abá-ka th-a | wadíli | yáloko | th-ëdëká da ba. | Khen-khóro | |
is | eens geschiedt | man | ziel | zij-ziet | toen |
baikia | katubúriGa naar voetnootn | otokoró da | th-óyo | fa-de. | Katubúri | otókoro |
k. | bloem | zij-plukt | k. | bloem |
th-otóro | kuyé-či th-á | tora; kia thá da | th-odobadi-n biá da; |
zijn-ondereind | slijmerig | die | zij-uitrukken |
kin-ko baikiá da | th-ifíro-lokódi-rá | th-okodókoto fá da | alëlëdi-n da no. |
toen | haar-lichaamsopening | zij-insteken | en weer terughalen het |
Ga naar voetnoot2 | Kači thá da | áni-η | üdiki-thó ya da | no. Kia ki thá da | atakwo fá |
maan | doen | voorbij | haar dat | wordt afge- |
th-úmun da | k-adibeyu-m | biá da | no. Kin baikia da | wahádya | |
sloten | haar-tot | zwanger | wordt | zij toen | voorbij |
waira | č-ikiči lokó-n | th-ande-η | th-emediadó-η bia | očika-ya | híbin, |
van (?) | tijdstip in | het-komen | haar-bevallen | ontvangen | vervuld |
th-eméyodo fa to baikiá da to | th-émedo-sábo da | uriya | thá i baikia |
haar-bevallen | zij baart | van |
toho ta | th-emeido-sá da | kakü-či | dia tha ta | th-üši | ma-tho | kënaka-η |
dat | het gebaarde | mensch | vergelijkbaar | het-hoofd | met | metmidden |
daháro ki thá da | th-otoró-η ro | úri | dia ma. |
daar | het ondereind-naar | slang | als |
Ga naar voetnoot3 | Yuware thá da | t-ëčilikia-no-či | (th-ëyena-no-či) tha da | akánabaka |
nadat | haar-broeders | haar-familieleden | hooren |
th-okoná-η | n-afara-či | ka ta | toho | na-yóroda-n-to | úriya da |
het-betreffend, | zij-dooden | willen | die | hun zuster | afkomstig van |
no | uriyetse | tá-n | doma. (wat thans volgt kan de verteller zich niet goed herinneren; het verhaal eindigt:) |
het | slangachtig | zijnde | omdat |
Ga naar voetnoot4 | Yuware-kó da | ate | tha kowa thá da | th-oyo-mún-de: | ‘D-auso |
van daar | moeder | zeide afwezig (?) | zijn-moeder-tot | ik vertrek |
fa | ayumóro | bó-ria | thomóra | halima-m ba-η | kakë-kaη-kwan | hororobána |
naar boven | jou-van | maar | zoolang dat is | levenden-nog | aardoppervlak |
adëká-kwa | bo fa de | ayomon-de. | Kidia tha | koba | wíwa |
zien-nog | jij zult mij | aan den hemel | aldus | is geschied | ster-rebeeld |
Warubuši | n-aromu-n da | kakhë-to | koba-to | bálin | tóra. |
W. | men-noemt | mensch | eertijds | werkelijk | die |
Kaliña-tekst: Onbata-po (voormalig aangezicht) of Pupú-mbo (voormalig hoofd).
Penáloiro | nópo̱ko̱ | amu | i-wéi-pyo. | Te-pálinayë | masiwá-li̱ |
zeer lang geleden | oude | vrouw | er was | haar-schoonzoon | vischfuik |
t-áreka | ityó-pombo. | Iño̱lombo | wóto-yúmo-wa | (aipayáwa-yumë) | ónopo̱mbo. |
zij-ledigt | is gegaan | toen | visch-geest-door | haai-geest | is |
Iñólo̱mbo | wanumínga | no̱poko: | ‘ótemeko̱ | wúitaηmae’ | |
opgegeten | toen | nadenkt | oude vrouw | wat worden | ik-gaan |
t-aula-póko; | sirityo-me | wusa | ireke. | Onbatá-po | t-apé-ni̱η |
zij-zegt | ster-worden | ik-ga | hierom (?) | aangezicht-voormalig | vergelder |
wukapó-tome | (yámu-ma | i-wéiriki̱. | T-uwo̱pema-tóme | wéyu |
mij-noemen-opdat | bovenlijf-zonder | zij-zijnde-met | vergelden-om | zon |
erupa-po̱mbo | ï-wya | woto | apá'nokáne-me..... |
heeft gesproken | haar-door | visch | water-dalen-veroorzaken |
Vroeger was er een oude vrouw. Zij ging telkens de visch uit de vischfuik van haar schoonzoon wegnemen. Toen is zij opgegeten door den visschengeest (de haaigeest). Toen begon die grootmoeder na te denken ‘waarheen zal ik gaan?’ ik ga een ster worden. Laten zij mij noemen ‘aangezicht’, dat is mijn naam (omdat zij geen bovenlijf had). Uit wraak heeft zij met de zon gesproken om droogte te geven om alle visschen te laten uitdrogen.
Jaguar-ster en tijgerkatster.
§ 50.
surP 7. Lang geleden, toen de dieren nog menschen waren, had Kabadaru (‘met klauwen’, de jaguar) een dochter Kuli-aroa-te (‘rattijger’, de tijgerkat) van welke hij zooveel hield, dat hij haar aan niemand wilde uithuwelijken.
Op zekeren dag ging hij jagen en trapte in een doorn, die in het vleesch bleef zitten, en het lukte hem niet, dien doorn te verwijderen. Een Indiaan die voorbij kwam, kreeg medelijden, droeg den jaguar naar zijn hut en sneed den doorn uit en uit dankbaarheid gaf de jaguar aan den Indiaan zijn dochter ten huwelijk. Elken dag ging hij nu jagen en bracht boschvarkens, agoeti's enz. thuis, zoodat er steeds overvloed van vleesch was.
Dit wekte de afgunst der andere Indianen op en zij begonnen den man kwaad te vertellen van zijn vrouw, dat deze hem ontrouw was, met iemand dien zij noemden. De man ontstelde en zonder te onderzoeken of deze praatjes juist waren, begon hij zijn vrouw te mishandelen.
Jaguar hoorde haar hulpgeroep, kwam toeloopen en vroeg waarom zij zoo mishandeld werd. ‘Ach’, klaagde zij, ‘men is mijn man allerlei lasterpraatjes gaan vertellen’. Jaguar was woedend op zijn schoonzoon, doch deze verklaarde, dat hij met die mishandelingen niet zou aflaten, wijl de vrouw hem, en niet den vader, toebehoorde. - ‘In
een opzicht hebt ge gelijk’, zeide Jaguar, ‘doch ook ik ben in mijn recht om mijn kind uit uw handen te redden’.
Vader en dochter trokken samen het woud in, maar overal vervolgde hen de laster. Eindelijk konden zij het niet langer uithouden. Beiden breidden de armen uit en stegen omhoog, en eindelijk klampten zij zich vast aan het hemelgewelf, waar de vader de Jaguarster en de dochter de Tijgerkatster is. Maar als weer de laster de ronde, begint te doen onder de Indianen, dan dalen beiden weer op aarde neder en veranderen in tijgers om alles te verslinden.
§ 51.
Penalo amu weipiombo. Eertijds, voor nog de grootvader van mijn grootmoeder geboren was, leefden er twee broeders, van welke een gehuwd was. De vrouw van dezen wekte afgunst in het hart van den anderen en diens hartstocht steeg zoo hoog, dat hij eens, op de jacht, zijn broeder doodde. Hij sneed de lever uit het lijk en bracht die aan de vrouw, zeggend: ‘Een jaguar heeft hem verslonden’. De vrouw weende bitter, doch een jaar later nam de moordenaar, naar het gebruik, die vrouw tot echtgenoote en uit deze vereeniging werd een kind geboren. Niet land daarna zag de moeder in een droomgezicht haar vorigen man en deze verhaalde haar alles wat er gebeurd was. Den volgenden morgen verweet zij dit haar man; deze werd woedend en sleepte vrouw en kind het bosch in, waar hij ze in een hollen boom plaatste om van honger te sterven.
‘Wat doe ik nog langer op aarde’, klaagde de moeder. En zich tot haar kind wendend, riep zij: ‘Kind, kom mede, wij gaan heen’. Zij breidde haar armen uit en beiden stegen ten hemel, waar zij de agoeti-ster en het kind de akoesji-ster werd.
De geest van den vermoorde kwelde den moordenaar nog in den droom en zeide hem: ‘Ga naar mijn lijk en ook naar dat van mijn vrouw en uw kind; open die lijken, neem er het ingewand uit, strooi dat om u, en gij, die alle menschelijkheid hebt afgelegd, zult weder mensch leeren zijn. De moordenaar deed zooals hem gezegd was, en ziet, de ingewanden van zijn broeder stegen ten hemel en klampten zich vast aan het hemelgewelf als de Plejaden.
Dit gaf den moordenaar wel het besef van zijn gruwelen, maar hij kreeg geen rust. Hij zwierf rond en werd ten slotte door een boaslang (het indiaansche zinnebeeld van wraak) verzwolgen.
Melkweg.
§ 52.
Van den Melkweg, waya anëkë-či obonaha = klei brenger pad, meldt 1R 260, dat de nevelvlekken de voetsporen der geesten zijn, wier voeten met klei besmeerd waren. De Kaliñas noemen den Melkweg oriño kana-η wena-po = klei maker voetspoor en Ahl 347 meldt: In vroeger tijden gingen de vrouwen klei halen; de sporen van hun voetstappen bleven toen aan den hemel achter. De volgende Kaliña-mythe, surP 3, lijkt een speelsche variatie op het oude thema:
Tamusi, de godheid, maakte uit klei modellen van dieren en menschen en bakte die in een grooten oven. Hij was echter niet geheel tevreden over zijn werk. Sommige dieren hadden te lange staarten, andere te kleine koppen, sommige vogelsnavels waren te lang, andere te kort, enz. Nu zou hij het beter doen, en boetseerde een kleibeeld in menschelijke gedaante, doch hij liet dit te kort in den oven; het baksel was nog wit, de haren bruin, de oogen blauw; hij blies het zwakke beeld niettemin den levensadem in en zoo ontstond de eerste Blanke. Weder boetseerde hij een menschenbeeld, doch dit liet hij te lang in den oven; de kleur was zwart, de neus plat en ingekrompen, het haar verschroeid; maar hij blies er het leven in en de eerste Neger was geschapen. Nogmaals boetseerde hij een menschenbeeld, ditmaal zeer volmaakt en hij liet het juist zoolang als noodig was in den oven; het werd de eerste Indiaan. Daarna vermaakte Tamusi zich met de beelden dooreen te mengen om de juiste kleur te vinden voor den kleurling; doch dit is hem tot dusver niet gelukt; sommigen zijn te wit, anderen te zwart, anderen bruin, geel-bruin enz. - Aan den hemel ziet men nog de sporen van de klei van Tamusi; dat is aliño kana-mombo hemali = klei boetseer-voormalige weg, de Melkweg.
Mij werd de volgende Kaliña-tekst gegeven van Alíño kána-mo̱mbo wénapo:
Alíño | ëka | wóli-yaη | uito-pómbo. | Iñálombo | wenapóta | iró pótopole |
klei | uitgraven | vrouwen | zijn gegaan | toen | voetspoor-in | groot-zeer |
wóto | t-o̱no-poko | iwenasán-da | kuta'i | yumë | t-atï-niη. |
visch | eten-wegens | voetsporen in | Anableps | geest | men-noemt. |
Klei uitgraven gingen vrouwen. Onmiddellijk achtervolgde hen een groote visch, volgend in hun voetspoor, de kuta-geest is zijn naam. (De kuta, het vischje Anableps, heet in het Arawaksch kasoro, zie § 34.)
Hoe de mensch de onsterfelijkheid verloor.
