Geschiedenis als showbusiness
‘Zoekt in het verledene al het goede en schoone, dat daarin te ontdekken valt, vormt daarna Uw ideaal en beproeft voor de toekomst dat ideaal te verwezenlijken.’ (Paul Krugers Politiek testament, 1904)
Sirkusboere van Sonja Loots is volgens velen de beste Afrikaanstalige roman van het jaar 2011. Wie het boek leest, krijgt aanvankelijk de indruk dat het hier om pure fictie gaat. Toch zijn de gebeurtenissen die worden beschreven, gebaseerd op historische feiten die door de schrijfster zorgvuldig zijn onderzocht. In Sirkusboere draait alles om veranderende en conflicterende percepties van de geschiedenis.
Sirkusboere vertelt het tragi-komische verhaal van de Zuid-Afrikaanse inzending naar de Wereldtentoonstelling in de Amerikaanse stad Saint Louis in 1904. Het is enkele jaren na de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902). Aan alle kanten zijn zware verliezen geleden: de oorlog heeft minstens 22.000 Britten, 34.000 Boeren en 15.000 zwarten het leven gekost. In de Britse concentratiekampen zijn vele Afrikaner vrouwen en kinderen en ook veel zwarten gestorven van ziekte en ontbering. In de voormalige Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat hebben de Britten zo'n dertigduizend boerderijen platgebrand; de veestapel is meer dan gehalveerd. En ná de oorlog zorgde een aanhoudende droogte ervoor, dat het voor de Afrikaners bijna onmogelijk was om hun leven weer op te bouwen.
Vóór het uitbreken van de oorlog boekte de Engelsman Frank Fillis triomfen als circusdirecteur. Het was een vrolijke tijd, vooral in de welvarende mijndorpen aan de Rand, waar de goudzoekers het breed lieten hangen. Maar ná de oorlog is de realiteit in Zuid-Afrika grauw en armoedig. Daarom besluit Frank – ‘Befaamde volksvermaker. Impresario, arties en sirkusbaas. Skepper van kolossale skousele en treffende tablo's. En laaste maar nie die minste nie, eienaar van Afrika se eerste en enigste eenwielfiets’ (p. 60) – zijn geluk in Amerika te gaan beproeven.
Wat Frank voor ogen staat, is een spektakelstuk over de Boerenoorlog. De strijd van het dappere Boerenvolkje tegen het perfide Albion kon in de Verenigde Staten, die zich ruim een eeuw tevoren zélf aan de Britse koloniale heerschappij hadden ontworsteld, op veel sympathie rekenen. Het voorbeeld voor deze vertoningen is het rondreizende circus van Buffalo Bill met zijn indianen, Mexicanen en kozakken. Frank spaart kosten noch moeite om zijn ‘Boer War Circus’ tot een succes te maken. Hij contracteert ‘driehonderd Britse oorlogsveterane, driehonderd oudstryders aan Boerekant, vyftig Boervroue en Boerkinders en minstens honderd Suid-Afrikaanse naturelle’ (p. 96) om de veldslagen bij Colenso en Paardeberg na te spelen. Onder de requisieten die naar Amerika worden verscheept, bevinden zich balen met struisvogelveren, ivoren slagtanden, artilleriegeschut, twee pom-poms, drie kanonnen, enkele ossenwagens en een complete veldambulance. In de States zal Frank ook nog eens honderden paarden bestellen, die worden afgericht om dood neer te vallen. Alles moet zo echt mogelijk lijken.
Franks voornaamste publiekstrekker is de oude ijzervreter generaal Piet Cronjé. Cronjé is in de geschiedenis van de Afrikaners een omstreden figuur. Hij had een heldenrol gespeeld tijdens de Eerste Anglo-Boerenoorlog (1880-1881) en het was aan zijn optreden te danken, dat de Jameson-inval van 1896 op een mislukking was uitgelopen. Tijdens de Tweede Boerenoorlog wist hij aanvankelijk bij Magersfontein de Britse opmars tot staan te brengen. Maar na een reeks tactische blunders moest Cronjé zich op 27 februari 1902, samen met de vierduizend commando's die aan zijn leiding waren toevertrouwd, bij Paardeberg overgeven. Hiermee viel een derde van de verdedigingsmacht van de Boeren in Britse handen, en Cronjé's nederlaag bij Paardeberg wordt dan ook wel als het keerpunt in de oorlog beschouwt.
