| |
| |
| |
De vossenburcht
Over het werk van Hugo Claus
Van Reinaert de Vos wordt verhaald dat hij zich in tijden van gevaar verschanst in de burcht Maupertuus, omgeven door een woeste en onherbergzame landstreek. De enkele reiziger die het erop waagt ‘den fellen metten roden baarde’ te bezoeken, dringt vaak niet eens tot de poorten door; tien tegen een dat hij blijft dwalen in het labyrint van paden dat Reinaert in zijn domein heeft aangelegd, ‘crom en menigvoude’.
Er zijn al heel wat missies naar Maupertuus ondernomen, niet alleen door de vazallen van koning Nobel, maar ook door de literatuurgeschiedschrijvers. De precieze plaats van de burcht is nog altijd niet bepaald, maar men lijkt het erover eens te zijn dat er gezocht moet worden in West-Vlaanderen, het vlakke land tussen Brugge en Gent. Of slot en slotheer er ooit nog zijn te signaleren valt te betwijfelen. Als we ze al kunnen identificeren, dan is het vooral in en met de tekst die de middeleeuwse chroniqueur ons heeft nagelaten.
Wie desondanks de reis naar de Westvlaamse contreien onderneemt, kan er een verre nazaat van Reinaert ontmoeten. Het is Hugo Claus, de in 1929 in Brugge geboren en thans in Gent verblijf houdende dichter, dramaturg, romancier, schilder en cineast. In zijn veelvoudige begaafdheid komt hij Vestdijk nabij; diens prestaties op het terrein van de essayistiek worden door Claus' toneelstukken en films gecompenseerd.
Net als de rossige schavuit uit het dierenrijk is Claus een provocateur, een dief, en wie weet ook nog wel een duivelskunstenaar. Alles in overdrachtelijke zin natuurlijk, maar juist daarom: zijn
| |
| |
het niet de zonden tegen de Heilige Geest die iemand het zwaarst moeten worden aangerekend?
Deze vos heeft zich meer dan eens vergrepen aan sacrament en ritueel. Hij preekte de passie op een wel zeer perverse manier door zijn toneelstuk
Vrijdag
, handelend over lijden en schuld, te componeren naar het voorbeeld van de mis. Hij legde Hofman, een van de personages uit zijn roman
Schaamte
, in de mond dat de rol van Christus hem zo goed beviel omdat hij als acteur tevens psychopaat was: de onvoltooide, kinderlijk-ongerepte en onderontwikkelde natuur bij uitstek. Hij schiep wulpse nonnen en hitsige pastoors, en bekladde de Moederkerk waar hij kon. Had hij in een andere tijd geleefd en geschreven, als bij voorbeeld Walschap of Gijsen, de banvloek van de Vlaamse geestelijkheid had hem zeker getroffen. Nu bleef het bij een enkele schermutseling met de Belgische justitie; want er was natuurlijk altijd wel iemand die een klacht indiende wegens aantasting van de goede zeden.
Claus beperkte zijn inbraken echter niet tot de roomse instituties. Hij kraakte en vertimmerde waar hij de kans kreeg. Sofokles, Seneca, Ben Jonson, Goethe en anderen werden door hem ‘herschreven’. ‘Gekopieerd’ beweren sommigen; ‘op meesterlijke wijze geadapteerd’, betoogt Paul Claes in
De mot zit in de mythe
, de indringendste studie over deze literaire Reinaert die tot nu toe het licht zag. Claus roofde het gegeven van
Love Story
en werkte het om tot
Het jaar van de kreeft. Mariken van Nimwegen
kreeg een facelift in
Masscheroen
. Van zijn eigen oeuvre maakte hij een perpetuum mobile: de roman
Omtrent Deedee
keert terug als het toneelstuk
Interieur
, en behalve Love Story heeft ook
De koele minnaar
bijgedragen aan
Het jaar van de kreeft
. Van het al eerder door hem geregisseerde
Vrijdag
maakte hij naderhand een film.