Arawaksche mythe.
§ 53.
In den ouden tijd stierven de menschen niet. Toen geschiedde het, dat de menschen vernamen, dat te middernacht de geesten Hisi (bedorven) en kakë (levend) voorbij zouden komen en ze moesten wakker blijven en die geesten hun namen toeroepen.
Het eerst kwam Hisi voorbij, doch toen sliepen de menschen. Tegen den ochtend kwam Kakë voorbij en de menschen werden wakker en riepen ‘hisi’. Sedert dien moeten de menschen sterven.
De geest Hisi heeft een huisdier, een grijsachtige vogel met kuif, zoo groot als een lijster, die 's nachts gedurig zijn naam roept. Als men hem 's nachts hoort fluiten, is het een teeken dat er iemand zal sterven; fluit hij zachtjes, dan zal het een kind zijn, fluit hij hard, dan zal het een volwassene zijn. Die vogel heet éweduli (een geest; = awaduli, wind?) líkiη (huisdier).
Wellicht hangt hiermede het volgende samen:
Masasikiri is een geest, als een blanke reus, wiens hoofd bijna tot de wolken reikt en de zee is niet diep genoeg voor hem; hij reist al maar door de wereld en doet geen kwaad. Als de Plejaden 's ochtends zichtbaar worden en de droge tijd zal beginnen, dan begint Masaskiri zijn reis en komt de menschen waarschuwen, dat het tijd is de kostgronden in orde te maken. Hij maakt een fluitend geluid en daarvan heeft hij zijn bijnaam Masaskiri. Als de menschen hem 's nachts hooren, dan slaan zij met iets op hun kapmes, zoodat dit geluid geeft als een bel; op die wijze bedanken zij den geest voor zijn verkondiging. Een vogeltje dat 's nachts roept, heet Masaskiri likin, M.'s huisdier; (vermoedelijk is het de spookvogel, Diplopterus naevius, Kaliña suwi-suwi, en zie oayG 88); men zegt dat die vogel eigenlijk een geest is, die 's nachts rondloopt en in het begin van den drogen tijd, als de Plejaden verschijnen, 's nachts begint te schreeuwen of te fluiten, precies als een mensch; in Suriname heet die vogel ook Dreetin = droge tijd.
Hij kon nergens heen gaan. In de boomen zaten vele zeevogels en hun drek viel op dien man.
Toen hoorde hij stemmen als van menschen die over de zee voeren, mannen, vrouwen en kinderen. Hij riep, dat zij hem moesten halen. Die lieden hoorden het geschreeuw en zeiden: ‘Wij hooren iemand, laten wij langzaam gaan’. En daar zagen zij den man. Die lieden waren de regen. Toen zij den man zagen, zeiden zij: ‘Het zijn maar menschen; die zijn altijd ontevreden; zij zeggen, dat de regen hen nat maakt’. En die lieden voeren voorbij.
Een tijdje later kwam er weer een boot (kanoa, de oude naam voor boot) voorbij en weder begon de man te schreeuwen. De lieden in die boot zeiden: ‘Laten wij daarheen gaan; wij hooren menschen roepen’. Het was de zon en toen deze den man zag, sprak hij: ‘Ah, laten wij maar voorbijgaan, want menschen zijn altijd ontevreden; zij zeggen, dat de zon te heet is en hen brandt’. En die voorbijgangers hebben den man niet gered.
Een tijdje later kwam er weer een boot. De man hoorde de stemmen en begon andermaal te roepen dat men hem moest komen halen. De lieden in die boot zeiden: ‘Wat is dat? ik hoor menschen’. Het was de wind met zijn vrouw en kinderen. Zij zeiden: ‘Ah, dat is een mensch; die zijn altijd ontevreden over ons; zij zeggen dat de wind waait en hen laat schrikken in het bosch en zij noemen ons salé wáraka (d.w.z. vuil is je lendendoekGa naar voetnooto; als de Arawak wind noodig heeft roept hij deze scheldnaam, dan wordt de wind boos en het gaat waaien); zoo schelden zij op ons’. En die lieden hebben den man niet gered.
Een tijd later kwam er nog een boot met lieden die zongen en schreeuwden. En wederom begon de man luid te roepen, dat ze hem moesten komen halen. Toen sprak de voornaamste van die boot: ‘Kijk daar zijn menschen; het lijken wel goede menschen; laat ons hen halen’. De man riep nog eens en die voornaamste sprak weder: ‘Ja, het is een mensch; die houdt veel van ons. Als het nacht is en ik verschijn, dan zeggen zij altijd: “wat een mooie nacht, wat een mooie maneschijn!” Laten wij hem in de boot nemen’. Het was de maan met zijn familie en deze hebben dien man naar zijn land terug gebracht.
Hoe de gekko aan zijn lach kwam.
Arawaksche tekst.
§ 55.
Aba | wadíli | tha kobá da, | líhi | wadíli | adia-ka thá | l-óyo |
een | man | er is geweest | die | man | zegt | zijn-moeder |
mun da: | ‘tete’ l-ah thá | adiá-n da, | ‘toho | oriká, | d-adónko | fá-the | aba |
tot | moeder hij-doet | sprekend, | deze | nacht | ik zal | slapen | een |
hiáro ódoko.’ | L-oyo thámá-n bia lo-mun da, | ‘mani | b-a, | barin da-icí |
vrouw schoot | zijn-moeder | niet | doe | stellig mijn-zoon |
nah | hiáro-no to da | min-či khóro | k-imírikha-n, | nah | khedáya |
die | vrouwen | zeer | schelden | zij | wegjagen |
ma da | bo, | hači | si | dyan-tho | khábo | íbera’. |
je | peper | zaad | als | hand | vinger |
Kénbena | l-óyo | adiá-n | kidin-koba, | l-imithá da-n bia | k-ákáno-kerén |
nadat | zijn-moeder | spreken | aldus geschied | hij-uitlachen | luide |
thá da. | Lihi | wadíli tha da, | kake-či | wábo tha | khóro | kobá da |
die | man | mensch | volstrekt | niet | was |
i, | kenbáikia | ori-ori | oyo-či ron | koba, | amah | yahá | Sorinama-khóndo |
hij | maar | hagedis | familie | was | wat | hier | Surinamer |
duli | adiá-n-loko | ‘kwakwasneki’ | n-asá mun, | lokó-no | dia-n-lokó |
neger | taal-in | k. | men noemt | Arawakken | taal-in |
da-n | ‘sókosóko’. | Kia tha | ien-ariá | th-imithadá-n da | disia-ro | th-ëdiá-n |
s. | sedert | zang-van | zij-uitlachen | gewoonte | zij-zegt |
bia-rón, | kharó-ren | kwá-n da, | kasákoda | to | akanabá-re | ma-n-bía |
tot heden | nog | dag | dat | hooren |
da no. |
haar |
Er was er eens een man, die zeide tot zijn moeder: ‘moeder, vannacht zal ik met een vrouw slapen.’ Zijn moeder zeide tot hem: ‘doe dat niet, mijn zoon, de vrouwen houden veel van schelden, ze zullen je wegjagen en zeggen, dat je vingers als peperzaden zijn.’
Toen zijn moeder dat gezegd had, lachte hij luide. Die man was eigenlijk geen mensch, maar een soort hagedis, in de surinaamsche negertaal ‘kwakwa sneki’ (Gekko, Thecadactylus rapicaudus) genoemd en in de arawaksche taal ‘sokosoko’. Sedert dien tijd heeft dat dier de gewoonte te lachen; tot op heden kan men dat elken nacht hooren.
De man en zijn schoonzuster worden hagedissen.
Arawaksche tekst.
§ 56.
Abá tha | loko | wadíli | wakíli kobá da, | m-éreyo-kwan-či |
een er was | mensch | man | lang geleden | zonder-echtgenoote-nog |
tha da. | L-ëdia-ka tha da | l-óyo omun: | ‘Da-ósa-bo | ihime | dá-nro, |
hij-zegt | zijn-moeder tot | ik-ga | visch |
Er was eens een man, lang geleden, die ongehuwd was. Hij zeide tot zijn moeder: ‘Ik ga visschen, wie kan mij vergezellen?’ Zijn moeder zeide tot hem:
‘Je weet het zelf wel(?), neem je zuster mede.’ Hij zeide: ‘Als mijn zuster medegaat zullen haar beenen breken, omdat ze niet dik genoeg zijn.’ Zijn moeder zeide: ‘Neem dan je schoonzuster mede’. Toen hij die woorden hoorde, was hij zeer blijde, want hij dacht: ‘Ik zal met haar slapen.’
Zijn schoonzuster vergezelde hem. Den eersten nacht schreeuwde hij in den droom; het was geen werkelijke droom; hij deed het om de vrouw wakker te maken. Die vrouw zeide ‘Wat heeft die droom je gezegd, toen je schreeuwde? Hij antwoordde: “Dat je schoonzuster haar hangmat dicht bij je spanne”. Dat was de eerste booze droom.
Toen sliep hij wederom in en kreeg weder een booze droom, hij schreeuwde weder: “aa, aa, ...” De schoonzuster vroeg: Wat zegt de droom weder?’ Hij antwoordde: ‘Zij zegt, je schoonzuster moet dichter bij je komen, samen in één hangmat.’ En zij gingen in één hangmat.
Ten derden male sliep hij in en had een boozen droom en schreeuwde wederom gelijk de eerste maal. ‘Wat zegt ze weder tot je?’ vroeg de vrouw hem. ‘Je moet samenzijn met je schoonzuster, je hoofd tegen het hare leggen’. Toen zeide die vrouw: ‘Kom bij mij en leg je hoofd tegen het mijne.’
Door aldus te spreken lokte de man zijn schoonzuster om met hem om te gaan.
Zijn oudere broeder hoorde wat de jongere broeder gedaan had. Hij vervolgde zijn echtgenoote en toen hij haar bereikte werd hij zeer toornig. Plotseling zagen zij hem en zij schrikten en vluchtten. De vrouw werd een sapakara (een hagedis, Tupinambis nigropunctatus), de man werd een agama (een hagedis, Polychrus marmoratus).
