Acolastus
(1956)–Guilielmus Gnapheus– Auteursrechtelijk beschermdLatijnse tekst met Nederlandse vertaling
[pagina 48]
| |
Gulielmus Gnapheus Hagiensis
| |
[pagina 49]
| |
Willem de Volder van den Haag aan Johannes SartoriusGa naar voetnoot1 van Amsterdam.Mijn beste Sartorius! Ik verwonder mij erover, dat, hoewel er in onze zo beschaafde eeuw uitnemend geleerde mannen zijn, die elk soort van wetenschap met ijver en zorg beoefenen, de komedie in verzen zo verwaarloosd ter neer ligt, zo volkomen onaangeroerd blijft, alsof het een onnavolgbare zaak gold en waaraan men met al te weinig nut zijn moeite zou besteden. Als dit hen niet voorkwam zo te zijn, zouden immers schrijvers van uitstekende werken daarvan niet, als na een samenzwering, de handen afhouden. De komedie is door Cicero geroemd als spiegel van het menselijk leven, zij is vermaard door de bijval der geleerden, maar dit niet naar verdienste, indien zij zelf niet verdient, dat velen beproeven haar na te bootsen of levend weer te geven. Onze tijd heeft mannen als Cicero en Livius, als Vergilius en Demosthenes, om te zwijgen van figuren als Solon, Hippocrates en Chrysostomos, maar zij heeft geen Menanders en Terentii. Zou dat daaraan liggen, dat de beoefening der komedie voor al te verheven wordt gehouden en alleen de hoogste talenten waardig? Hij die dat zou menen, dwaalt naar mijn gevoelen. Want zoals de onderwerpen der komedies midden uit het menselijk leven | |
[pagina 50]
| |
ob stili mediocritatem dicam an facilitatem potissimum ab iis, qui hominum ingenia, mores et vitam sic habent meditata, ut ea pro decoro queant exprimere. Porro autem ut hanc ego glaciem audax perfringerem, tentavi, quid nostra, qualiscumque tandem ea sit, Thalia daret. Argumentum delegi ex sacris, quod in comoediae formam cogi posse iudicarem, praeterquam quod hic res subinde in nimis tragicas exeat exclamationes idque praeter comicas illas leges, quas nobis tradidit Flaccus. Quod quidem crimen levius esse duxi quam a sensu et rei dignitate recedere. Malui enim pietatis respectui quam litteraturae decoro alicubi servire. Iam rem ipsam sic prosecuti sumus, sic stilum temperavimus, ut nihil habeant sycophantae, quod calumnientur, habeant autem litteratores pii, quod adfatim doceant et moneant bene. Multos novi ad hanc palaestram instructioribus animis esse, quos cupiam ad id genus studia accingere. Quo in loco et te et Gulielmum meum Niveldium habeo, ut alios praeteream mihi non perinde notos. Quare sub tuam, mi Sartori, ferulam hic noster Acolastus (sic enim illi nomen fecimus) venit: venit, ut pro meritis suis tractetur. Hoc enim onere dudum levari opto; liberum | |
[pagina 51]
| |
worden gehaald, zo kunnen zij ook, dank zij de middelmatigheid of moet ik zeggen de gemakkelijkheid van de stijl, vooral door hen terhand genomen worden, die de inborst, de zeden en het leven der mensen zó gedurig met aandacht hebben beschouwd, dat ze ook in staat zijn ze op passende wijze weer te geven. Ik heb dan mijnerzijds, om vermetel dit ijs te doorbreken, de proef genomen, wat onze blijspelmuze, van welke aard ze dan tenslotte moge zijn, zou kunnen schenken. Mijn stof heb ik gekozen uit de gewijde verhalen, omdat ik oordeelde dat deze in de vorm der komedie kan worden gevat, afgezien daarvan dat het hier bijwijlen uitloopt op al te verheven uitroepen en dat dit in strijd met de wetten van het komische is, die Horatius ons heeft overgeleverd. Ik heb echter een overtreding daarvan lichter geacht dan dat ik van de gevoelswaarde en de waardigheid, die de stof in zich heeft, zou afwijken. Ik heb mij immers liever ergens in dienst willen stellen van de achting voor de vroomheid dan van de litteraire norm. Het verhaal zelf hebben wij zo doorlopend behandeld en onze stijl zo beheerst, dat valse aanklagers geen grond hebben ons te belasteren, maar plichtsgetrouwe leermeesters materiaal ontvangen om overvloedig te onderwijzen en goed te vermanen. Ik weet wel, dat velen voor deze worstelkamp met beter talenten zijn toegerust; ik kan slechts verlangen hen tot dit soort van arbeid aan te gorden. Tot hen reken ik u en Willem van NiveldGa naar voetnoot1 om anderen, mij niet gelijkelijk bekend, voorbij te gaan. Daarom Sartorius, komt onze Acolastus (zo heb ik hem nl. genoemd) onder uw tuchtroede: hij komt om behandeld te worden naar zijn verdiensten. Reeds lang toch begeer ik van deze zware taak te worden verlost; ik geef u over hem de vrije | |