In Sirkusboere stelt Loots Cronjé voor als een verbitterde oude man, die niet kan begrijpen waarom zijn volksgenoten hem de rug hebben toegekeerd. Elke keer wanneer hij in Saint Louis de overgave naspeelt, hoopt hij dat hij de uitkomst van de geschiedenis zal kunnen veranderen of dat hij ten minste rechtvaardiging zal vinden in de ogen van het Amerikaanse publiek. ‘Die ou sukkelaar is seker nóú nog behep met die oorlog teen die Engelse’, denkt Cronjé's tegenspeler, de jonge generaal Ben Viljoen. ‘Hy rol dit al groter, soos 'n miskruier (= mestkever) sy stink bal, en hy sal aanhou rol totdat dit hom heeltemal verdwerg.’ (p. 346)
Viljoen is een gelukszoeker. Hij is gefrustreerd over alle jaren die hij heeft verloren door te vechten voor een zaak die de zijne niet is. ‘Hy is klaar met “onse grond”, “onse geskiedenis” en “onse taal”. Hy wil sy eie ding doen. […] Vandat sy mense hier aangekom het, is hy skielik weer een van húlle. Hulle “boetie” hom voor en “nefie” hom agter, hulle steek hom in die skande en trek aan sy hartsnare en sit hom op sy plek en maak hom woedend. Hy kry hulle godweet nie afgeskud nie. Dis soos om donnerse sifilis te hê.’ (p. 214-215) Ben is gericht op de toekomst; hij wil niet terugkijken, maar ‘aanbeweeg’.
Sirkusboere is een roman over omgaan met de verschrikkingen van het verleden. Terwijl Frank Fillis een show wil neerzetten die zijn weerga niet kent, is het maar een droevig stel, dat hij heeft ingehuurd: ‘Die meeste van hulle het slegs karige besittings in hul gehawende tasse en trommels, maar dit beteken nie hulle reis lig nie. Hulle sleep verhale van rampspoed saam. Dit is dooie gewig waarmee hulle aangesteier kom, kadawerstywe herinnerings wat nie opgebondel of weggestop kan word nie, maar hulle weier om dit neer te sit. Om met leë hande verder te gaan, sou nog troosteloser wees.’ (p. 136)
Het Boerencircus wordt dé hit van Saint Louis, maar naarmate de maanden voorbijgaan, nemen de spanningen binnen de groep toe. ‘Frank se deelnemers begin al hoe minder let op sy aanwysings, en al meer op hul eie buie. Emosies vlam onverwags op en dié wat woedend is, laat hulle nie deur 'n dramateks bedwing nie. Boer en Brit raak werklik handgemeen en takel mekaar op maniere waarop nie vooraf ooreengekom is nie. Selfs georkestreerde gevegte ruk handuit. […] Soldate wat lankal dood moes wees, spring op om hul makkers te hulp te snel. Ou wrewels en renonse het nuwes gebaar en dit alles word onvoorspelbaar en vurig voor die gehore uitgespeel.’ (p. 285)
Als Frank de balans opmaakt, merkt hij dat de show door al zijn megalomane investeringen verlies heeft gedraaid. Sommige acteurs hebben niet eens genoeg geld opzij kunnen leggen voor de overtocht terug naar Zuid-Afrika. Er zit niets anders op dan de show voort te zetten op Coney Island. Om een faillissement af te wenden, moet Frank echter eerst alle requisieten verkopen, vóór het gezelschap Saint Louis kan verlaten. De spullen worden opgekocht door een gladde Amerikaanse ondernemer, William Brady, die in New York een tweede, veel spectaculairder Boerencircus opzet, met Piet Cronjé, de ‘King Lear van Coney Island’, als ster.
In de twintigste eeuw heeft de oorlog van 1899-1902 een belangrijke plaats gekregen in de Afrikaner-nationalistische mythe, de weergave van de geschiedenis die de Afrikaners als imagined community hechter aaneen moest smeden. Kernmomenten uit deze mythe zijn bijvoorbeeld de komst van Jan van Riebeeck in 1652, de Grote Trek van 1834 en de Slag bij Bloedrivier in 1838. Topoi ontleend aan de Tweede Anglo-Boerenoorlog zijn de namen van helden als Paul Kruger en Christiaan de Wet, lieux de mémoire als Magersfontein, Colenso en Spioenkop, de partisanenstrijd van de Boerencommando's en het lijden van de Afrikaner vrouwen en kinderen in de Britse concentratiekampen.