hálika-n | óso fa | da-ma?’ | L-oyo thá | mán bia | lo-mun da: | ‘B-aithi-n |
wie | gaan zal | mij-met | zijn-moeder | zegt | hem-tot | je-weet |
lokowa | rekene, | b-ósa | b-ónaka | b-oyoroda-thó-wa’. | Ken khána da |
innerlijk | samen (?) | ga | neem | je-zuster | daarop |
l-ábo tha | adiá-n: | ‘Da-yorodá-tho | oso-fárokha | da-ma da, | th-ëdána-be |
hij-met | zeggend | mijn-zuster | gaan-indien | mij-met | haar beenen |
khoro | firobéya | hádin, | wánama khoro | kalë-η | th-ukalëda̱-η’. | L-oyo thá |
niet | dik | meer | langdurig niet | terstond | zij-breken | zijn-moeder |
da | adia-ka: | ‘B-onaka kha̱n | torahá | b-erené-tho | bo-má-wa ke̱n | b-osá |
zegt | neem | die | je-schoonzuster | jij-met | ga |
da’. | L-ëkánabë-n | kidyán-tho | adia-hë minkoba khóro hadiá-re l-a-η |
hij-hoorend | zulke | woorden zeer |
halikhibén, | lo-koborokwatowa-ka thá da, | ‘dai | k-adoká khan fa-the |
blijde | hij-bedenkt | ik | zal slapen |
da | l-a l-ónowa’. |
hij-zeide tot zichzelve |
L-erene-tho | osón bia | ló-ma. | Aténowa | orikáh | l-ienata fa |
zijn-schoonzuster | gaat | hem-met | eerste | nacht | hij-zingt |
wakhaya-či-n | ótobu-η da; | l-otobë-n | ólokowa | lo-fafadá-n bia, | amaha |
booze | droom | zijn-droom | in | hij-schreeuwt | wat |
lo-wakháya | ótobën | ni-sá da; | khidwán-tho | khoró da | tóra, | kia | kidian-tho |
zijn-kwaad | droom | (zijn) daad | echte | niet | dat | dat | aldus |
l-áni-koba, | tho | hiáro | ánobokotó-n bia-ron da | i. | Toho | hiaro |
hij heeft gedaan | die | vrouw | wekt | hem | die | vrouw |
thá | ‘da-ma-bo’ | lo-mën | lo-fáfada-n bó da: | ‘Amáha-re thá | b-ëmën |
mij-met jij | hem-tot | hij-schreeuwend | wat | jou-tot |
sá-li?’ | l-onaba-n biá da | no, | ‘toh | b-erene-tho | omëntwa | sábo-the |
brave | hij-antwoordt | haar | die | je-schoonzuster | naderen | meer |
b-ibicí-ro | bó-kosa | athóboda-n | toh'korá-wa’; | kia wai tha | toho |
jou-tot | jou-naast | droom | haar eigen hangmat | dat | die |
aténowa | lo-wakháya | tobó-n. |
eerste | zijn-booze | droom |
Kenkhóro | lo-do̱nka | ki fá da ba; | wakháya-n bía | lo-tobo-n | kída ba |
toen | hij-slaapt | wederom | boos | zijn-droom | wederom |
lo-fafáda ki-ka da ba: | ‘aa, aa...’ | l-a tha asimaká-n. | Kenkhóro |
hij schreeuwt wederom | aa, aa... | hij schreeuwde | toen |
th-a-n bia | l-erene-tho | kída ba: | ‘amáha | th-a | b-omën, | usá-li!’. |
zegt | zijn schoonzuster | weder | wat | zij-zegt | jou-tot | brave |
L-onabona bia | kída ba: | ‘Th-ëdia | ki-ká da ba | da-mën, | toho | b-erenétho |
hij-antwoordt | weder | zij-zegt | weder | mij-tot | die | je sch. |
omëntwa | sábo-the | b-ibiči-ro da | th-eyakada | aba-loko | hereki-n’; |
naderen | meer | jou-tot | zij-in hangmat liggen | een-in | samen-voegen |
kenkho | aba-loko | n-akora-lokhodi | ka da | ye. |
toen | een-in | hun-hangmat-in | zijn | zij |
Tho | kabún-the lo-donkó-η fa | kí da, | wakhaya-kwa-ro tha | lo-tobó-n |
de | derde maal hij-slaapt | weder | kwaad | zijn-droom |
lo-fáfada | ki-ká | atenowa | dín. | ‘Amáha tha | bo-mën | kí da ba |
hij-schreeuwt | weder | eerste maal | gelijk | wat | jou-tot | wederom |
tha?’ | toh | thá | hiaro | lo-mën. | ‘B-ërenei-tho | óma | hërëke-li |
die | spreekt | vrouw | hem-tot | je-sch. | met | samenvoegen |
bu-ši | ka-khóneme | atórodo-n. | Toh | hiaro | ma-ki ka tha | lo-mën |
je-hoofd | tegenaan (?) | liggen | die | vrouw | nogmaals | hem-tot |
kó-the: | ‘B-ósa-the | da-ibičiro ki̱n da | b-üšika | b-üši-wa | dá-ma | hërëkïn’. |
ga | mij-bij | jij-geeft | je-hoofd | mij-met | samen |
Kidia | l-á-koba | wadili | l-erene-tho-wa | amoridi-n | l-onowá da | l-uyade-η |
aldus | hij-sprak | man | zijn-sch. | lokkend | tot zichzelf | hem-omgaan |
bia | tho-ma. |
haar-met |
Lo-bokét-či | kanaba thá | lih | wadíli | khoná, | kidia-n-thó | balín |
zijn-oudere broeder | hoort | die | man | betreffend | aldus | gebeuren |
l-ókit-si | wabo, | l-eré-tho | óma, | l-a | obona-n | bia da | ye. |
zijn jongere broeder | zijn-vrouw | met | hij-doet | vervolgen | hen |
Yon | l-ándi-n biá da, | iemantoa | sábo-re | l-a-n bia thá | abakháren |
daar | hij-aankomen | boos wordt | zeer | plotseling |
n-adëkhë-n da | i | n-abona-n bia | uya, | n-atëdi-n bia thá. | Hiaro | koro |
zij-zien | hem | zij schrikken | zij-vluchten | vrouw | dewelke |
thá | maránro bia | ebesowá; | wadíli-kíli | thá ki da ba | yamóro bia |
sapakara | wordt veranderd | man dewelke | agama |
tha | l-ebesowá. |
hij-wordt veranderd |
De door zijn schoonmoeder bedrogen man neemt wraak.
Arawaksche tekst.
§ 57.
Wakili khobá, | aba lóko | wadíli | aba-n bo thá | m-aicíki-tho; |
eertijds | een Arawak | man | ergens | onbekende |
k-éréyo-ni | ka-sa-no-mu-či tha; | l-irétho tha | ayoa | oda da | ken | thaiba |
met-vrouw | met-kinderen-tezamen | zijn-vrouw | later | sterft | en | zijachterlaat |
aba | th-esá-wa | hiaro-sa-khán | kwan. |
een | haar-kind | klein meisje | nog |
Ken | toh | hiaro | odo-n-bená, | l-owá-ka | li | wadíli da. | Kasákabo |
en | die | vrouw | sterft-nadat | hij-alleen bleef | die | man | elken dag |
ma | l-a | th-ayadoa-nro, | l-osa tha | yanthe-roa | ma-tho | daha-ro | yokha-n-ro. |
hij | gaat-tot | hij-gaat | daar | en | ginds | jacht-tot |
L-osó-n tha | aba̱-nro da, | šóko-tho | hiáro tha, | th-úkethe | ámon ká |
hij-gaat | eens | kleine | vrouw | haar-grootmoeder | bij is |
da | no, | šóko-tho | hiáro-sa-khan | sóko-kho-no | kwán | tho da | th-óyo |
zij | klein | meisje | klein zij | nog | zij | haar-moeder |
ódo-n | bená | kobá. |
dood | nadat | was |
Ken da toh' | šoko-tho tha | th-ëkëthë | am' ni-n da | ka-baya | t-a da |
toen | kleine | haar-gr. | bij | met-zandvloo | was |
no, | kasakabo | noma tha fa tha | wádo | tho | adekhí-n | šóko-tho kona |
haar | elken dag | de oude | dat | zien | kleine betreffend |
da | th-obaya | th-arakasí-n bía da | no; th-eči thá | ánde-η | bahë-n |
haar zandvloo | zij-uithaalt | het haar-vader | komt | huis-aan |
da | thomakwáron | th-odokhota da | i, | halon-bo diaro | th-ëkëthë | th-obaya |
alle | zij-toont | hem | waar ook | haar-gr. | haar-zandvloo |
ačikí-n da. | Hébe tha da | asika | th-owaya | 'therakase-sa | th-obayawa, |
uitpikt | oude | geeft | haar-eigen | uithaalsel | haar eigen |
‘d-asíka-bo | bo-món da | no’. | Th-eči thá | adia-ká: | ‘D-árë | |
zandvlooien | ik geef | jou-tot | het | haar-vader | zegt | mijn-tand |
afari-n | meloko | no’; | aba ka thá | kóro | kía | šoko-tho | th-eči tha |
dooden | (scheldnaam) | ze | geschiedde | niet | die | kleine | haar-vader |
Eertijds leefde er een Arawaksche man op een onbekende plaats met vrouw en kinderen; later stierf zijn vrouw en liet hem een kind, een klein meisje, achter.
Toen die vrouw gestorven was, bleef die man alleen. Dagelijks ging hij hier en daar op jacht. Als hij uitging bleef het meisje bij haar grootmoeder; zij was nog een klein kindje toen haar moeder stierf.
Toen het kind thuis bij haar grootmoeder was, had ze last van zandvlooien; elken dag moest de grootmoeder ze bij het kind uithalen; als haar vader thuiskwam, moest het kind hem toonen, waar de grootmoeder de zandvlooien uitgehaald had. De oude gaf ook haar eigen zandvlooien aan het kind om ze aan haar vader te toonen; het kind zeide: ‘Ik kom ze u geven.’ De vader sprak: ‘Ik zal ze met mijn tanden dooden’; de vader wist niet dat de grootmoeder haar eigen zandvlooien aan het kleintje had gegeven.
aitha | koro dan, | kidia th-á-n | hébe | thowáya | th-obaya | asikí-n | kia |
weet | niet | aldus | oude | haar eigen | zandvlooien | geeft | die |
šóko-tho | om'n da | no. |
kleine | tot | ze |
Khá koba | šokó-khona kwa thá | toh | šoko-tho da, | m-aicí-n tha-n khá |
toenmaals | klein nog | die | kleine | onwetend |
'sa-n | adiá-he da. | Ken ki da | th-áka fa | th-eči-wa | áyowa, | th-aitha | na |
goed | woord | toen | zij zegt | haar-vader | later | zij-weet | die |
adía-he | usá-n da. | Aba-n ki thá da | toh | hebe tha | arakasa fa | th-obáyawa da |
woorden | goed | eens | die | oude | uittrekt | haar-eigen-zandvlooien |
th-esiki-n bia tha | toh | šoko-tho | omun | ki da bá no | th-eči |
zij-geeft | die | kleine | tot | weder | haar-vader |
omun, | th-ešiki-n | benáda | no, | kenkhóro | toh | šoko-tho | anekë-n | kia |
tot | zij-geeft | nadat | ze | toen | die | kleine | brengt | die |
th-ečí mun | asiki-n da | no, | th-eyentoa | fá | ayódowa | th-ekora-lokowa da; |
haar-vader tot | geven | ze | zij-zingen | gaat | schommelen | haar-hangmat-in |
the-yentoa fá | toho | dïn: | ‘Kia | mibikiGa naar voetnootp | tha | hébe-ro-nwa tha |
zij -zingt | dit | als | die | zandvloo | oude |
obáya | lihi | awa-khán | éke-kwaya da’. |
zandvloo | deze | vadertje | eet |
Ken baikia | l-a fa | li | wadíli | adiá-n da: | ‘Toraha | dia-n | thó | wadotho |
toen | hij-zegt | die | man | sprekend | dat | aldus | die | oude |
hiaro | dai | očiki fa | da ba no | da-yaonawa’. |
vrouw | ik | zal vinden | wederom haar | op mijn beurt |
Kia | koba 'kha ki-dia-n-thó | abali-n da | l-ëdia fá | lih | wadíli tha |
het | was een tijd geleden aldus | voorbijgaan | hij-zegt | die | man |
l-onowá da, | ‘Wadia, | da-óso fa | yokhá-nro | ki̱n | dai | da-onake fa | toh |
tot zichzelf | wacht | ik-ga | op jacht | en | ik | ik medeneem | die |
wado-tho | hiaro | péro-n | da-ma-wa da’. | L-ëdia | ki ka fa tha | l-oto-khan |
oude | vrouw | hond | mij-met | hij-zegt | ook | zijndochtertje |
omuni da: | ‘B-ahka-li | b-ëkëthë-wa da, | yokhá-nro | d-áuso fa |
tot | zeg | je gr. | op jacht | ik-ga |
khona-n fa tha diaro d-a-n fa | yon | konoko-n da’. | Kidia | l-a fa tha |
dat | bosch-in | aldus | zeide hij |
l-oto-khan | omuni da | th-aka-n | bia | th-ëkëthë-wa ki da ba; | ken | na |
zijn-dochtertje | tot | zij-zeggen | moet | haar gr. | want | die |
Toenmaals was het kind nog klein en kon nog niet goed praten. Eindelijk moest zij aan haar vader alles zeggen en kon zij wel praten. Eens haalde de oude weder haar zandvlooien uit en gaf ze aan het kind en toen het kind ze haar vader had gebracht, ging ze schommelen in haar hangmat en zong: ‘Die zandvlooien van de oude eet vadertje.’