De vos annexeert de holen en legers van andere dieren, breekt door en verandert zoals het hem goed dunkt. Zo ontstaat de vosseburcht, een bouwsel waarin alle ruimten via gangen en loopgraven met elkaar zijn verbonden en waar je in en uit kunt sluipen langs een veelvoud van poorten. De verkenner die dit bouwsel in kaart wil brengen staat voor een bijna onmogelijke taak. Als hij eenmaal binnen is hangt het er maar van af waar en hoe hij kijkt, en door welke kamers en zalen hij achtereenvolgens loopt. Iedere
| |
| |
route die hij kiest bepaalt zijn plattegrond.
Er is één aspect dat in geen enkele schets van Claus' werk mag ontbreken: zijn preoccupatie met het toneel. Zijn dramaturgische bibliografie omvat bijna dertig nummers, en daaraan kunnen nog twee libretto's (
George Faust
en een deel van
Reconstructie
) en verschillende filmscripts worden toegevoegd. Na Heijermans is er niemand meer geweest die zulke ‘klassieke’ stukken als
Een bruid in de morgen, Suiker
en
Vrijdag
heeft geschreven.
Ook de verhalen, romans en gedichten zijn van het theatrale element doordrongen. Claus' stijl is per definitie opgeschroefd, zodanig aangezet dat het volume de muren van de huiskamer doet trillen. Critici die zich daarvan rekenschap geven, hebben het al gauw over ‘barok’; beter is het van ‘maniëristisch’ te spreken. Claus is een van die schrijvers voor wie de kunst staat of valt met het kunstmatige en gekunstelde. Zijn teksten, of die nu uitgesproken worden of alleen maar gelezen, zijn altijd vertoningen, even gemaakt als onecht.
Er zijn allerlei middelen om te benadrukken dat het vertoonde slechts spel is. Zo is er de truc van de doos in de doos, een kunstgreep die in geen enkel goochelaarsrepertoire ontbreekt. Claus maakt er gebruik van als hij in het stuk
Pas de deux
twee acteurs tegenover elkaar zet die een scène uit zijn drama
De vossejacht
repeteren. Een iets minder opvallende mogelijkheid schuilt in de situering van een verhaal of roman.
Schaamte, Het jaar van de kreeft
en
De koele minnaar
spelen zich af in het milieu van film en theater, een wereld die wordt bevolkt door hen die zijn geboren uit ‘het Ras van de Glimlach’, zoals het in laatstgenoemde roman heet.
Die benaming slaat op Lehárs operette
Das Land des Lächelns
, waarop Claus al even zinspeelt in
De verwondering
, maar die breed voor het voetlicht komt in
Het verdriet van België
. Louis Seynaeve is samen met zijn moeder getuige van een opvoering van Lehárs niemendal, en leert uit het gedrag van de door liefdesverdriet getroffen heldentenor dat hij zijn lasten met een onaangedane glimlach moet trotseren. Pretend you're happy when you're blue.
In de maskering van zijn verdriet en het verdriet van zijn door de oorlog getroffen vaderland bekwaamt Louis zich voor zijn latere rol als schrijver. Hij zet de werkelijkheid naar zijn hand door
| |
| |
samen met zijn vriendinnetje de aanslag op een hoge nazi na te spelen, of door zich in te beelden dat hij aan de touwtjes van een voorbijtrekkende begrafenisstoet trekt. ‘Een dronken non wordt ondersteund door twee officieren met rouwkransen om hun nek. Een fanfare. De mensen in de schoorvoetende rouwstoet lijken stuk voor stuk in karton uitgeknipt, geverfd en door een onhandige jongen met onzichtbare touwtjes voortbewogen. De jongen zal ze laten huppelen, trippelen, dansen. Dies irae, sjingboem, dies illa, pompom.’
