'Marsmans Porta Nigra (1934)'
(1993)–Jaap Goedegebuure, Kees Thomassen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaap Goedegebuure en Kees ThomassenMarsmans Porta nigra (1934)Op 12 mei 1992 werd bij J.L. Beijers te Utrecht een kavel geveild met brieven, ansichtkaarten en enige andere documenten gewisseld tussen H. Marsman en de Utrechtse uitgeverij De Gemeenschap. In overleg met het Letterkundig Museum deed de Koninklijke Bibliotheek met succes een poging om deze documenten te verwerven, ter aanvulling op het al bij haar berustende Marsmanarchief.Ga naar eind1 De dokumenten blijken in tweeërlei opzicht van belang. Ze bieden interessante gegevens over de produktie van de diverse drukken van de in 1934 voor de eerste maal verschenen dichtbundel Porta nigra en ze geven een belangrijke aanvulling op de reeds in het archief aanwezige gegevens over de verkoopresultaten die de publikaties van Marsman bij De Gemeenschap behaalden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marsman en De GemeenschapDe verhouding tussen de dichter Hendrik Marsman (1899-1940) en de schrijversgroep die zich had gevormd rond het rooms-katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap heeft iets van een jarenlange verloving waar nooit een trouwerij op is gevolgd, laat staan dat er ooit sprake is geweest van huwelijkse gemeenschap. Hoewel Marsman aan het einde van de jaren twintig de indruk gaf zich bij de kerk van Rome te willen aansluiten, en daarmee een daad te stellen die hem definitief in de rijen van de ‘Jonge Katholieken’ zou doen belanden, zag hij daar tenslotte toch van af.Ga naar eind2 Op zichzelf was het merkwaardig dat het boegbeeld van De Vrije Bladen , een literair periodiek dat binnen het verzuilde bestel van de Nederlandse letteren de ‘paganistische’ of heidense richting vertegenwoordigde, zich liet paaien door de uitnodiging mee te werken aan een blad van de concurrerende richting. Om een beter zicht te krijgen op dit geval van literaire promiscuïteit, is enige achtergrondinformatie noodzakelijk. Wat opvalt is de informele manier waarop Marsman met De Gemeenschap in contact kwam. Nadat hij tussen 1921 en 1923 ingeschreven was geweest als student in de rechten aan de Leidse universiteit, koos hij na zijn kandi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daats voor een doctoraalstudie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In het Utrecht van die jaren hield zich een betrekkelijk groot aantal jonge kunstenaars op. De dichter Jan Engelman was er werkzaam als journalist, de componist en muziekcriticus Wouter Paap woonde er, de latere schrijver en componist Lou Lichtveld, alias Albert Helman kwam er studeren. Verder waren er de gebroeders Henk en Louis Kuitenbrouwer (alias Albert Kuyle), en de al wat oudere C.J. Vos. Het was in dit katholieke milieu dat het tijdschrift De Gemeenschap en de met dit tijdschrift geaffilieerde uitgeverij van dezelfde naam hun bakermat hadden. Het lijdt geen twijfel, of Marsman is enthousiast geweest over het initiatief van de jonge Utrechtse katholieken. Vanaf het eerste nummer in 1925 dat De Vrije Bladen onder zijn leiding stond, spoorde hij de jonge Nederlandse schrijvers aan tot een ‘sprong in het duister’; ze deden er in zijn ogen beter aan te vertrouwen op eigen kracht in plaats van zich vast te klampen aan het voorbeeld van de Tachtigers en Negentigers. ‘Liever onkruid dan klimplant’, luidde Marsmans devies. Het is niet te kras om, gegeven het dringende beroep op ‘alle jonge litteratoren, in Holland en Vlaanderen, van elke geaardheid’, Marsmans beleid als tijdschriftleider te vergelijken met de doorbraakpogingen die de oprichters van de Partij van de Arbeid na 