Metamorphosis naturalis
(1660)–J. Goedaert– AuteursrechtvrijOfte historische beschryvinghe vanden oirspronk, aerd, eygenschappen ende vreemde veranderinghen der wormen, rupsen, maeden, vliegen, witjens, byen, motten ende dierghelijcke dierkens meer
[pagina 78]
| |
saedt stellen. Doch eyndelick heb ick na vlijtigh ende lanck-duyrigh ondersoeck gemerckt, datse haer saedt brengen aen eenige bladeren, ende de selfde als dan met bruyn hayr bekleeden, (evenals of het een beestken op sijn selven waere.) Ende weten sich also tegen de koude te bewaren. Als ick dese bladeren open dede, so vont ick daer een saedt in dat uyt den groenen was. Dese Rupsen eten geern de bladeren vande beyer-hagen ofte kruys-besyen, als mede van ael-besyen, soo swarte als roode en witte. Sy zijn een kancker voor dese besyen, ende hoe neerstelick datmen die op-vanght, soo heb ick bevonden datmen 's ander-daeghs al weder andere kleyne vindt. Oock heb ick bevonden dat de vogelen dese Rupsen niet en begeeren. Sy | |
[pagina *53]
| |
[pagina 79]
| |
stellen haer tot veranderinghe op den 22 Junii, welcke veranderinge ick om sijn bysondere nettigheyt hier af-geteyckent hebbe by de letteren A. B. sy bleef inde veranderinge tot den 13 Julii, ende doen is daer uyt-gekomen een klein bont Uyltjen, wit ende seer aerdigh met swart gepleckt. Alsmen hem inde handt heeft of laet vallen, soo houdt hy sich of hy doot waer. |
|