Het vreemde dier.
Nauwelijks waren ze eenige passen verder of daar klonk het angstig uit den mond van het kleine olifantje: ‘mijn vader, hoe heet dat dier daar?’ en hij wees naar een lang ding, dat met verbazende snelheid over den weg scheen voort te schuiven, terwijl het een vreemdsoortig geluid maakte en dikke rookwalmen uitdampte.
't Was een spoortrein, zooals ieder ziet, maar de olifanten hadden er nooit een gezien, want in de dichte bosschen en op de groote grasvelden, waar zij wonen, zijn geen treinen.
De vader keek dus niet minder vreemd op dan zijn zoon.