1945 ondernamen om het verzuilde bestel te saneren. In dat beleid pasten de ontmoetingen tussen De Vrije Bladen-groep en de medewerkers van het katholieke Nijmeegse blad De Valbijl , die werden aangevoerd door de gebroeders Henri en Gerard Bruning. Met laatstgenoemde zou Marsman innige vriendschapsbanden aanknopen, wat opmerkelijk mag heten nu Gerard Bruning, nog eerder dan de Utrechtse katholieken, pogingen deed om de ‘dicator der jongeren’ tot de kerk van Rome te bekeren. Geheel in overeenstemming met dit beeld zijn de herinneringen van Jan Engelman, die meer dan dertig jaar na deze periode zou releveren hoe hij Marsman voor de etalage van een kunsthandel op het Utrechtse Oudkerkhof had leren kennen: ‘Hij ging als een ronselaar rond, had allerlei denkbeelden over het “vitaliseren” van “het jonge intellect”, vertelde van teleurstellingen bij “De Vrije Bladen” en was verwonderd toen ik zei, dat ik mij over “het figuur” ener generatie niet zoveel zorgen kon maken als hij en dat de kunstenaar op moet passen voor een teveel aan voluntarisme, dat het belangrijker was zich een instrument te weten.’ De nawerking van de ontmoeting tussen de meest prominente figuur onder de jonge generatie en de in die beginjaren nadrukkelijk in De Gemeenschap aanwezige Engelman is zichtbaar in de eerste twee jaargangen. In het decembernummer van de eerste jaargang publiceert Marsman het ongebundeld gebleven gedicht ‘De ondergang’; enige maanden later laat hij er nog ‘Heimwee’ (het befaamde gedicht over het heimwee naar de tijd van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kruistochten en kathedralen) en een ‘In memoriam Gerard Bruning’ op volgen. Het zijn cruciale bijdragen, die tonen hoe snel Marsman zich bij zijn nieuwe milieu had aangepast. Zowel binnen De Gemeenschap als daarbuiten meende men dat een bekering op handen was. Naar aanleiding van ‘De ondergang’ schreef Engelman in een brief aan Anton van Duinkerken: ‘[Marsman] heeft blijkbaar ingezet: alles of niets - den laatsten strijd met het laatste dat overbleef: God. Werkelik: een grootsch gevecht, voor zoover ik het zien kan. Hij vloekt als een veedrijver, maar is gekweld als een duivel, en bang als een kind in 't donker.’ Een paar maanden later zou Lou Lichtveld de gekwelde duivel aansporen 's avonds voor het slapen op de knieën te gaan. ‘Paganistische’ vrienden als Martinus Nijhoff en Menno ter Braak probeerden hem daar juist van af te houden. Het was flink touwtrekken om Marsman, die van de weeromstuit besluiteloos bleef, maar ondertussen vrolijk verder koketteerde door in De Gemeenschap een gedicht als het spiritual-achtige ‘Hart zonder land’ op te laten nemen. Ook leverde hij zijn bijdrage aan de in deze kringen vigerende anti-democratische sentimenten, toen hij in 1928 tegenover interviewer Kuyle verklaarde dat een gewelddadige dood in een fascistisch front hem heel waarschijnlijk leek. Marsman heeft niet alleen aan het tijdschrift, maar ook aan de uitgeverij een belangrijke bijdrage geleverd. Nadat zijn debuutbundel Verzen (1923) was verschenen bij J. Ploegsma te Zeist, Penthesileia (1925) bij de Arnhemse uitgeverij Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, en De anatomische les (1926) bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum, bracht hij achtereenvolgens het prozagedicht De vliegende Hollander (1927), de essaybundel De lamp van Diogenes (1928), de verhalenbundel De vijf vingers (1929) en de dichtbundels Paradise regained (1927) en Witte vrouwen (1930) bij De Gemeenschap onder. Als laatste zou aan deze reeks in 1934 de dichtbundel Porta nigra worden toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgeverijHoewel de geschiedenis van de