Toen zeide de man: ‘Zoo'n oude vrouw; ik zal haar op mijn beurt krijgen.’
Het was al een tijd geleden dat dit gebeurd was, toen die man tot zichzelf sprak: ‘Wacht, ik zal op jacht gaan en de hond van die oude vrouw medenemen. En hij zeide tot zijn dochtertje: ‘Zeg aan je grootmoeder, dat ik op jacht ga, ik ga naar dat bosch.’ Dat zeide hij tot zijn dochtertje, opdat dit het zou overbrengen aan haar grootmoeder. Want het is de gewoonte der Arawakken van ouds tot heden, dat de mannen (de schoonzoons) volstrekt niet tegen hun schoonmoeders mogen spreken; tot heden nog zijn er plaatsen waar echte Arawakken wonen, waar men aldus eerbied betoont.
Toen is die man in het bosch gegaan, medenemend den hond ging hij dagelijks op jacht; als hij wat zou vinden moest hij het roosteren, en te dien einde had hij den hond doodgeslagen en onmiddellijk schoongemaakt en geroosterd. Toen die dagen voorbij waren, keerde hij terug naar huis en thuisgekomen zeide hij tot zijn dochtertje: ‘Het hondje van de oude is dood, door een ander dier doodgebeten; ik heb dat andere beest geschoten, het is een honigbeertje en die heb ik voor het oudje meegebracht, opdat zij het zelf ete; dat men haar hondje gedood had, wist die oude niet, ‘Ha’, zeide zij tot zichzelf, ‘ik zal je alleen opeten, aldus heeft mijn schoonzoon gezegd’. Zij wist in het geheel niet, dat hij haar bedrogen had.
Zo heeft die man gedaan met zijn schoonmoeder omdat ze hem voor den gek had gehouden.
loko-no | di-sia | cinci koba | wakili | inaria | kharo-ren, | naha | wadili-no |
Arawakken | gewoonte | schoonzoon | oudtijds | van | heden | die | mannen |
(na čičio-no) | adia | koma | khoro | na-mëkë-či-ono | oma | šoko | diaro-n |
die schoonzoons | spreken | mogen | niet | hun-schoonmoeders | met | klein | wat-ook |
mani-n; | kia | to | firo-tho | akisida | onekwa-bé | koba da, | kharo-ren bia da, |
niet | dat | het | groot | eeren | elkaar | was | tot heden |
yon-tho ron | loko-no | wabo | kaki-n | kia | kwan | adokhota | re | na da. |
plaatsen | Arawakken | echter | leven | dat | nog | toonen | nog | zij |
Kenkhoro | baikia koba | l-osa | konoko-nro | l-onaki-n | péro da | l-omawa; |
toen is | geschied | hij-gaat | bosch-in | hij-neemt | hond | hemmet |
l-oso fa tha | kasakabo-man | ayokha-nro da; | l-ociki-n tha | aba ma |
hij-gaat | dagelijks | op jacht | hij-vindt | een |
tha | l-idalüya-be da tha da | no | th-eibonowa bia | lo-fara tha | to | pero |
hij-roostert | het | te dien einde | hij-doodde | dien | hond |
da, | abaren ki tha | l-ëčida-η bia | to | pero | khona da | l-ëdibaledi-n bia |
terstond | hij afwascht | dien | hond | hij-roosteren om |
da | no. | Kia | kasakabo | abali-n-béna, | l-okoyoa | l-isikwa-nro | ki da ba, |
hem | die | dag | voorbij-nadat | hij-terugkeert | zijn-huis-naar | weder |
l-isikwa-n | l-adi-n da, | l-ëdia-ka tha | l-oto-khan omoni: | ‘Toho | hëbe |
zijn-huis | hij-op (?) | hij-zegt | zijn-dochtertje tot | die | oude |
epero-n-khan | oda-ya | hibi-n, | ken | to | aba-tho khotha | areda-ya | afari-n |
hondje | dood | reeds | en | die | een ander dier | bijt | doodend |
da | no; | d-afara | ayokho | barin da | no, | kibihi; | kenkhoro | d-adibaléda |
het | ik-dood | jacht | zeker | het | honigbeertje | toen | ik-rooster |
da | no, | toho | hébe-khan | muni | d-anda | th-abo da, | toho | dibalé-tho | khotha |
het | dat | oudje | tot | ik-kom | dat-met | dat | geroosterde | dier |
thowaya-re tha | li | aki-n da | no; | afara tha na | th-epero-n khan da, |
haar eigen | die | eten | het | men doodde | haar-hondje |
toraha | hebe-tho | aitha khoro da | no | č-iki-n bia da | n. | ‘Enhé!’, |
die | oude | weet niet | het | haar spijs het zij | het | ha |
th-a fa tha adia-n | th-onowa da | ‘d-iki | fa da bo | dawaya da’, | nánáGa naar voetnootq |
zegt zij | tot zichzelf | ik zal | eten | alleen | zij |
baikia | ‘da-čičiyono | da-khonan’. | Th-aitha-ya | khoro | šoko-diaro-n da, |
zeggen aldus | mijn-schoonzoon | mij-betreffend | zij-weet | niet | kleine |
diaro-n da, | lo-murida-n | da no. |
wat ook | hij-bedriegt | haar |
Kidia | l-a koba | tha | li | wadili | da | abali-n | toh | l-omëkëthë | oma, |
aldus | hij-deed | die | man | gebeuren | die | zijn-sch. | met |
thowaya-ki | th-ibira-na | kidian-tho | lo-ma | koba. | |
haarzelve | zij-voor den | gek houden | aldus | hem-met | geschied |
Literatuur
(* bevat gegevens over de Arawakken)
afkorting | |
Ah1 | W. Ahlbrinck, Encyclopaedie der Karaïben, Verh. Kon. Ak. v. Wet. Lett. XXVII, 1, Amsterdam 1931. |
- | F. Andres-Bonn, Die Himmelsreise der caraïbischen Medizinmänner, Z. f. Ethn. 70, Berlin 1938. |
- | J. Barboza Rodrigues, Poranduba Amazonense, Rio de Janeiro 1890. |
- | P. Barrere, Nouvelle relation de la France Equinoxiale, Paris 1742. |
- | *A. van Berkel, Amerikaansche Voyagien, Amsterdam 1695. |
1B | *W.H. Brett, The Indian tribes of Guiana, London 1868. |
2B | *W.H. Brett, Legends and myths of the aboriginal Indians of British Guiana, London (1880?). |
- | J. Cardus, Las Missiones Franciscanas entre los infieles de Bolivia, Barcelona 1886 (is deels overgenomen door F. Pierini, Mitología de los Guarayos de Bolivia, Anthropos III, V, 1908, 1910). |
1C | *C. van Coll, Gegevens over land en volk van Suriname, Bijdragen t. d. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N.I. 55, 's-Gravenhage 1903. |
2C | *C. van Coll, Matrimonia indigenarum Surinamensis, Anthropos II, 1907. |
3C | *C. van Coll, Contes et légendes des Indiens de Surinam, Anthropos II-III, 1907-08. |
- | *C.D. Dance, Chapters from a Guianese Log Book, Georgetown 1881. |
- | F.S. Gilij, Saggio di storia Americana, Roma 1780-84. |
- | J.S. Gillin, The Barama Caribs of British Guiana, Cambridge, Mass. 1936. |
ar1G | *C.H. de Goeje, The Arawak language of Guiana, Verh. Kon. Ak. v. Wet. Lett. XXVIII, 2, 1928. |
ar2G | *C.H. de Goeje, Het merkwaardige Arawaksch, De West-Ind. Gids XI, 's-Gravenhage 1929. |
penG | C.H. de Goeje, A.Ph. Penard over inwijding en wereldbeschouwing der Karaïben, De West-Ind. Gids XI, 's-Gr. 1929. |
warG | C.H. de Goeje, The inner structure of the Warau language of Guiana, J. Soc. Amér. XXII, Paris 1930. |
ob | *C.H. de Goeje, Een oud bericht over Arowakken en Karaïben (A. Vázquez de Espinosa, 1630), De West-Ind. Gids XII, 's-Gr. 1930. |
afkorting | |
ouG | *C.H. de Goeje, Oudheden uit Suriname. Op zoek naar de Amazonen, De West-Ind. Gids XIII, 's-Gr. 1931. |
sprG | *C.H. de Goeje, Fünf Sprachfamilien Südamerikas, Med. Kon. Ak. v. Wet. Lett. 77A5, Amsterdam 1935. |
antG | *C.H. de Goeje, Nouvel examen des langues des Antilles avec notices sur les langues Arawak-Maipures et Caribes et vocabulaires Shebayo et Guayana (Guyane), J. Soc. Amér. XXXI, Paris 1939. |
prG | C.H. de Goeje, Bij primitieve volken, De Gids, Amsterdam 1939. |
oayG | C.H. de Goeje, De Oayana-Indianen, Bijdr. t. d. T.-, L.- en V.kunde v. N.I. 100, 's-Gr. 1941. |
wG | *C.H. de Goeje, De wereldbeschouwing der Indianen van Guyana en omgeving en het verband van wereldbeschouwing en mythen met den extatischen droom van den medicijnman. Manuscript. |
- | *A. Kappler, Surinam, Stuttgart 1887. |
- | Ch. Kingsley, At last; a Christmas in the west Indies, London 1880. |
KG | Th. Koch-Grünberg, Vom Roroima zum Orinoco, Berlin & Stuttgart 1916-28. |
mKG | *Th. Koch-Grünberg, Indianermärchen aus Südamerika, Jena 1920. |
mKr | W. Krickeberg, Märchen der Azteken und Inkaperuaner, Maya und Muysca, Jena 1928. |
- | W.F. van Lier en C.H. de Goeje, Aanteekeningen over het geestelijk leven en de samenleving der Djoeka's (Aukaner Boschnegers) in Suriname, Bijdr. t. d. T.-, L.- en V.kunde v. N.I. 99, 's-Gr. 1940. |
- | *C.F.P. von Martius, Beiträge zur Ethnographie und Sprachenkunde Amerikas zumal Brasiliens, Leipzig 1867 |
- | A. Métraux, La religion des Tupinambas, Paris 1928. |
- | *J. Meyer, over de Arawakken, Evangelisches Missions-Magazin, Basel, neue Folge II, 1858, III 1859. |
1Nim | C. Nimuendajú, Religion der Apapocúva-guarani, Z. f. Ethn. 46, Berlin 1914. |
2Nim | C. Nimuendajú, Sagen der Tembe-Indianer, Z. f. Ethn. 47, Berlin 1915. |
3Nim | C. Nimuendajú, Bruchstücke aus der Religion der Sipaia-Indianer, Anthropos XIV, 1919. |
4Nim | C. Nimuendajú, Die Palikur-Indianer und ihre Nachbarn, Göteborg 1926. |
- | Roman Pane, De insularum ritibus. Raccolta Colombiana II, Roma 1892. |
meP | *F.P. & A.P. Penard, De menschetende aanbidders der zonneslang, Paramaribo 1907-08. |
surP | *F.P. & A.P. Penard, Surinaamsche legenden. De Surinamer, Paramaribo 1906 en 1908-09. |
perP | *A. Ph. Penard, 1o. Indiaansche legenden, 2o. Iets over onzen Caraibischen Pujai, De Periskoop, Paramaribo 1925-27. |
pP | A. Ph. Penard, Het pujai-geheim der Surinaamsche Caraiben, Bijdr. t. d. T.-, L.- en V.kunde v. N.I. 84, 1929. |
isP | *Th. E. & A.P. Penard, Four Arawak Indian Songs, De West-Ind. Gids VII, 's-Gr. 1926. |
- | K. Th. Preuss, Die Vorbedeutung des Zuckens der Gliedmassen in der Völkerkunde, Globus XLV, 1909. |
- | *C. Quandt, Nachricht von Suriname und seinen Einwohnern, Görlitz 1807. |
- | *J. Rodway, Some Spanish Accounts of Guiana (R. de Navarrete, 1545), Timehri IX, Demerara 1895. |
afkorting | |
1R | *W.F. Roth, An enquiry into the animism and folk-lore of the Guiana Indians, 30th Ann. Report Bur. of Amer. Ethn. Washington 1915. |
2R | *W.F. Roth, An introductory study of the arts, crafts and customs of the Guiana Indians, 38th Ann. Report Bur. of Amer. Ethn., 1924. |
3R | *W.F. Roth, Additional studies of the arts, crafts and customs of the Guiana Indians, Smithonian Institute, Bur. of Amer. Ethn. Bull. 91, Washington 1929. |
4R | *W.F. Roth, Indian facts and fancies, The Daily Argosy, Georgetown June 12, 13 1929. |
- | *F. Staehelin, Die Mission der Brüdergemeinde in Suriname und Berbice im achtzehnten Jahrhundert, Herrnhut-Paramaribo 1913 vlg. |
- | E. Stradelli, Leggenda dell' Jurupary, Boll. d. Soc. geogr. Italiana, III, Roma 1890. |
- | *E.F. Im Thurn, Among the Indians of Guiana, London 1883. |
- voetnoot1
- Men vergelijke hiermede, wat G. van der Leeuw, De primitieve mensch en de religie (Groningen/Batavia 1937) p. 24 noemt ‘massief denken en beleven’. Dit alles is uitvoeriger dan hier, behandeld in mijn, in manuscript gereed liggend werk, dat in de Literatuurlijst vermeld is onder wG. Voorloopig zij verwezen naar de opstellen ar2 G, pr G, oay G en pen G, tezamen met p P, A. Ph. Penard's beschrijving van de inwijding bij de Kaliñas in deze Bijdragen.