[pagina 52]
| |
tibi facio, ut eum, quibus visum est, modis exerceas. Tam mihi non sum Maevius, tam mihi non ignosco, ut deformes catulos pro formosis tibi cupiam ostentare. Audivi quendam Reynerum Snoy medicum in eodem versatum argumento, fortasse etiam multo felicius. Id si ita est, pergratum mihi fuit, si vir ille suum poema in lucem emittat atque ipse ridicula quaedam Reyneri simia appaream; tantum abest, ut cuiusquam gloriam nedum Reyneri aut velim aut possim obscurare. Multo autem maximam gratiam initurus es vel tu vel meus Niveldius, si modo hunc decoctorem Acolastum ad veram frugem correxeris, prius quam sub aliorum oculos propinetur deridendus. Consilium mihi erat amplius in his tirociniis praeludere ad veram comoediographiam, nisi malitiosa quorundam invidia ea mihi studia invidisset, qui calumnia armati sua ludo et otio litterario me pepulerunt, exturbarunt et nescio in quae odia rapuerunt. Vt non desunt praeclaris ubique rebus suae pestes et bonis viris sui Satanae. Quod ad metri rationem attinet, illud pro licentia comica ut varium ita et liberum fecimus propterea, quod | |
[pagina 53]
| |
beschikking, opdat gij hem op de u goed voorkomende wijzen ontwikkelt. Ik ben waarlijk niet zulk een ingebeeld slecht dichterGa naar voetnoot1 en ik ken mijzelf wel zo goed, dat ik u geen lelijke welpen voor mooie zou verlangen aan te bieden. Ik heb gehoord, dat een zekere dokter, Reynerus SnoyGa naar voetnoot2 zich met dezelfde stof bezig heeft gehouden, allicht zelfs met veel meer succes. Als dat zo is, dan is het mij welkom, als die man zijn dichtstuk in 't licht geeft en ik als de een of andere belachelijke naäper van Reynerus verschijn; zover is het er vandaan, dat ik iemands roem, laat staan die van Reynerus zou willen of kunnen verduisteren. Zeer grote dank zult gij echter verwerven (gij of mijn vriend Niveld), als gij deze bankroetier Acolastus zult hebben verbeterd tot waarachtig nut, voordat hij aan de blik van anderen wordt prijsgegeven om te worden uitgelachenGa naar voetnoot3. Het was mijn plan langer met dit recrutenwerk te preluderen op het echte komedieschrijven, als mij die studie niet misgund was door de kwaadgezinde nijd van sommigen, die, met hun laster gewapend, mij verdreven hebben uit mijn moeiteloze vrije tijd aan de letteren gewijd, mij met geweld opgejaagd hebben en snel ik weet niet tot wat voor weerzin hebben gebrachtGa naar voetnoot4. De heerlijkste dingen zijn nu eenmaal overal niet zonder een aanhangend onheil en goede mannen niet zonder hun duivels. Wat ons metrumgebruik betreft, dat hebben wij, in overeenstemming met de minder gebonden vorm van de komedie, zowel afwisselend als vrij gehouden, vooral omdat | |
[pagina 54]
| |
comicam phrasim conveniat ad familiarem et solutam orationem quam proxime accedere. Sapphicum carmen praeter morem iniecimus eo in loco, ubi res ita poscere vi / deretur. Quod si iuvet comoediam hanc publice spectandam exhibere, haud male instructam in hoc fabulam eo habiturus. Quippe docebit pariter et delectabit, nisi me fallit mea philautia, maxime postquam tu eam reddideris tuo dolatorio levigatiorem. Quam operam rudi et crasso operi non es negaturus, spero. Vale.
Tuus Gnapheus. | |
[pagina 55]
| |
het bij de uitdrukkingswijze van de komedie past zo dicht mogelijk te naderen tot een huiselijke en losse spraak. Een lied in Sapphische strofen hebben wij tegen onze gewoonte ingevoegd op die plaats, waar de stof het zo scheen te eisen. Wanneer ik er nu lust in heb deze komedie in het openbaar op te doen voeren, dan zal ik er toe overgaan met een stuk dat daarvoor heel goed is toegerustGa naar voetnoot1. Immers het zal, tenzij mijn eigenliefde mij misleidt, gelijkelijk lering en vermaak geven, vooral nadat gij het in uw atelier gepolijst hebt. Dat gij deze dienst aan het nog ruwe en grove werk niet zult weigeren, is mijn oprechte hoop. Vaarwel
Uw Gnapheus. |
|