uitgeverskant van De Gemeenschap nog niet is geschreven, zijn inmiddels al wel de belangrijkste gegevens bekend.Ga naar eind3 Eind 1925 als annex van het tijdschrift opgericht, wist de uitgeverij onder de bezielende leiding van Albert Kuyle binnen korte tijd een belangrijk en typografisch goed verzorgd fonds op te bouwen. In commercieel opzicht was de uitgeverij echter geen succes. Eind 1929 waren - vooral door de torenhoge schuld bij de vaste drukker Leiter-Nypels te Maastricht Ga naar eind4 - de financiële problemen bijna onoverkomelijk geworden. De oprichting van een Stichting die aanvankelijk steun bood, en in december 1931 de uitgeverij overnam, moest redding brengen. Er werd een nieuwe drukker gevonden, de N.V. Lumax te Utrecht, waarvan de directeur, A.M. Oosterbaan, tevens de functie van penningmeester van de Stichting op zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam. Nadat Kuyle wegens principiële meningsverschillen al begin 1932 uit de redactie van het tijdschrift was gestapt, verliet hij in november van datzelfde jaar ook de uitgeverij. Hij werd opgevolgd door C.J. Vos (1891-1955). Diens enthousiasme was echter omgekeerd evenredig aan zijn zakelijke inzichten en zo werd rond 1934 uiteindelijk een beroep gedaan op de Bilthovense uitgever H.M.G.M. Nelissen (1885-1957). Deze voerde eind 1935 opnieuw een reorganisatie door, waarbij hij de zakelijke aspecten voor zijn rekening nam en Vos verantwoordelijk was voor de artistieke aangelegenheden. Hoewel een en ander tot gevolg had dat de financiën iets beter geregeld waren, bleef het succes uit. De mede daardoor verslechterde verhouding tussen Vos en Nelissen bracht de laatste er toe om in mei 1940 aan het Stichtingsbestuur een voorstel tot liquidatie van de uitgeverij en overname van het fonds te doen. Dit voorstel werd niet aangenomen en, tegen de zin van Nelissen in, bracht het bestuur eind 1941 het fonds onder bij uitgeverij Het Spectrum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Porta nigraDe totstandkoming van Porta nigra verliep uiterst moeizaam, in de eerste plaats vanwege Marsmans berucht gebrek aan inzicht in de kwaliteit van zijn werk, in tweede instantie omdat De Gemeenschap een niet al te professioneel opererende uitgeverij was. De ontstaansgeschiedenis van de tekst valt na te lezen in de correspondentie met diegenen onder zijn literaire vrienden (E. du Perron, P.N. van Eyck, A. Roland Holst, Victor E. van Vriesland en anderen) aan wie hij in zijn onzekerheid aangaande eigen kunnen advies vroeg.Ga naar eind5 De complicaties begonnen al bij het zoeken naar een geschikte titel. In het voorjaar van 1931, toen zijn bundel Witte vrouwen nog maar een paar maanden in de handel was, begon Marsman te zinnen op een nieuwe bundel onder de titel Proteus . Het jaar daarop had hij de titel inmiddels veranderd in Terugtocht , een opschrift dat zou terugkeren boven een van de vier afdelingen van Porta nigra. Alternatieve titels, die hij onder zijn adviseurs liet circuleren, waren De legende van een jeugd, Schisma, Versteend verleden en De lier aan de wilgen . In de loop van 1933 viel de keus op Porta nigra, mede op aanraden van Du Perron. De vlag dekte in zoverre de lading, dat de dominante doodsthematiek er in besloten ligt. De ‘zwarte poort’, in werkelijkheid een Romeins monument te Trier, symboliseert de laatste doorgang die Marsman eind jaren twintig, begin jaren dertig, obsedeerde. Du Perron had de nodige druk uitgeoefend om Witte vrouwen integraal in Porta nigra op te nemen, iets waartegen Kuyle zich terecht verzette, want die bundel was toen nog niet uitverkocht.Ga naar eind6 Bij wijze van compromis werden uiteindelijk alleen ‘De hand van de dichter’, ‘De grijsaard en de jongeling’ en ‘De bruid’ overgenomen. Op welk tijdstip Marsman precies het manuscript heeft ingeleverd is niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend, maar dat zal waarschijnlijk nog in 1933 zijn geweest. De produktie ging niet bepaald van een leien dakje blijkens de volgende citaten uit de correspondentie met ‘Foeks’ (zoals Vos door intimi wel werd genoemd). Op 7 februari 1934 schrijft Marsman uit Italië onder meer: ‘Ik hoor maar niets van je, en waar blijven de proeven?’ Bijna zeven weken later, op 26 maart, luidt het: ‘Houd mij ten goede, maar dat je zelfs niet schrijft vind ik behalve onzakelijk ook niet erg vriendschappelijk. Als je deze krijgt, ben ik niet meer in Spanje. 10 April te Rome post-a restante. Als ik daar geen bericht van je vindt waar ik wat aan heb, vraag ik je liever de copie naar Q[uerido] te zenden. Even goede vrienden, maar dit is mij te gek’. Dit was allerminst een loos dreigement; het contract voor Porta nigra zou pas drie maanden na de uiteindelijke verschijning worden getekend, officieel was Marsman derhalve voor de bundel nog niet aan De Gemeenschap gebonden. Er volgde inderdaad een zending proeven, maar begin mei moest Marsman wederom op vervolgzendingen aandringen. Pas op 12 juni bleek eindelijk alles gezet: ‘Ik stuur je de proeven terug. Vraag jij nu nog even een revisie en haal er de laatste fouten uit, wil je? Dan hoef ik het niet meer te zien voor het gereed is. Ik hoop gauw.’ Dat ‘gauw’ viel echter tegen. In een niet bewaarde brief stelde Vos voor om, ter stimulering van de verkoop, de totale oplage van de bundel over niet minder dan vier ‘drukken’ te verdelen. Een werkwijze die op bescheidener schaal ook al bij Paradise regained was toegepast, waarvan de oplage van 600 exemplaren over twee drukken was verdeeld. Marsman reageerde wat terughoudend in een puntsgewijs opgestelde brief van 15 juni: ‘a) kun je nu een datum noemen waarop de bundel vast en zeker verschenen is? b) wordt er al mee gereisd, en wat is het voorloopig resultaat? c) kun je voor wie mijn 3 bundels koopt geen reductie vaststellen? [...] f) is 4 drukken ineens niet wat veel? Kun je er geen 2, of 3 (2×400 en 1×200) van maken? g) welk jaartal laat je in de 2e, 3e, 4e druk zetten? of gebeurt dat later pas, als wij daar aan toe zijn? h) Kan er voor mijn rekening één mooi luxe-exemplaar ten name van Schorer Ga naar eind7 gedrukt worden met vermelding in de colophon van dat ééne ex. dat het een apart luxe ex. voor hem is? Wat moet dat kosten? Hij heeft in mijn afwezigheid allerlei zaakjes (huur- en belastingkwestie alleraardigst voor mij geregeld en opgeknapt en misschien vindt hij zoo'n uniek ex. een aardig geschenk)’. Vos heeft het kennelijk te druk om te reageren en zo ploft er op 6 juli een brief op zijn deurmat waarin Marsman klaagt: ‘Ik moet je zeggen, dat ik er nu niets meer van begrijp. Waarom antwoord je niet even op mijn brief? Het is toch een kleine moeite, en je weet dat Mijne Voortvarendheid dat lange wachten vervelend vindt. Buitendien ga ik erdoor vreezen, dat er nu nog geen spoed achter zit, en dat het God weet hoe lang nog kan duren voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundel verschijnt. De datum die ik je in een van mijn vorige brieven genoemd heb, is al verstreken en ik hoor of zie niets. Ik vind het vervelend dat je er blijkbaar geen hand voor uitsteekt om het boek nu eindelijk te laten uitkomen, en als je geen vriend van mij was zou ik je een heel andere brief schrijven, wees daar overtuigd van. Maar ik wil nu - vrienden of geen vrienden - toch graag van je hooren dat de bundel absoluut 1 September a.s. in den handel is. Als je me die verzekering niet kunt