- voetnoot2
- Bij de spelling der indiaansche woorden is het Anthropos-alphabet gevolgd met eenige vereenvoudiging:
a als a in vader a̱ als a in tak ë als u in lust e e ledig e̱ e bek ï ü-i̱ i ie riet i̱ i plicht ö eu neus o o open o̱ o kort u oe boek ü u ruw χ ch scheel η ng lang ñ nj ci tsi či tsji š sj r, rl iets overgaande naar 1; l iets overgaande naar r
De woorden en teksten in dit opstel zijn zoo goed mogelijk volgens dit phonetisch alphabet geschreven, of daarin overgebracht, doch er was geen gelegenheid dit met groote nauwkeurigheid te doen.
- voetnoot3
- Tabak, yuli, is de aardsche verblijfplaats van den tabaksgeest, yuli kuyuha. Bij verschillende handelingen waarbij de geesten worden opgeroepen, rookt de medicijnman de tabak onder den vorm van een sigaret: gedroogde tabaksbladeren met een omhulsel van papierachtig fijne boombast (2R 40 vlg.); ook andere dan de tabaksgeesten zijn daarop gesteld.
De noviet moet aftreksel van tabaksbladeren drinken en van tabaksblad gedraaide pillen opslikken.
De ‘eerste medicijnman’ (§ 19) kreeg de tabak van den watergeest (1B 20, evenzoo in een Kaliña-mythe, sur P 9). Volgens een andere Kaliña-mythe 2P 12, 24, zag een man een Indiaan met agoeti-pooten, die in een Ceybaboom verdween en toen men dien boom verbrand had, groeide uit de asch een tabaksplant op. Dezelfde agoeti-Indiaan verscheen dien man in den droom en leerde hem, hoe hij tabakswater moest bereiden en drinken. De man deed dit, kwam in een toestand van geestverrukking en droomde het geheele geheim der tabaksmedicijnkunst. (Volgens Arawakken is de agoeti het eenige dier dat van de grondlegging der eerste wereld af heeft bestaan; 1C 518). Nog een andere Kaliña-mythe (pP 669) vertelt, hoe een man dat geheim leerde van Imiawale, den Wilde Zwijnen-grootvader, dien hij onder de gedaante van een ouden Indiaan tegenkwam en onder wiens leiding hij 6 maanden lang leerde. In een ietwat hiervan afwijkend verhaal (1R 192) wordt verteld, hoe die man de dochter van Mawari (= Imawari) huwde en drie kinderen bij haar kreeg.
In een mythe van Waraus en Arawakken (1R 334-6, 371) en een fragment, opgeteekend aan de Rio Negro (Barbosa Rodrigues 163), wordt een kind thuis onredelijk behandeld en verdwijnt en nog twee andere kinderen verdwijnen. De drie ouderparen gaan op zoek en vinden de kinderen aan het zeestrand, doch zij willen niet terugkeeren. Evenwel zijn zij bereid zich te vertoonen als men een medicijnmanshuisje bouwt en hen met tabak oproept. Die kinderen waren de geesten der drie soorten tabak. Aanvankelijk had men echter geen tabak; de tabak groeide in het land der vrouwen zonder man (dat zijn blijkens verscheidene mythen, de watergeesten, ouG). Men zendt een witten reiger (Pilerodius), doch deze keert niet terug; verschillende andere zeevogels komen evenmin terug; tenslotte zendt men den ooievaar (Mycteria) en deze neemt de kolibrie mede op de lange reis over de wateren en aangekomen in het tabaksgeestenland, weet de kolibrie tabakszaad te stelen.
Bij dit laatste verhaal gaf Baptist mij de volgende toelichting: De medicijnman-noviet mag alleen kleine kassavebroodjes eten en kolibrievleesch, want de kolibrie is een medicijnvogel en slim; hij heeft de tabakszaden verborgen en voor den medicijnman gebracht en zoo kwam de tabak op aarde. In het land van tabak bewaken de geesten dag en nacht de plant; niemand mag daar komen om zaadjes tabak te nemen. Doch de medicijnman neemt den kolibriegeest en zendt dien om zaadjes te nemen. Eigenlijk is die geest de medicijnman zelf in kolibriegedaante; indien hij als mensch zoude komen, dan zou men hem misschien wegjagen of doodmaken; daarom verandert hij zich in een kolibrie. De kolibrie zuigt uit iedere bloem sap en juist zoo heeft de medicijnman stilletjes de tabaksvruchten genomen en is weggevlogen. De medicijnman was zelf ‘in gedachte’ kolibrie. De novieten eten kolibrievleesch omdat zij vlug en ijverig moeten zijn als de kolibrie in het opnemen der kunst van den medicijnman. Zooals de kolibrie heelemaal naar het land der tabak is gegaan om zaad te halen, zoo moet ook de noviet de kunst van den meester nemen (vgl. voorts Kingsley VIII, aangehaald oayG 85).
- voetnoot4
- De hiali- (of hiari-)boom, door de Kaliñas takini genaamd, heeft een machtigen geest in zich, de hiari-kuyuha.
Kappler 237 vermeldt, dat de dakini vermoedelijk een Sapotacee of Euphorbiacee is. Penard meldt, dat de boom lepelvormige behaarde bladeren heeft; kerft men den stam, dan komt er eerst melkwit sap uit en daarna het roode sap dat de Kaliñas drinken, waardoor zij snel de z.g. takini-koorts krijgen en in extase komen. Er bestaat nog een tweede soort, wiens sap donkerder is en een doodelijk gift is. Afgaande op die beschrijving meent Prof. A. Pulle, dat het een Euphorbiacee van het genus Pausandra zou kunnen zijn (en zie ook Andres).
Dance vermeldt: The Hearih is a large tree with thick leaves. The whole tree is poisonous. It bears a small seed. It is probably the Aiuke of the Acawoios (vgl. den naam van een narcoticum der Taulipangs ayug, KG III 207). The gum, or the inner bark scraped, mixed with water, and given to the sick, will cause the spirit of the tree to appear to him and point out the person who inflicted this illness upon him. Thrown into the fire, it stupefies all who inhale its fumes. - Of the hearih, an old piaiman (medicijnman) told me that a postholder in the Corantyn planted one (it grows to the size of a mora tree, with thick bark like the purple-heart); but finding that the fowls that rested under its shade and the pigs that rooted about it and rubbed themselves against it, were sickening and dying, he had the young tree cut down and the stump burned out.
Baptist vertelde: elke hiari-boom heeft een hiari-kuyuha, die den boom beschermt; deze is mannelijk of vrouwelijk en ziet er uit als een bruine Indianengestalte. Die geest maakt dengene die zoo'n boom velt, ziek; ook wie baadt in kreekwater waarin de bladeren van dezen boom vallen, of die van dat water drinkt. In de boven-Marowijne sterven vele menschen, wijl er veel hiari's zijn. Inplaats van Marauni (Marowijne; arawaksche beteekenis ‘rivier zonder einde’) zegt men daarom wel bij wijze van grap Harauni (arawaksche beteekenis ‘met einde’, wijl daar allen sterven). Schraapsel van hiari-bast is goed tegen buikpijn.
Een poging, in 1936, om door Arawakken botanisch materiaal van de hiari te laten halen, mislukte, wellicht wijl die menschen, hoewel tot de R.K. Kerk behoorende, toch den geest nog vreezen.
- voetnoot5
- D.w.z. hij komt in den toestand van trance, extase of geestverrukking. In geheel Amerika brengen de Indianen zich in dergelijke toestanden om openbaringen van de geesten of goden (natuurmachten) te ontvangen.
- voetnoot6
- De medicijnman die de geesten oproept, zit daarbij op een bank welks uiteinden zijn uitgesneden tot den kop van een kaaiman, schildpad, ara of jaguar; van de Kaliñas wordt ook gemeld: van den koningsgier. Dit zijn alle helpende geesten van den medicijnman. Afbeelding 1R 330. Zie voorts § 17.
- voetnoot7
- Khaleko (bergkristal of witte kwarts; ook agaat?) heeft den kristalgeest khaléko-kuyuha in zich. Quandt 259 vermeldt: ‘Es sahe einmal ein Indianer bey meinen Sachen einen grossen Krystall liegen; er trat sogleich zurück, und fragte mich, ob ich auch ein Semmeti (medicijnman) sei.’ Toen ik in 1937 te Paramaribo aan Baptist een bergkristal, afkomstig uit een medicijnmansrammelaar, toonde, zeide hij: ‘De Indianen zijn bang om dit kristal aan te raken; ze zeggen, het heeft een geestenpijl; dan word je ziek; de geest schiet je met een andere soort steentjes. Ik heb ze meermalen gezien bij Kariben: als ze pijn in den arm hebben, zeggen ze, de geest heeft met pijl geschoten. Men (de medicijnman?) begint te zuigen en haalt een heel klein steentje of ander ding uit. - In kristal is áltijd een geest, óók als men het vindt; doch misschien kan de blanke mijnheer door geneesmiddelen uit de apotheek den geest van den steen verwijderen. - De Arawakken beschouwen den steen als heilig; de geest van den steen kan genezen; de geest helpt de menschen, toont hun alles, wat voor ziekte zoo iemand heeft. - Deze bergkristal- of witte kwartssteentjes vindt men in de beneden Marowijne en aan de Saramacca bij Maabo. In den medicijnmansrammelaar moeten zich zes van deze steentjes bevinden, voor de drie voornaamste geesten (van tabak, hiali en kristal), die elk man en vrouw zijn.’