Wie zijn omgeving ervaart als een lachwekkende groteske en zich bij het regisseren van bepaalde effecten niet onbetuigd laat, is natuurlijk in de wieg gelegd voor het schrijverschap zoals Claus zich dat voorstelt. Hij legt Louis, dit zelfportret van de kunstenaar als jongeman, dan ook de opvatting in de mond dat een auteur in de eerste plaats moet amuseren. ‘Hij moet niet zijn ziel openbaren en zijn gekweldheid vertolken, hij moet spelen. Tussenin als een minimum van elegantie mag hij iets laten vermoeden van zijn diepere kwellingen.’
Het zou wel eens kunnen zijn dat die diepere kwellingen te maken hebben met het onvermogen tot werkelijk dramatische gevoelens en grootse daden. Louis Seynaeve blijft onaangedaan, zelfs als tijdens een bombardement de oorlog hem dicht op de huid komt. Het is tekenend dat hij bij het vervoeren van doden en gewonden in slaap valt. Minstens zo typerend is het dat hij bij thuiskomst merkt dat zijn tenen niet blauw zijn omdat hij zijn voet heeft bezeerd, maar omdat zijn sokken afgeven.
Edward, de koele minnaar uit de gelijknamige roman, en in die hoedanigheid de belichaming van de geestelijke impotentie, gaat nog sterker dan Louis gebukt onder de afwezigheid van een groots en meeslepend leven. ‘De oorlog had hij best kunnen gebruiken. Alleen in de verwarring, opgeheven, gesterkt, veranderd, had hij een soldaat kunnen zijn, die men beveelt, die het kwaad doet omdat hij niet anders kan, het verplicht wordt door onafwendbare wetten. Een mes, dacht hij, een sten-gun. Vrouwen worden er ook verliefd op, kronkelen er rond. Hij dacht aan de verrukking waarmede hij de bommen had horen vallen gedurende de oorlog [...] en hoe hij, alleen op de zolder, de doorflitste hemel afloerde en
| |
| |
wilde dat het bleef duren, duren, met een kloppend hart. Nu was er geen ruimte meer voor die energie, voor die ogenblikken van weerzin en gevlamde trots. Hij kon ze niet weerhouden, die ogenblikken, hij wilde het niet meer.’
Het is zeker geen toeval dat de koele minnaar voor de duur van de roman verblijf houdt in Italië, het land van pronkfaçades en commedia dell'arte, van theatraal gebaar en misbaar, het land ook waar, zo kort na 1945, de herinnering aan Mussolini en zijn theorie over het ‘gevaarlijke leven’ nog niet verfletst is. In weerwil van de distantie die schrijver en personage in acht nemen, is hun beider affiniteit met de Italiaanse cultuur te opvallend om onopgemerkt te blijven.
Wanneer Claus zijn Vlaamse geboorteland beziet, dan is het door de glazen van een Italiaanse zonnebril. De door hem opgeroepen atmosfeer is luchtig en zwoel tegelijk, en ademt de geuren van patisserie, broeikas en wandelboulevard. Geen sterfgeval zonder platvloers gekrakeel om de nalatenschap, geen begrafenis zonder fanfare. ‘Dies irae, sjingboem, dies illa, pompom!’ Dat grandguignolachtige decor zet het drama altijd weer in het perspectief van een relativerende humor. Een voorbeeld uit het verhaal ‘Martha, Martha’ (opgenomen in
De mensen hiernaast
): als twee drinkebroers een meisje van plezier vinden, dat getooid in haar bruidsjurk uit het leven is gestapt, controleren ze eerst of het lijk wel een broekje aan heeft.
Claus mag zich dan bedienen van het Nederlands, hij is de minst Nederlandse auteur van ons taalgebied, zoals Rubens ooit de minst Nederlandse schilder was, en het is dan ook geen wonder dat deze twee Vlaamse kosmopolieten elkaar eens moesten treffen. Claus was dan ook degene die de Antwerpse meester mocht eren met een televisiedocumentaire bij de herdenking van diens driehonderdste sterfdag.