De politieke en intellectuele leiders van het Afrikaner volk gebruikten de Afrikaner-nationalistische mythe (ook wel de ‘Afrikaner civil religion’ genoemd) om hun volk tot een eenheid te vormen. In de eerste dekaden ná 1902 had men die eenheid nodig in de strijd voor politieke, sociaal-economische en culturele emancipatie van de Afrikaners tegenover de Engelstalige Zuid-Afrikanen. Maar het middel bleek zó effectief, dat het ook na de aanvaarding van het Afrikaans als officiële landstaal naast het Engels in 1925 en na de verkiezingsoverwinning van de Nasionale Party in 1948 nog lange tijd bleef voortwoekeren.
Sinds de jaren zestig heeft de Afrikaanstalige literatuur een belangrijke rol gespeeld bij het bevraagtekenen van het Afrikaner-nationalistische discours. In verschillende interviews heeft Sonja Loots zich schatplichtig verklaard aan de roman Magersfontein, o Magersfontein! (1976) van Etienne Leroux. In deze satirische roman wordt een filmploeg die de slag bij Magersfontein wil reconstrueren, letterlijk weggespoeld als de Modderrivier buiten zijn oevers treedt.
Vanaf de jaren tachtig waagden steeds meer Zuid-Afrikaanse historici – deels onder invloed van de tijdsomstandigheden, deels ook door de opkomst van deconstructivisme en postmodernisme – zich aan een herbezinning op de Afrikaner-nationalistische weergave van de geschiedenis. Dit revisionisme leidde bijvoorbeeld tot een radicale herschrijving van de geschiedenisboeken die in het Zuid-Afrikaanse onderwijs werden gebruikt. In de nieuwe geschiedverhalen werd veel meer ruimte gemaakt voor het lot van bevolkingsgroepen die voorheen niet of nauwelijks aandacht kregen.
De herdenking van honderd jaar Boerenoorlog (1999-2002) was aanleiding tot een herbezinning op deze periode in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Er verschenen verschillende romans over de Boerenoorlog, waarin de overbekende gebeurtenissen werden gesatiriseerd of vanuit een ongebruikelijk perspectief werden voorgesteld. Ook deze romans, waarvan Op soek na generaal Mannetjies Mentz (1998) van Christoffel Coetzee en Niggie (2002) van Ingrid Winterbach de belangrijkste zijn, hebben Loots bij het schrijven van Sirkusboere geïnspireerd.
In Sirkusboere hebben Frank Fillis, Piet Cronjé en Ben Viljoen elk hun eigen visie op wat er in de oorlog is gebeurd. Loots slaagt erin, de uiteenlopende standpunten binnen de in het verleden vaak als blok voorgestelde Afrikaner gemeenschap zichtbaar te maken. En dan is er nog Cronjé's zwarte agterryer Fenyang (Jan Windvoël), die in enkele van de meest ontroerende scènes uit het boek voorkomt. Door dit personage rekent Loots af met de voorstelling van de Anglo-Boerenoorlog als ‘a white man's war’.
‘Dis showbiz’, zegt de Amerikaan Brady kortweg, wanneer Cronjé klaagt dat de voorstelling op Coney Island de waarheid geweld aandoet. ‘Nie 'n geskiedenisles nie.’ (p. 326) En als de Britse regering de inwoners van Kaapstad ter viering van Uniewording (1910) een reeks historische tableaux vivants cadeau doet, komt de oorlog van 1899-1902 niet eens aan bod. In het licht van de imperiale geschiedenis is deze moeizaam gewonnen oorlog niet meer dan ‘'n perifere gebeurtenis’ (p. 365).
Hoewel dit nergens expliciet wordt vermeld, lijkt Sirkusboere – net als Leroux' Magersfontein… in 1976 – ook commentaar te leveren op de situatie in het hedendaagse Zuid-Afrika. Deze lezing is door Loots in verschillende interviews bevestigd. Sinds de komst van het ‘Nieuwe Zuid-Afrika’ in 1994 hebben de Afrikaners hun machtspositie verloren. Hun taal, het Afrikaans, heeft geen beschermde status meer. Jongeren worstelen met de erfenis van de vaders. Ze verlaten het land, omdat zij door regstellende aksie (black empowerment) moeilijk geschikt werk kunnen vinden, en uit angst voor het geweld dat – zo denken velen althans – de maatschappij in zijn greep zou hebben. Mokkend op de stoep blijven zitten, zoals de conservatieve Cronjé, of kiezen voor het avontuur overzee, zoals de opportunist Ben Viljoen? Loots weet begrip te kweken voor beide keuzes. Maar tegelijk wordt duidelijk, dat geen van beide uiteindelijk zal voldoen.
Ingrid Glorie