- voetnoot8
- De leerling is nu in een bovenzinnelijke wereld; wat hij gewaarwordt, is vermoedelijk hetgeen de psychiaters het onbewuste, onderbewuste of onderbewustzijn noemen. Vermoedelijk wordt hij gewaar wat zijn ikheid waard is, als hij niet door de zintuigen de buitenwereld beleeft en daarin zijn steun vindt, en is dit het, wat de droom hem symbolisch in beeld laat doorleven als beproevingen. In het verhaal van een inwijding van een Kaliña (pP) heet het, dat de betrokkene van zijn geleidegeest verneemt, welke proeven de ziel na den dood heeft door te maken. Wij mogen dit wel aldus opvatten, dat hij die dingen beleeft, doch op zwakke wijze, nog niet als volle werkelijkheid. In een verhaal van Guarayos (Cardus, Pierini) worden, zonder mededeeling hoe de Indiaan eraan komt, zulke dingen geschilderd als de lotgevallen van de ziel na den dood. In dit arawaksche verhaal worden ze vermeld als iets wat de noviet in de extase doormaakt.
Baptist gaf mij ook enkele mededeelingen over het hiernamaals: De ziel van den overledene stijgt omhoog. Op haar weg komt ze langs de pero-oyo, de honden-moeder en die vraagt of deze mensch gedurende zijn leven ook kwaad heeft gedaan aan een hond, het dier dat de vriend is der menschen. Heeft hij aan een hond goed gedaan, dan komt de geest van dien hond (onverschillig of het dier nog leeft, of reeds lang dood is) kwispelstaartend naar hem toe en de moeder geeft hem kasiri (kassavedrank) en andere dingen. Doch heeft hij een hond kwaadgedaan, dan komt die geest hem aanklagen bij de pero-oyo en deze veroordeelt hem en hij krijgt niets.
Als een Indiaan tijdens zijn leven een gier heeft gedood, dan wordt hij als hij sterft bij de moeder der gieren, dat is de koningsgier, gehouden, omdat hij een kind van haar heeft gedood. Vroeger mocht een kind ook niet naar een gier wijzen; de ouders zeiden dan ‘je hand gaat branden’ en het kind moest een beetje bijten in zijn vinger.
De geesten van overleden menschen gaan naar den hemel (vermoedelijk bedoelde hij: de Christenen gaan naar den christelijken hemel). De geesten van overleden medicijnmannen gaan naar ‘het land van tabak’, ‘naar de drie geesten (tabak, hiali, kristal)’; de geesten der slechte menschen gaan naar de slechte geesten die ze gediend hebben, naar yawahë išikwa-bana = booze geest dorp. Zoo'n doodengeest van een slecht mensch wordt bij vergelijking ook wel yawahë = slechte geest, genoemd; zoo'n geest blijft op aarde of wordt aardgeest in den grond nabij het dorp. Als men den geest van een doode, zwervende in de buurt van zijn dorp, ontmoet, dan kan men door dien geest ziek worden gemaakt; vooral kinderen die hij liefheeft kan hij ziek maken door hun zielen weg te nemen. De medicijnmannen schouwen hoe de geest van een doode ten hemel vaart.
Van een geloof in reïncarnatie wist Baptist slechts dit: als een kind gestorven is en de moeder krijgt weder een kind, dan zeggen ze wel, dat hetzelfde kind is teruggekomen. (Het is niet onmogelijk, dat dit een van Negers overgenomen geloof is. d.G.).
- voetnoot9
- De vallende boomen. Ook Guarayo, en in Noord Amerika in de mythe der Musquaki-Fox Indianen van de goddelijke tweelingen (M.A. Owen, Folk-Lore of the Musquake Indians of North America, London 1904), en wellicht bij nog meer volken.
- voetnoot10
- Het water met de smalle brug. Ook Kaliña (pP 651), Oayanas (oayG 120, Guaranis (Muratori, aangehaald 1C 510), Guarayos (Cardus), Šipaias (3N 368) en elders in Amerika en in andere werelddeelen.
- voetnoot11
- Bijen of wespen, vgl. Barbosa Rodrigues 308.
- voetnoot12
- Giftige dieren, ook in de Jurupari-mythe aan de Uaupès, Str 673.
- voetnoot13
- Tijgergeest, zie §§ 5, 8, Kaliña pP 644, meP I 66, Gillin 171.
- voetnoot14
- Oogen uitpikken; § 12 de powieshoenlieden pikken de onvoorzichtigen.
- voetnoot15
- Guarayo, Cardus 84, de doode ontmoet een grooten aap die tracht hem aan het lachen te brengen. En zie voor het gevaar van niet ernstig te zijn, § 20.
- voetnoot16
- Vrijwel in geheel Amerika wordt bij handelingen die met de geesten in verband staan, een rammelaar gebezigd. De rammelaar der Arawakken is gemaakt van de harde schaal van een vrucht van den kalebasboom Crescentia Cuyete; zie beschrijving en afbeelding 1R 330. Van den rammelaar der Kaliñas wordt gemeld, dat de steel soms een slangekop voorstelt en op de kalebas de figuur van den slangegeest of watergeest is geschilderd.
In de kalebas bevinden zich, gelijk reeds gemeld, de zes steentjes van de geesten van tabak, hiali en kristal, doch volgens andere opgaven nog meer steentjes en zaden. 1C 525 meldt, dat wel 30 geesten hun steentje of ander voorwerp in den rammelaar hebben, waaronder de geesten van tabak, hiali en kristal, de watergeest oriyo, de woudgeest konoko-kuya, de aardgeest hororo-kuya, de papegaaigeest ware-kuya (? war-ihi = de papegaaivederen die den stok van den rammelaar sieren), de geest der zangers yedi-či (zang ieni-hi) en de geest die de vijand is van hen die den mensch van zijn kracht berooven, kriηha-kuya.
De naam van den kalebas, iwida (= vrucht-bast) is hetzelfde woord dat in vele talen der arawak-maipure-groep ‘hoofd’ aanduidt (zie antG vergelijkend vocabularium no. 42) parallel daaraan: kalebas Oayana kalapi, schedel up-kalapitpë. In het Popol Vuh der Mayas wordt het hoofd van Hun hunahpu afgehouwen en in een boom gehangen en aan dien boom groeien de kalebassen en het hoofd is daarvan niet meer te onderscheiden; de bewoners van het demonenrijk spreken af dien boom te zullen mijden.
De rammelaars der Tupi-Guaranis, m(b)araka, waren dikwijls uitgesneden of beschilderd als een menschenhoofd en bovendien zijn er berichten van zulke hoofd-kalebassen waarbij niet vermeld wordt, dat ermede gerammeld werd (Métraux 72-8). Kan het zijn, dat de rammelaar eigenlijk een hoofd vertegenwoordigt, waarin de geesten zich manifesteeren door de steentjes te bewegen, overeenkomende met de gedachten?
- voetnoot17
- Vgl. Preuss 245 ff..
- voetnoot18
- Voor zoover de medicijnman dit niet bewust-opzettelijk doet, doch het voortkomt uit den extatischen toestand, mag men het misschien vergelijken met de bezetenheid der negers, zie o.m. van Lier en d. G.
- voetnoot19
- De yawahë der Arawakken komt vermoedelijk overeen met de yolokan der Kaliñas en zou dan een natuurgeest zijn, meer in het bijzonder een geest van het land, terwijl de watergeesten, arawak oriyu, kaliña okoyumu (beide beteekenend ‘slangegeest’) meestal als een afzonderlijke soort worden vermeld (vgl. ook 1B 367).
- voetnoot20
- In Guyana komt ook voor, het opzettelijk, door een vervloeking, iemand een kwaden geest toezenden. Arawak en Warau 1R 332, Kaliña Gillin 147, 186, Oayana oayG 96, Guarani 1N 354.
- voetnoot21
- Bij vele stammen heerscht het geloof, dat een medicijnman zich in een tijger kan veranderen. Zoo vertelt KG III 188, 201: ‘Auch der Jaguar ist ein Mensch, der sich nur zeitweise mit dem Fell, kaikusezamatale (tijger-gordel) bekleidet. - Umgekehrt kann sich der Zauberarzt willkürlich in einen Tiger verwandeln’. Gilij II 95 meldt van de Tamanacos enz.: De medicijnmannen zeggen, dat ze zich in tijgers en andere wilde dieren kunnen veranderen; en als men in den regentijd zeer veel tijgers ziet, meent men dat dit medicijnmannen van de Guamis of Otomaken zijn. Zie voorts KG III 204, 1R 354, Gillin 149.
- voetnoot22
- Het staat te betwijfelen of de Arawakken wel iets weten van Peru; eerder moet men onderstellen, dat dit is overgenomen van de Europeanen van vroeger eeuwen, die meenden, dat Guyana tot Peru behoorde.
- voetnoot23
- Dit waren wellicht soortgelijke zeewaardige booten als die welke de Spanjaarden zagen op de Groote Antillen en overeenkomende met de piragua der Kaliñas (afbeelding piragua en kuliala Barrere 28).
- voetnoot24
- Het arawaksche woord fare-to wordt gebezigd om vreemdeling aan te duiden, in het bijzonder degenen die over tooverkrachten beschikken. Wellicht heeft het dezelfde beteekenis als in de Tupi-Guarani-talen het woord karaiba.
- voetnoot25
- Hier is klaarblijkelijk bedoeld het hemelsche water, het gebied der vrouwennatie, d.i. der watergeesten, een oord van gelukzaligheid. De Kaliñas noemen dit Mazwano. Er wordt ook gezegd, dat deze naam afgeleid is van masoa, vischfuik. Waarschijnlijker komt het mij voor, dat de naam ontleend is aan den naam van het groote water, ver weg, de Amazone-rivier (welke naam door de Europeanen aan die rivier is gegeven nadat Orellana er een gevecht had moeten voeren tegen bewapende vrouwen).
- voetnoot26
- Bij de inwijding der Kaliñas, pP 650, heet het dat de noviet niet verder komt dan de overzijde van het hemelsche water.
- voetnoot27
- Waarmede wellicht bedoeld de Amazonensteenen, zie ouG.
- voetnoot28
- Zie § 2, de noviet moet zich onthouden en vermoedelijk, evenals bij de Kaliñas, na de inwijding voorzichtig gewend worden aan het gewone leven.
- voetnoot29
- Vgl. noot 8) en §§ 20, 29, 57 het beginsel der vergelding.
- voetnoot30
- Dit heeft kennelijk betrekking op het dieet houden, § 2 en vgl. Popol Vuh: Hun Hunahpu en Vukub hunahpu komen veilig over de bloedrivier wijl zij er niet van drinken.
- voetnoot31
- Vgl. pP 627, de novieten moeten een kaaimansbank maken.
- voetnoot32
- Vgl. pP 627, de novieten moeten een medicijnhuis bouwen.
- voetnoot33
- Zinspeling op het vervaardigen van een hoofdtooi?
- voetnoot34
- In sommige tweelingmythen van Zuid Amerika komt een hierop gelijkende proef voor, n.l. de opdracht om het vischaas van een boozen geest te vermeesteren.
- voetnoot35
- Vgl. pP 627 de novieten moeten een tabaksveld aanleggen, ook § 2; en vgl. Popol Vuh, Hunahpu en Xbalanque kappen het woud; de dieren richten het weder op; de rat geeft de jongelingen goeden raad.
- voetnoot36
- Vgl. § 20 de vlucht voor de beenderlooze geesten; vgl. ook Popol Vuh het balspel tegen de bewoners van het schimmenrijk.
- voetnoot37
- In verscheidene mythen van Guyana en omgeving wordt melding gemaakt van een man of godheid die het eerst de medicijnkunst heeft uitgeoefend en van wien alle latere medicijnmannen de geestelijke nakomelingen zijn. Waarschijnlijk is deze ‘eerste medicijnman’, ‘oudere broeder’ der tweelingmythe of de geest der geheele natuur, terwijl ‘jongere broeder’ de voorvader der menschen is (vgl. oayG 77 noot). Wellicht is ook Harliwanli de opperste natuurgeest, want 3C 486 vermeldt: ‘Halwanli, à qui les choses inanimées et les êtres irrationels étaient sujettes.’