Kosmopoliet is Claus ook om de snelheid waarmee hij buitenlandse invloeden opvangt en verwerkt. Op zijn negentiende schreef hij
De Metsiers
, een broeierige pastorale die zonder het voorbeeld van Faulkner (de vermenging van seks en geweld, het vertellen dat gelijke tred houdt met de bewustzijnsstroom van de verhaalfiguren) ondenkbaar geweest zou zijn. Maar tegelijkertijd
| |
| |
is het boek zo Vlaams als maar kan, ook omdat het door de vernieuwing van de streekroman polemiseert met de Pallieters en de Houtekieten.
Claus was ook een van de eersten hier te lande die het belang van de Franse nouveau roman inzagen. De gefragmenteerde ervaring van de werkelijkheid en de onontwarbare verstrengeling van schijn en wezen, die de orde van het conventionele verhaalpatroon (begin, midden, einde) als een vervalsende simplificatie brandmerkt, thematiseerde hij in
De verwondering
. Daarin houdt de hoofdpersoon op last van zijn psychiater een dagboek bij, maar de verbrokkeling van zijn persoonlijkheid neemt onder het schrijven eerder toe dan af. ‘Ik doe afstand van al mijn namen, zij kunnen niet meer dienen. Tenzij in het verhaal dat Korneel van mij eist en dat ik plichtsgetrouw verder schrijf met een keur van adjektieven en metaforen. Ik wil nog geen nieuwe naam. Want de anderen ben ik nog niet ontwend.’ De depersonalisatie legt zich als een vlies over de realiteit die het versplinterde ik waarneemt of verbeeldt.
Dit procédé laat zich uitstekend illustreren aan de droomachtige beschrijving van een beeldentuin, een passage die herinnert aan Resnais' film L'Année dernière à Marienbad waarvoor nouveau romancier Robbe-Grillet het scenario schreef. Overigens hoeft er in dit verband niet aan directe afhankelijkheid te worden gedacht. Ook in
De koele minnaar
, een roman waarin de verfilmde en gespeelde werkelijkheid zo dominant aanwezig is, had Claus al van dit motief gebruik gemaakt. Er is daar sprake van een aantal gereproduceerde fresco's uit Pompeji. ‘Iemand had de foto's bijgewerkt, de naakte mannen en vrouwen hadden filmische gezichten gekregen, starre houdingen als op de oude modeplaten, zodat zij erotischer werden dan de vage originele figuren, vreemder, uit de toon, komischer.’ Het is een zin uit de aanhef, en hij lijkt me bepalend voor de teneur van het verdere verhaal.
De fragmenterende, filmische en vervreemdende technieken die Claus in De verwondering toepast staan in functie van een aanpak die verder reikt dan het plaatsen van een vraagteken achter het begrip werkelijkheid. De kunstmatige realiteit die in het boek wordt geschapen is allegorisch. Via allerlei toespelingen verwijst het vertelde naar een ander verhaal, de oermythe van de initiërende
| |
| |
hellevaart, de cyclus van leven, dood en wederopstanding waarin de kringloop van de natuur zich weerspiegelt.
In het maniëristische, want hoogst theatrale en artificiële verweven van riten, archetypen en symbolen laat Claus zien dat er eigenlijk maar één verhaal is: het verhaal van het zaad dat ingaat tot Moeder Aarde om aan haar schoot te ontbloeien en zo te strekken tot de voortzetting van het leven. Dat patroon is kenmerkend voor alle religies en rituelen, de christelijke inbegrepen. Jezus, die als een zoon van God uit een vrouw wordt geboren en door zijn vader aan het heil van de mensheid wordt opgeofferd, is niemand anders dan de verpersoonlijking van het koren dat dient tot het dagelijks brood.
Hoe kameleontisch en divers Claus zich ook manifesteert, het fundament van zijn werk is een elementair soort heidendom. Ook dat maakt hem tot een onnederlandse auteur. Hoe dikwijls hij ook gebruik maakt van dubbele bodems en spiegels, de van het verhaal afgeleide bespiegeling is hem, anders dan de ogenschijnlijk zo sterk aan hem verwante maniërist Mulisch, te enen male vreemd. Er is in onze literatuur geen schrijver zo plastisch en lichamelijk als Claus. Als schepper, dat wil zeggen als verwekker van leven, is hij geen koele minnaar maar veeleer een bronstige god die zich laaiend van lust verenigt met zijn Vlaams land.