geven, en als de bundel ondanks je eventueele verzekering er dan nog niet mocht zijn, acht ik mij vrij. D.w.z. dat ik er dan toch nog mee naar Querido ga, zoodat ik dan zekerheid heb dat de bundel nog vroeg in het najaar uitkomt. Als ik maar begreep waarom, nu de boel gezet is, er nog moet worden gewacht, dan was het nog iets, maar zelfs dan zou ik mij toch niet bij zoo'n gezanik neerleggen. Ik reken dus nu op een omgaand en nauwkeurig antwoord op mijn brief, en ik hoop dat je toegeeft, dat mijn ontstemdheid gegrond is. Mij hindert het genoeg dat ik je een paar x zoo moet schrijven, maar ik kom ertoe door jouw schuld.’ Nu kwam er wel een, evenmin bewaard gebleven, brief uit Utrecht, maar uit de reactie van Marsman af te leiden, hield Vos zich daarin op de vlakte. Op 8 juli schrijft Marsman namelijk: ‘Ik krijg zooeven je brief, maar ik ben nog lang niet tevreden. Al hangen wij voor een deel van de boekhandel af, ik houd je absoluut aan de datum van 1 September. Laat je door eventueele tegenstrijdige adviezen niet beïnvloeden, het vroege najaar is - ook volgens Querido, die jarenlange ervaring heeft - een uitstekend moment; veel beter dan in de volte van December. Dus - hoe zeer het mij ook zou spijten - als het 1 September niet uit is, ga ik er mee weg - en jullie zit met de gemaakte kosten. Ik kan het niet helpen, ik doe het. Dit getreuzel enerveert mij geweldig, evenals de onnauwkeurigheid en onvolledigheid van je brieven, het bederft mijn stemming en benadeelt mijn werk. Er moet nu een eind aan komen. Hoe is het mogelijk dat de prijs nu nog niet vaststaat. Het ex. voor Schorer hoeft niet mooi gebonden te worden. Maar noem mij nu een prijs van dat luxe-ex. Ik geef je als limiet een bedrag van ƒ10.- Kan dat? Ik weet niets van die dingen.’ De ongedateerde reactie van Vos zal Marsman genoegen gedaan hebben: ‘De bundel zal uiterlijk 1 September verschijnen. We zullen drie drukken maken (2×400 en 1×200) - hiervan 400 direct “kant en klaar”, de rest in plano-vellen. Het luxe-exemplaar wilde ik je gaarne cadeau geven. Ik geloof dat ik nu toch alle vragen volledig beantwoord heb. Neen, ik heb nog wat vergeten: Er wordt nog niet met den bundel gereisd, maar..... zie boven. Maak je toch in Godsnaam niet nerveus, de bundel is klaar en je begrijpt toch wel, dat we ons uiterste best zullen doen om het boek zoo goed en zoo goedkoop mogelijk te maken. Dat kun je toch, zonder dat er aan je werk iets geschaad wordt, wel aan ons over laten. Je hebt dus nu de pertinente verzeke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring........ uiterlijk 1 September en de rest komt ook in orde.’ Wat Marsman gelukkig niet wist, maar uit een in het dossier aanwezige doorslag zeer waarschijnlijk lijkt, is dat pas op 24 juli de definitieve drukopdracht aan Lumax werd gegeven. Begin augustus toont Marsman zijn tevredenheid: ‘Als je mij eerder een vaste datum genoemd had, had ik mij niet zoo “verbolgen” getoond. Ik was, je te groote voorzichtigheid kennende, bang voor een uitstel zonder eind. Ik reken nu vast op 1 Sept. Veel dank voor het luxe-ex. Ik ben voorloopig niet te bereiken. Wil je goede nota nemen van de hierbij gaande notities?’ De ‘notities’ behelzen een lijstje namen en adressen van personen die in aanmerking kwamen voor een auteursexemplaar: D.A.M. Binnendijk, P.N. van Eyck, Arthur M. Lehning, J.E. van der Meulen, Martinus Nijhoff, Jan van Nijlen, Wouter Paap, E. du Perron, A. Roland Holst en Charley Toorop.Ga naar eind8 Op 29 augustus tenslotte kan Vos aan Marsman het volgende berichten: ‘Tegelijk met dit schrijven zend ik als drukwerk het eerste gebrocheerde exemplaar van porta nigra. Je ziet het is op 1 September klaar! Aan Schorer wordt een exemplaar met de opgegeven bijdruk gezonden (op Basing Parchment) [...]