- voetnoot38
- Dit is een der vele aspecten van de groote verandering der wereld waarbij het gouden tijdperk werd afgelost door den tegenwoordigen tijd. Men kan er ook in zien de schildering van een vroegeren toestand, toen men meer instinctmensch en minder verstandsmensch was; de medicijnman die zich in trance brengt, komt tijdelijk weder in dien vroegeren toestand. In geheel Amerika gelooven de Indianen aan een vroegeren paradijstoestand, een gouden tijdvak.
- voetnoot39
- In de mythen heet het altijd dat Indianen de medicijnkunst hebben gekregen van geesten, die zij dan door middel van die kunst voortaan kunnen oproepen. De Indiaan kent geen duivel; het zijn dezelfde geesten die naar omstandigheden als goede of als booze geest optreden.
- voetnoot40
- In een andere mythe haalt de kolibrie het tabakszaad; zie noot 3).
- voetnoot41
- Met de jongere broeders zijn vermoedelijk de leerlingen van den medicijnman bedoeld. Vgl. pP 627.
- voetnoot42
- Omtrent den oorsprong der bigamie vertelt Dance 102 de volgende mythe: Er leefden in het land der Arawakken twee zusters, doch er waren geen mannen. Eens kwam er een man die vertelde dat zijn tehuis was boven de wolken; op de jacht was hij bij een grot gekomen; hij was daarin afgedaald en zoo kwam hij bij hen. Deze man leerde hen kassave te bereiden, katoen en palmvezeltouw te maken en vlechtwerk, vijzels en potten. En hij ging voor hen op jacht en leerde hen koken. Van deze drie personen stammen de Arawakken af, en sinds dien werd het een wet voor de Arawakken dat een man twee vrouwen behoort te hebben.
- voetnoot43
- Uit het verhaal blijkt duidelijk, dat de vrouwen en de broeders gestraft worden voor overtredingen van hetgeen den medicijnleerlingen verboden is. De vrouwen treden hier op als de verleidende neigingen der ziel. Wat hun namen betreft: Orowama, de oudste broeder, bevat wellicht den wortel oroa, de medicijnkunst beoefenen, Orliro de oudste vrouw zou een omzetting kunnen zijn van oriyu, watergeest. Maar er zijn ook de mededeelingen van Quandt 256 en Hilhouse (1R 125): De schepper der mannen heet Kururuman, de schepper der vrouwen Kulimina. Kururuman heeft twee vrouwen, Urikado (wat doet denken aan uri-ka nacht-zijn, -do vrouwelijk wezen) en Emesi (wat de naam is van de kassavemier of bladsnijdmier in die periode waarin haar lichaam zacht is).
- voetnoot44
- Bij vele volken vindt men het in extase komen geschilderd als een ten hemel stijgen. Soms wordt vermeld, dat de medicijnman ook lichamelijk ten hemel opstijgt, of zelfs met het medicijnhuis en alle daarin aanwezigen.
- voetnoot45
- Vgl. met deze beeldspraak Genesis 19 : 17, 26 en Marcus 13 : 15, 16.
- voetnoot46
- De naam Guyraypoty wordt door N. vertaald met ‘Vogelbloem’. Die naam lijkt echter sterk op Giropari of Jurupary, naam van den natuurgod bij de Tupi-volken, feitelijk ‘oudere broeder’ der tweelingmythe; ook lijkt hij eenigszins op het Tupi-Guarani woord karaiba = medicijnman. De arawaksche naam Harliwanli (§ 18) lijkt ook eenigszins op Giropari.
- voetnoot47
- Ook dit en hetgeen dan vervolgens wordt verteld over het verstrekken van voedsel, doet denken aan een natuurgod.
- voetnoot48
- Jaboticaba, een vrucht.
- voetnoot49
- Juperu de vogel Tezoura do Brasil, Fregata magnificus of Elanoides forficatus.
- voetnoot50
- Suruva de vogel Trogon.
- voetnoot51
- Het begin der wereld was, dat Ons aller Groote Vader een balk Oost-West en een balk Noord-Zuid kruiselings over elkaar lag en de hoeken met aarde opvulde. Dit is de wereldstut; als de Vader, of Oudere Broeder, dien wegtrekt, vergaat de aarde.
- voetnoot52
- Zie Métraux 201 vlg.
- voetnoot53
- De naam Kalaipiu werd door de Indianen vertaald met ‘goede zwartachtige Indiaan’; de Penards analyseeren het woord als kalai zwart, piu schittering; of kal zwart, aipiu goed. Maar deze naam lijkt wel bijzonder sterk op het Tupi-Guarani-woord karaiba = medicijnman en ook op Guyraypoty.
- voetnoot54
- Kampje: tijdelijk onderkomen voor den nacht, bestaande uit een dak van palmbladeren, rustende op 4 of meer pooten; Kaliña pataya.
- voetnoot55
- Dit zou wel eens de sleutel kunnen zijn tot de ontdekking van Th. W. Danzel, dat dikwijls eenzelfde mythe zoowel psychologisch als astraal verklaard kan worden (zie Danzel, Die psychologischen Grundlagen der Mythologie, Festschrift Meinhof, Hamburg 1927, 495 vlg. en Danzel, Zur Psychologie der altmexicanischen Symbolik, Eranos Jahrbuch 1937, Zürich, 211 vlg.).
- voetnoot56
- Wordt uitvoerig behandeld in wG.
- voetnoota
- De interlineaire vertaling mag niet te letterlijk worden opgevat; wie er dieper op in wil gaan, raadplege ar1G.
- voetnootb
- seme = zoet, duidt een helpenden geest aan; (o)yo beduidt moedergeest, (o)yo-no familie.
- voetnootb
- seme = zoet, duidt een helpenden geest aan; (o)yo beduidt moedergeest, (o)yo-no familie.
- voetnootc
- d-a beduidt wellicht ‘ik zeg’, th-a ‘het is’, ‘er is’, deze en andere kleine nadrukswoordjes enz. (zooals fa toekomstig, bia toekomstig of ‘om te’, kili dewelke, mannelijk, khoro dewelke, vrouwelijk-onzijdig), zullen hier niet telkens vertaald worden.
- voetnootc
- d-a beduidt wellicht ‘ik zeg’, th-a ‘het is’, ‘er is’, deze en andere kleine nadrukswoordjes enz. (zooals fa toekomstig, bia toekomstig of ‘om te’, kili dewelke, mannelijk, khoro dewelke, vrouwelijk-onzijdig), zullen hier niet telkens vertaald worden.
- voetnootd
- Aan ar1G § 95 toe te voegen: -te duidt op het verleden, -li op de toekomst; bijv. n-auisa zij gaan, n-ausa-tezij kwamen, w-ausa-li wij zullen gaan.
Er was eens een man een boot aan het maken, toen een oude tijger hem wilde bespringen. Dat was geen echte tijger, een medicijnman had hem gezonden om dien man te dooden. Hij nam zijn pijl om den tijger te dooden en toen hij hem hoorde, velde hij hem neder en nam zijn hart.
Hij keerde terstond naar huis terug en vertelde zijn vrouw wat er gebeurd was. Hij kookte peperwater in den pot van zijn vrouw en deed het hart van den tijger daarin. (Anderen zeggen, dat hij het hart in de pot van zijn vrouw doorboorde).
De echtgenoote van den medicijnman die hem had willen dooden, kwam om dat tijgerhart terug te halen. Zij was gezonden door dien medicijnman, die zeer ongerust was. Die vrouw zeide tot de vrouw van dezen man: ‘Ik heb gehoord dat je echtgenoot een tijger heeft gedood; mijn man verzoekt hem het hart te geven tot voedsel’. De vrouw van dien man antwoordde: ‘Hij die den tijger heeft gedood wil het hart niet geven; zie, hij kookt het.’
Die medicijnman kermde van de pijn in zijn ingewand, zeggende bij zichzelf dat het als vuur brandde. En terwijl hij dat zeide in zijn ellende, stierf hij. Aldus heeft die man zich bevrijd van dengene die hem vervolgde. (Vgl. oayG 119).
- voetnoote
- Van de soort (Eciton) die men pingomier of jachtmier noemt, die in groote kolonen door het bosch en door dorpen en woningen trekken en alle insecten, slangen enz. die zij daar aantreffen opeten en daarna weer verder trekken, zonder overigens schade te hebben aangericht.
- voetnoot1
- Lang geleden was er een man (de kaaiman) die een meisje heeft opgekweekt.
- voetnootf
- De kaaiman of kaaimangeest.
- voetnootg
- Haar naam is Hóbo-malin = van de pruim gemaakt.
- voetnoot2
- Zij nam een jonge duif en een jonge buidelspreeuw tot huisdieren.
- voetnooth
- Columba speciosa,Gm.
- voetnooti
- Ostinops viridis, Müll.
- voetnoot3
- Hij heeft dat meisje gemaakt uit een groeiknop van een wilden pruimeboom.
- voetnoot4
- Zij voederde haar huisdieren de duif en de buidelspreeuw.
- voetnoot5
- Die duif en buidelspreeuw pikten in haar onderlijf en zij bloedde (daardoor hebben die vogels thans een roode snavelpunt).
- voetnoot6
- Zoo werd zij een volledige vrouw. [Dit herinnert ons aan het defloreeren van de aanstaande vrouw door den priester bij sommige volksstammen].
- voetnoot7
- Een tijd later ging de zon telkens daar voorbij.
- voetnootj
- Zijn naam was Ariwíri of Ariwidi; hij is later de zon geworden.
- voetnoot8
- Hij kreeg dat meisje lief en nam haar.
- voetnoot9
- Telkens in den drogen tijd plaatste hij een stuwdam in die kreek (van maripapalmtakken, ka-rawa-kwa̠n adínamën = op een rij, als soldaten, staande; in het midden laat men iets meer tusschenruimte opdat het water kan door stroomen).
- voetnoot10
- Telkens als hij voorbijging bij zijn visschen, ging hij naar zijn geliefde.
- voetnoot11
- Eens vond hij daar voor zijn afsluiting den kaaiman op het water drijven.
- voetnootk
- Volgens Baptist beleefde spreekwijze. Evenzoo zeggen de Oayanas achter alles psik = klein of weinig.
- voetnoot12
- De zon werd kwaad op den kaaiman.
- voetnoot13
- ‘Jij bent het, die telkens mijn afsluiting vernielt’, zeide hij tot den kaaiman.
- voetnoot14
- Hij hakte den kaaiman met zijn knotszwaard.
- voetnoot15
- ‘Ik ben het niet, vriend’, zeide de kaaiman tot de zon.
- voetnoot16
- Hij kapte hem over zijn kop en geheele lichaam (1R 212 en daardoor hebben de kaaimans een gekerfde huid).
- voetnoot17
- De groote otter die Makuranale wordt genoemd, die was het die de door de zon geplaatste afsluiting had vernield. (1R 212, 135 De kaaiman smeekt om genade en ten slotte belooft hij aan de zon, hem zijn dochter tot vrouw te zullen geven en hij maakt een meisje enz. als hiervoren 1-7).
- voetnoot19
- En ging zijns weegs (?).
- voetnoot20
- Op zekeren dag zeide de zon tot zijn geliefde: ‘Volg mij naar mijn huis’.
- voetnoot21
- Zij volgde hem. Zij was zwanger.
- voetnoot22
- Zij ging hem achterna en volgde een breeden weg. Langen tijd liep zij. Die weg was niet kwaad. Bovendien groeiden er veel bloemen langs den weg.
- voetnoot23
- Zij was zwanger van een tweeling.
- voetnoot24
- In haar buik praatten zij tot hun moeder.
- voetnoot25
- Zij zeiden tot haar: ‘Pluk bloemen voor ons, om mede te spelen.’
- voetnoot26
- Voortdurend spraken zij aldus tot haar. Als zij bloemen zagen vielen zij steeds hun moeder daarover lastig.