Het moordenaarszaad schiet woedende wortels.
Hoe zal ik, herderin, in u ontvlammen?
Een hese vrouw welt uit uw keel
En dooft de morgen in zijn hinderlagen.
En waaiend riet waarin ik vlammen rijd,
Dat staat te lezen in
De Oostakkerse gedichten
, een bundel van heidense hymnen aan vrouw en vruchtbaarheid. Claus heeft dit credo
| |
| |
gehandhaafd tot in zijn meest recente poëtische oogst. In
Alibi
kiest hij onomwonden voor de aarde en de materie als hij schrijft:
Het lichaam, anders niets.
Alleen het lichaam met genen en klieren
Als er zoiets als een ziel bestaat
autogeen aan mijn karkas gelast
dan is het hooguit het lijf
die gestaag over mijn dromen plast.
In de slotregel van dit gedicht verschijnt de gestalte van Oedipus, het archetype van de zoon die weet dat hij de vereniging met de moeder moet bekopen met de wraak van de vader, en die zijn gedrag op die wetenschap afstemt. Oedipus waart rond in al het werk dat Claus geschreven heeft. Soms neemt hij concreet gestalte aan, bij voorbeeld in de jongensfiguren uit verhalen als ‘Het mes’ en ‘In de schaduw van kapotte boten’, dan weer treedt hij op in vermomming. Maar altijd is hij aanwezig, al is het maar als schaduw of schim.
Dankzij de lichamelijke band met de moeder, dankzij de eenheid ook waarin coïtus, bevruchting, geboorte, initiatie, dood en hellevaart zijn opgegaan, is Oedipus een vermomming van Christus, zoals Christus een metamorfose van Oedipus is. De wereld waarin ze als vreemdeling verschijnen zal zich vroeg of laat tegen hen keren. Oedipus, ooit te vondeling gelegd, bereikt zijn geboortestad pas nadat hij zijn vader heeft gedood en het raadsel van de sfinx heeft opgelost; overladen met schande zal hij er weer worden weggejaagd. Voor Christus is geen plaats in de herberg, en na een leven van strijd en teleurstelling nagelt men hem als een misdadiger aan het kruis.
Zelfs wanneer Claus zijn helden niet zo duidelijk modelleert naar de minnaar en de zoon van de moedergodin, verleent hij ze toch het signalement van de vijandig of op z'n minst wantrouwig bejegende bezoeker die onheil en verwarring sticht, het type dat
| |
| |
Pasolini in
Teorema
vereeuwigde. In
De Metsiers
is het de Amerikaan Jim Braddok wiens komst de ondergang van de geïsoleerd levende familie inluidt. Koele minnaar Edward, een ontnuchterde noorderling in een warmbloedig land, is toerist noch autochtoon. De hoofdpersoon van
De verwondering
verzeilt min of meer buiten zijn wil in een gezelschap ex-ss'ers en laadt de verdenking op zich dat hij spioneert. De televisieploeg die in
Schaamte
op een niet nader genoemd eiland het lijden van Christus verfilmt, raakt verstrikt in een moordgeschiedenis en wordt na enige verwikkelingen het land uitgezet.
Vooral in het laatste voorbeeld is duidelijk dat de gespannen verhouding tussen enkeling en gemeenschap haar wortels heeft in een naar buiten geprojecteerd schuldgevoel. Is de heiden Claus dan toch behept met een laatste restant aan christelijk zondebesef? Of ziet hij het kwaad en de schuld als fenomenen die eigen zijn aan de menselijke aard? Je zou het haast gaan denken bij het lezen van een gedicht waarin het dier een gemoedsrust wordt toegeschreven die ons, bewust van ons onvermogen tot instinctmatig leven als we zijn, onthouden wordt.