. In De Gemeenschap zelf is reeds tweemaal over een geheele pagina op de verschijning van de Zwarte Poort gewezen. Prospectus is in aanmaak. Recensie-exemplaren worden verzonden en voorts zal er alles gedaan worden wat maar mogelijk is om de geheele oplaag zoo spoedig mogelijk te “slijten”.’ Wat uit de correspondentie niet duidelijk blijkt, is waaròm de verschijning van de bundel nu zo lang werd opgehouden. Het zal een combinatie van factoren zijn geweest. Dat het zetten zoveel tijd in beslag nam, kan zijn veroorzaakt doordat het werk voor De Gemeenschap bij Lumax als ‘stopwerk’ werd beschouwd: opdrachten van normaal betalende cliënten kregen altijd voorrang. Dat het vervolgens zo lang duurde voordat de bundel werd afgedrukt, zal te wijten zijn aan het al te voorzichtige koopmanschap van Vos. Het is jammer dat niet bekend is wie er verantwoordelijk is voor de vormgeving van de bundel. Weliswaar was een van de clausules in de contracten van De Gemeenschap dat de typografische uitvoering ‘naar beste weten onder leiding der uitgevers zal verzorgd worden, en geheel in handen der uitgevers is’, maar wat dat in concreto inhield, blijft onduidelijk. In de praktijk werd in die periode de typografie grotendeels bepaald door de directeur van Lumax, A.M. Oosterbaan. Of hij ook verantwoordelijk is geweest voor Porta nigra is niet zeker. Zijn voorkeur ging uit een naar een strak-zakelijke vormgeving met grote, vette, schreefloze letters. Het zetsel van Porta nigra oogt weliswaar strak en vet, maar de gebruikte schreefletter geeft het geheel een ‘ouderwetsch’ uiterlijk. Op het eerste gezicht lijkt de bundel gezet uit een handletter die onmiskenbaar de signatuur van S.H. de Roos draagt. Gedeel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telijk klopt dit ook wel: de franse titel, titelpagina, afdelingstitels e.d. zijn gezet uit de door De Roos in 1925 getekende letter Grotius. De rest van de tekst blijkt echter uit goedkoper machinezetsel te bestaan, namelijk de vette Horley Old Style, in 1925 door de Monotype Corporation uitgebracht. Om de illusie van handzetsel te bewaren werden echter de onderkast ‘a’ en ‘g’ van de Horley vervangen door overeenkomstige letters uit de Grotius.Ga naar eind9 De ontvangst van de bundel was overwegend positief. Radermacher Schorer waardeerde het speciale exemplaar zozeer dat hij in 1935 de Amsterdamse boekbinder Elisabeth Menalda opdracht gaf zijn exemplaar van een bijzondere band te voorzien.Ga naar eind10 Du Perron kon het natuurlijk weer niet laten en liet Marsman reeds op 10 oktober 1934 weten dat het op alle bladzijden met commentaar volgeschreven exemplaar voor later gebruik voor hem klaar lag. De verkoop ging dermate voorspoedig dat de ‘2e’ druk al in 1935 en de ‘3e’ in 1936 op de markt kon worden gebracht. Zoals uit de correspondentie blijkt, werden de exemplaren voor die twee drukken aanvankelijk in planovellen opgeslagen. Vergelijking van een exemplaar van de eerste druk met een van de derde, maakt het aannemelijk dat op de al afgedrukte planovellen slechts het impressum was weggelaten. Achteraf hoefden dus alleen de drukvermelding en het impressum te worden toegevoegd.Ga naar eind11 Overigens zal de verkoop positief beïnvloed zijn door al het tumult dat ontstond toen het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden de voordracht van de Commissie voor Schoone Letteren de C.W. van der Hoogt-prijs voor 1935 aan Marsmans bundel toe te kennen, niet wenste te volsen.Ga naar eind12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vierde druk van Porta nigraOp 5 december 1936 schrijft Vos aan Marsman: ‘De verkoop van Porta Nigra loopt den laatsten tijd weer aardig, zoo zelfs, dat we op het oogenblik zonder zitten. Om nu (ijzer smeden als het heet is) de verkoop niet te laten stagneeren, hebben we een nieuwe druk opgelegd van 500 ex., aannemende, dat je daarmee accoord gaat.’ Marsman reageert per kerende post: ‘In zekeren zin verheugt me je bericht. Er is blijkbaar nog belangstelling voor het werk. Maar tegelijk komt een herdruk nu op een ongelegen moment. Ik heb n.l. een plan om tusschen 1937-1939 een 3-deelige bloemlezing uit mijn werk te geven, vermoedelijk bij Querido. Een deel gedichten, een deel proza, een deel critiek. Met het oog daarop zou het beter zijn de bundels niet meer te herdrukken. Maar daar moeten we t.z.t. nog overleg over plegen, om de weerzijdsche belangen zooveel mogelijk te ontzien. Nu je herdrukt hèbt, is er natuurlijk niets tegen, en daar die bloemlezing, indien überhaupt, toch niet voor eind '37 uitkomt, ben je wellicht al weer een eind door je exx. heen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet ten onrechte maakte Marsman uit de brief van Vos op dat de herdruk al had plaatsgevonden, maar toen deze hem bij een brief van 24 december 1936 een complete drukproef deed toekomen, nam hij de gelegenheid te baat om de bundel drastisch om te werken. Uiteindelijk had hij inmiddels zelf de nodige reserve tegen een aantal van de gedichten en beschikte hij voorts over het duchtig geannoteerde exemplaar van Du Perron. Bovendien bevatte ook het voor- en nawerk in de proef enige zaken die hem stoorden. Op 26 december 1936 schrijft hij: ‘Ten eerste smeek ik je de prijzen niet te vermelden in het lijstje met titels, voorin. Het is kaufmännisch gezien niet kwaad misschien, maar, terecht, zeer ongebruikelijk, juist vanwege het commercieele karakter in een poëzie-bundel. Leg er een los prospectus in. Verder zou ik ook dat verhaal achterin erg graag weg hebben. Om overeenkomstige redenen. De heele colophon kan wel weg als je mijn “Voorbericht” opneemt. Tenslotte ben ik er erg op gesteld dat je mijn wijzigingen aanvaardt. Als je me van te voren gewaarschuwd hadt, had ik ze je opgegeven - gedoog dus dat ze alsnog worden aangebracht. Het kan, indien überhaupt iets, toch maar heel weinig kosten; en misschien zijn er idioten die deze bundel erbij koopen om de veranderingen. We noemen dit dus: de vierde, herziene druk.’ Marsmans observatie over de geringe kosten die alle veranderingen met zich mee zouden brengen, lijkt wat optimistisch, want ze waren behoorlijk ingrijpend. Vos stelde zich echter loyaal op en honoreerde alle wensen op één punt na: ‘De gevraagde wijzigingen zijn aangebracht. Alleen de colophoon! We zouden deze liever niet laten vervallen en jij kunt er, meen ik, toch ook geen bezwaar tegen hebben, dat hierin vermeld wordt wanneer de eerste, tweede, derde en vierde druk verscheen, evenmin, dat de bekroning gememoreerd wordt. Mocht je tegen de formuleering van dit feit bezwaar hebben (het niet toekennen?) dan kun je deze alsnog veranderen, maar overigens moest, ook uit historisch oogpunt, deze colophoon maar blijven -sauf votre permission!’ Waaruit de verschillen met de eerdere drukken bestaan, werd door Marsman in zijn ‘Voorbericht’ als volgt samengevat: ‘De veranderingen beperken zich tot het temperen van enkele regels in “Breeroo” en “Terugkeer uit den vreemde”, het schrappen van “Herman Gorter”,Ga naar eind13 “Aan den Dood”, “Aan Anton van Duinkerken”, “Paul Robeson zingt” en “Afscheid van Japan”, en het opnemen van “Voor het inslapen”, “1928”, “Straatzanger te Amalfi” en “Zinkend schip”.’ Nog los van het feit dat de vierde druk zich uiterlijk al heel anders presenteerde omdat hij gezet was uit een schreefloze letter - de NobelGa naar eind14 - en bijzonder slordig werd gedrukt, gingen de inhoudelijke veranderingen wel wat verder dan Marsman suggereert. Zo verdween ‘Holland’ uit ‘Vier korte gedichten’ dat vervolgens de titel ‘Drie kwatrijnen’ kreeg, en werd in de afde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen ‘Terugtocht’ en ‘Porta Nigra’ de volgorde gewijzigd. De wijzigingen zijn interessant, omdat zij laten zien dat Marsmans relatie met het milieu van de jong-katholieken aan het bekoelen was. Tegelijk is er sprake van een zekere distantie tot de poëtische opbrengst van het recente verleden, wat blijkt uit het schrappen van maar liefst zes gedichten. Daar staat tegenover dat van de vier toegevoegde gedichten de eerste twee uit de periode van vóór 1934 dateren. De gewijzigde verhouding tot de kring rond De Gemeenschap manifesteert zich vooral in het supprimeren van ‘Aan Anton van Duinkerken’ en ‘Paul Robeson zingt’. Het eerste gedicht is een afwijzende reactie op een oproep van de Gemeenschap-redacteur om zijn heil in het geloof te zoeken. Marsman is mogelijk van mening geweest dat het juist vanwege zijn polemische karakter een te grote betrokkenheid bij De Gemeenschap liet zien (het was oorspronkelijk ook in dat blad verschenen). Met het tweede vers ligt het nog iets gecompliceerder. Een eerste versie, verschenen in De Gemeenschap van december 1929, draagt daar de titel ‘Hart zonder land’, en is opgedragen aan Albert Helman, die onder dezelfde titel een bundel novellen over zijn geboorteland Suriname had gepubliceerd, en een van degenen was die ijverde voor Marsmans bekering. Aan het gedicht gaat het suggestieve motto ‘en Uw hart?’ vooraf. Het antwoord wordt gegeven door Christus: ‘maar ieder hart...
't zij hard of dood
of zwart of rood
wordt wit in Mijnen Dood.’
Aan het evangeliserend karakter van deze tekst wordt min of meer afbreuk gedaan door een wijziging van de titel in de eerste druk van Porta nigra . ‘Hart zonder land’ wordt ‘Paul Robeson zingt’, en daarmee krijgt de ondertitel (‘vier stemmen en de stem van Christus’) het karakter van een verwijzing naar de negro-spiritual, een genre dat in de persoon van de in 1898 geboren zwarte zanger Paul Robeson een beroemd vertolker had. Men kan het verwijderen van dit gedicht uit de vierde druk van Porta nigra zien als het doorsnijden van de zoveelste band waarmee Marsman nog aan zijn katholiserende periode was verbonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De honorariaIn 1936 werd de al gememoreerde C.W. van der Hoogtprijs alsnog aan Marsman toegekend. Dat hij de prijs aanvaardde, zal sterk beïnvloed zijn door het daaraan verbonden bedrag van ƒ1.000, want als de thans bekende stukken één ding duidelijk maken, dan is het dat de revenuen uit de publikaties bij De Gemeenschap marginaal waren. Dit lag overi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens niet aan een te karige honorering; het bij De Gemeenschap gebruikelijke tarief van 15% van de nettoprijs (d.w.z. zonder de kosten voor een eventueel meegeleverde band) voor elk verkocht exemplaar,Ga naar eind15 was uiterst redelijk. Maar zo'n bedrag tikt alleen aan als er een behoorlijke omzet gehaald wordt en daarvoor was de Nederlandse markt toch wat te klein. Illustratief is de onderstaande staat die op grond van de in het dossier en in het Marsmanarchief bewaarde ‘honorariumbons’ en jaaroverzichten over de periode 1930-1939 kan worden samengesteldGa naar eind16
Het maakt - gezien de hoogte van de diverse bedragen - zoveel jaren na dato een wrange indruk dat Marsman meer dan eens bij Vos moest aandringen op een ‘vroege’ afrekening. ‘Leven van de pen’ was zeker toen geen sinecure. |
|