- voetnoot27
- Voordat zij op weg was gegaan, de zon achterna, had deze gezegd: ‘Loop maar steeds dien weg rechts; waar hij zich in tweeën splitst, zal ik een arastaartveder in den grond steken; ga rechts van die veder achter mij aan.
- voetnoot28
- Doch toen vielen de kinderen haar weer lastig om speelgoed.
- voetnoot29
- Toen (d.w.z. bij het bloemen plukken) stak een bij haar.
- voetnoot30
- En zij werd boos op hen. En sloeg tegen haar buik. ‘Gij zijt lastig’, zeide zij boos tot hen.
- voetnoot31
- En zij liep en liep op dien weg. En zij werd zeer moe.
- voetnoot32
- Toen kwamen zij bij den tweesprong waarvan de zon haar gesproken had, zij zag de araveder niet en liep maar door op dien weg.
- voetnoot33
- En de kinderen in haar buik zeiden tot elkaar: ‘Wij zijn reeds lang voorbij het pad van vadertje.’
- voetnoot34
- Hun moeder verdwaalde.
- voetnoot35
- Haar kinderen wisten zeer goed waar hun vader de araveder in den grond had gestoken; zij zagen hoe zij er voorbij gingen, maar zij wilden niet spreken omdat zij boos waren op hun moeder.
- voetnoot36
- Langen tijd gingen zij. Toen kwamen zij aan het dorp van de gierenmoeder en deze greep haar.
- voetnoot37
- Zij verborg hen in een afgesloten hut (medicijnhut).
- voetnoot38
- Zij baarde daar haar kinderen.
- voetnoot39
- Toen vielen de gieren haar aan.
- voetnoot40
- Toen zij beviel schreiden haar kinderen.
- voetnoot41
- ‘Wat schreit daar?’ zeiden eenigen hunner.
- voetnoot42
- Nadat die vrouw bevallen was, verslond de gierenmoeder haar.
- voetnoot43
- De oude gier verborg de kinderen.
- voetnoot44
- Toen de kleintjes schreiden, hoorden eenigen der gieren het.
- voetnoot45
- Zij waren nog zeer klein (?); de oude verborg hen en hun schreien werd gehoord.
- voetnoot46
- ‘Wat hebt gij daar verborgen?’ zeiden zij tot die oude vrouw.
- voetnoot47
- ‘Niets’, antwoordde zij; ‘een stukje van haar darm dat ik schoonmaak(?) geeft dat geluid.
- voetnoot48
- Heimelijk heeft zij die tweelingen opgevoed; zij groeiden snel.
- voetnoot49
- Toen zij jongeling geworden waren, zagen zij dat hun verpleegster aldus was. Hun oogen werden geopend.
- voetnoot50
- ‘Dat is onze eigen moeder niet’, spraken zij tot elkaar. ‘Laat ons haar door medicijnkunst dooden’, overlegden zij.
- voetnoot51
- Op zekeren keer gingen zij naar het bosch en toen zij terugkwamen zeiden zij: ‘Oude, wij hebben vruchten van een maripapalm gezien.’ En zij kapten den maripastam met zijn vruchten [welke op haar viel] en zij werd gedood.
- voetnoot52
- Nadat zij haar gedood hadden, vluchtten zij. In het diepst van het woud en liepen en liepen maar raak.
- voetnoot53
- Toen kwamen zij aan een kreek, op een onbekende plaats.
- voetnoot54
- Wellicht was het een badplaats van menschen. Maar zij zagen niemand.
- voetnoot55
- Daarom klommen zij in een boom en daar zagen ze de eigenaresse van die badplaats (het was de reuzin Taukëlëlio, dat is ook een vogeltje; zoodra de pingo-mieren, hauri̱ti̱, Eciton sp., zie noot e), samenkomen, gaat dat vogeltje erheen om mede te eten).
- voetnoot56
- Toen deze hun spiegelbeeld in het water zag, zeide zij: ‘Het zijn (dieren op) den waterbodem.
- voetnoot57
- Zij keerde terug naar haar huis, haalde een zeef en ging weer naar hen toe.
- voetnoot58
- Toen zij die zeef had gebracht om hen op te scheppen, wilde zij het spiegelbeeld van die waterdieren uitscheppen, meenende dat zij hen werkelijk uitschepte, doch zij zag dat haar zeef leeg bleef.
- voetnoot59
- Dat vangen deed hen lachen,
- voetnoot60
- daardoor zag zij hen; ‘in de hoogte zijn zij’, sprak ze.
- voetnoot61
- Zij zocht hen om hen te laten vallen en zond maripapalin-rnieren op hen af.
- voetnoot62
- Toen dit niets gaf, zond zij pingomiergeesten en liet deze naar boven klimmen.
- voetnoot63
- Daardoor lieten zij los en vielen en zij greep hen.
- voetnoot64
- Den eenen doodde zij en at hem alleen op.
- voetnoot65
- Den ander bond zij (in haar korf?).
- voetnoot66
- Toen keerde zij met hem terug en kwam bij haar dochter.
- voetnoot67
- Zij liet hem in leven in een hok en daar bleef hij.
- voetnoot68
- Dag aan dag ging de moeder eten voor zich zoeken.
- voetnoot69
- Op een dag vond zij niets behalve haar gevangene in de kooi.
- voetnoot70
- Maar terwijl haar moeder afwezig was, had de dochter telkens naar hem gekeken en had hem liefgekregen.
- voetnoot71
- Toen de moeder geen voedsel had gevonden (zeide de dochter:) ‘ze komt op jou af om je op te eten. Zij geeft mij nooit iets. Daarom zal ik je verbergen, zoodat ze je niet vindt om je te dooden.
- voetnoot72
- Daartoe verborg zij hem, toen zij wist dat haar moeder op komst was, onder haar schortje.
- voetnoot73
- Toen haar moeder platzak thuiskwam zocht zij hem maar vond hem niet in het hok.
- voetnoot74
- Toen sprak de dochter met de moeder; ‘Ik smeek u, dood hem niet; hij zal voor ons zorgen.’
- voetnoot75
- De moeder zocht overal, doch niet onder haar dochter's schortje.
- voetnoot1
- Wellicht vertaling van Negerengelsch ‘mi no man’, ik kan niet.
- voetnoot76
- Aldus door de hulp der dochter is hij niet gedood.
- voetnoot77
- Later heeft zij hem van onder haar schortje te voorschijn gehaald.
- voetnoot78
- Zoo verwierf de dochter, hem.
- voetnoot79
- Dagelijks ging hij nu op jacht voor hun levensonderhoud, maar alles wat hij doodde behield de moeder voor zichzelf, aan haar dochter gaf zij niets groots. Aldus jaagde en vischte hij voor haar.
- voetnoot80
- Eens viel hem een gedachte in. Van alle soorten groote vogels die hij gedood had verzamelde hij vederen. Hij vlocht er vogelvleugels van.
- voetnoot81
- Toen hij gereed was, ging hij naar den zeeoever, waar hij veel visschen ving; toen hij veel visschen gedood had, keerde hij terug naar huis. Eenige heeft hij meegebracht om weinig mee te brengen voor zijn vrouw.
- voetnoot82
- Want ‘Niets doet hij voor ons’, zeide de moeder steeds; zij at alles alleen op; zoo bedroog zij telkens haar dochter.
- voetnoot83
- Aldus hoorde hij haar.
- voetnoot84
- ‘Wat zal ik met haar doen om haar te vermoorden?’ zeide hij van zijn schoonmoeder.
- voetnoot85
- Om er een einde aan te maken, ging hij wederom naar de zee. Veel visschen vond hij wederom, zoo veel mogelijk.
- voetnoot86
- Daar in zee bij den Tweekoppigen Haai (een soort watergeest; de bijnaam van dien haai is Murukáima; vermoedelijk is dit de karibische naam van den visschengeest) klaagde hij haar aan opdat deze haar zou opvreten.
- voetnoot87
- Hij keerde terug naar zijn huis en toen hij aankwam zeide hij tot zijn echtgenoote: ‘Ik kan die visschen niet dragen;’ laat je moeder ze dragen, laat zij alleen naar den zeeoever gaan, waar ik die visschen in mijn bootje heb achtergelaten.
- voetnootm
- Meervoud; beleefdheidsvorm, sprekende over zijn schoonmoeder.
- voetnoot88
- Omdat de schoonmoeder veel wilde eten ging zij alleen en nam haar dochter niet mede.
- voetnoot89
- Hij had zijn boot in diep water vastgebonden. ‘De met visch gevulde boot heb ik verankerd in diep water; waad door het water erheen’, zeide hij tot zijn schoonmoeder. Hij liet haar alleen gaan en omdat zij gulzig was, ging zij in het water naar de boot.
- voetnoot91
- Tot haar middel was zij ondergedompeld en plotseling kwam zij in den muil van den Tweekoppigen Haai die haar verslond.
- voetnoot92
- Toen deze haar verslonden had, liet haar milt los en dreef op het water. Die milt schreeuwde ‘Je echtgenoot vermoordt mij e-e--e-...’
- voetnoot93
- Toen zij voortdurend schreeuwde hoorde haar dochter thuis het.
- voetnoot94
- Zij rende erheen en zag haar moeder nergens en daarom werd zij woedend: ‘Je hebt mijn moeder gedood’, zeide ze tot haar echtgenoot.
- voetnoot95
- Op hetzelfde oogenblik deed hij zijn vogelkleed aan en wilde opvliegen.
- voetnoot96
- Doch zij rende naar hem toe en wierp hem met iets waardoor zijn been werd afgesneden.
- voetnoot97
- En zonder been is hij naar den hemel gevlogen. ‘Dijbeenlooze’ (Orion) noemt men tegenwoordig dat sterrebeeld. Hij is dat geweest en is het thans nog.
- voetnoot1
- In den ouden tijd was er een vrouw die ervan hield zich te wasschen op een badplaats. Zij was gewoon steeds daarheen te gaan. Eens had ze begeerte naar mannen (zij zag in haar verbeelding een man). Toen plukte zij een bloem van de katuburi. Het is slijmerig; die rukte zij uit en stak ze in haar lichaams-opening, op en neer bewegend.
- voetnootn
- Een plant aan den oever der kreeken groeiend, met mooie bloesems, als men een bloesem uittrekt is ze van onderen slijmerig.
- voetnoot2
- De tijd dat ze met de maan omgaat (menstruatie) ging voorbij. Het was voor haar voorbij, haar buik zwol en daarna kwam de tijd der bevalling en zij baarde een kind wiens hoofd en middenlijf als van een mensch en het onderste als van een slang was.
- voetnoot3
- Toen haar broeders (haar familie) daar van hoorden, wilden zij hem van hun zuster afkomstige dooden, omdat het slangachtig was.
- voetnoot4
- .... Hij zeide tot zijn moeder: ‘Ik ga naar boven, ik verlaat u, maar zoolang er menschen op aarde zijn, zult ge mij aan den hemel zien. Aldus ontstond het sterrebeeld Warubuši gelijk de menschen van vroeger tijd het noemden. (Het wordt ook genaamd Kamudu-kuya, anacondaslang-geest; gedeelten van Scorpio en Ophiuchus; in oudere geschriften wordt abusievelijk gezegd, dat Warubuši Orion zoude zijn.)
- voetnoot5
- In vroeger tijd schilderden de Arawakken op hun wang als een teeken den staart van Warubuši.
- voetnooto
- sali̱ = bedekt met ingedroogd vuil, wera = mannelijk geslachtsdeel, eke = omhulsel, werake = lendendoek, doch wijl dit te duidelijk, te grof zoude zijn, zegt men weraka.
- voetnootp
- Zandvloo: mibiki is de absolute vorm, obáya wordt gebezigd als men de zandvloo van een bepaalden persoon bedoelt.
- voetnootq
- Meervoudsvorm, uit beleefdheid.