's Nachts begeeft het zacht en dringt weer in het
Woud waar de koude jager roept.
Zo veilig, zo tam gaat geen mens
Een illustratie van de twee laatste regels is te vinden in het begin van de film
Vrijdag
. De hoofdpersoon, een man die de aan zijn dochter bedreven bloedschande met celstraf heeft geboet, krijgt van een schilderende medegevangene een portret van de lijdende Christus ten geschenke. Daarmee is aangegeven dat de schulddelging niet ophoudt met de uitvoering van het gerechtelijk vonnis. Met de invrijheidstelling en de hernieuwde entree in de wereld die erop volgt, begint de straf pas. Gezien zijn reacties lijkt de man zelf dat maar al te goed te beseffen.
De vanzelfsprekendheid waarmee de hoofdpersoon in Vrijdag het kruis op zijn schouders neemt, doet absurd aan, maar is niet
| |
| |
minder absurd dan de manier waarop het leven door de meeste mensen wordt geleefd. In de boete en het lijden spitst het bestaan zich toe. Met dezelfde vanzelfsprekendheid neemt Mon uit
De Metsiers
de schuld van de door Jim Braddok veroorzaakte catastrofe op zich. Van een cynische variant op dit motief is sprake in
Omtrent Deedee
. Een voor het oog van de wereld hupse pastoor is zich in eenzame afzondering aan het kastijden, en juist op dat moment maakt een jongen, die hem wanhopig maar tevergeefs om geestelijke bijstand heeft gevraagd, een einde aan zijn leven.
In
De verzoeking
komt Claus terug op de aantrekkingskracht van het vrijwillig gekozen lijden. Het verhaal is geschreven als de monologue intérieur van een bejaarde non, die tegen wil en dank het middelpunt van een feestelijke huldiging is. De tegenstelling tussen het isolement van de kloostercel en de sociale verplichtingen is een van de vele opposities die thematiek en stijl van deze novelle bepalen. De hoofdpersoon is blind, maar geestelijk zijn haar ogen opengegaan, nu ze wordt bezocht door visioenen en verschijningen, en daarmee in een geur van heiligheid is komen te staan. Maar alvorens men haar kan fêteren moet er eerst deodorant aan te pas komen, want in haar mystieke versterving is ze zo ver gegaan dat ze zich in lange tijd niet meer heeft gewassen. Haar hemelse bruidegom ervaart ze als ‘mijn lief, mijn kanker’, ‘honger en donker’, en zijn stem is ‘een dubbel zwaard dat zingt, en de ene klank is de heilige en de andere klank is die van bloed en schuldige substanties’.
Ook de oude non zelf lijkt te beseffen dat haar navolging van Christus niets anders is dan een even willekeurige als fatale aanleiding om het leed op zich te nemen. ‘Ik heb hem gekozen omdat ik niet anders kon. Zoals het zwijn de heilige Antonius heeft gekozen.’ Op die manier wordt het goddelijke gereduceerd tot het (al te) menselijke, dat men liever uit de weg zou willen gaan, maar dat niettemin gekend wil zijn. ‘Je kunt hem niet kennen, dat zei de heilige Bernardus ook. Als ik hem kende zou ik mezelf kennen. Noverim te, noverim me. En toch is hij dichterbij dan mijn meeste dichterbij.’ In deze woorden klinkt de echo van een eerdere bevinding: de figuren van Claus worden vreemden voor hun omgeving omdat ze vreemden zijn voor zichzelf.
| |
| |
Het oeuvre van Hugo Claus is een weefsel waarvan de draden een ingenieus gevlochten patroon vormen. Maar in het midden van dat fraaie tapijt zit een gat. Of om het te zeggen met een citaat uit
Schaamte
: ‘Je kunt ook naar iets zoeken door aan te nemen dat je alle waarheden tot dat éne iets kunt samenbrengen. Alle mogelijkheden samenbrengen en dan pas ontdekken wat er ontbreekt.’ Alleen wie dat ene gat weet te vinden zal heer en meester zijn over de vosseburcht.
|
|