'De phonologie van het Algemeen Nederlandsch'
(1933-1934)–Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De phonologie van het Algemeen NederlandschPhonetiek is een hulpwetenschap der taalkunde, die de klanken der taal behandelt, zonder te letten op hun beteekenisfunctie. Phonologie is het onderdeel van de taalkunde, dat de klanken der taal behandelt juist met het oog op hun beteekenis-functie. Een phonologisch verschil of een phonologische tegenstelling is er dus alleen tusschen twee phonetisch verschillende klanken, wanneer dat phonetisch verschil in een bepaalde taal dient om er intellectueele bedoelingen mee te onderscheiden. En de phonemen zijn de kleinste eenheden tusschen welke zulke phonologische verschillen voorkomen. De phonetische verschillen zonder phonologische waarde heeten phonetische varianten of realisaties. Deze varianten onderscheiden wij in facultatieve, combinatorische en vaste varianten. Facultatieve varianten zijn de veranderlijke realisaties die overal kunnen voorkomen b.v. dentale l,r of velare L,R. Combinatie-varianten zijn de veranderlijke realisaties onder den invloed der omgevende klanken b.v. de k van bakboord. Vaste varianten zijn de veranderlijke realisaties aan het begin of het einde gebonden (j-:-i, w-:-u). Derhalve wordt de phonologie verdeeld in: I. Woordphonologie, die de phonologische tegenstellingen der woorden behandelt; en II. Zinsphonologie, die de phonologische verschillen in den zin beschouwt. I. De Woord-phonologie wordt onderverdeeld in: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Lexicale phonologie die de phonologische tegenstellingen in de lexicale afzonderlijke woorden behandelt. B. Morphologische phonologie of Morphonologie, die de phonologische tegenstellingen der vormen en vormdeelen van een en hetzelfde woord beschouwt.
DE AFZONDERLIJKE PHONEMEN EN DE METHODISCHE REGELS OM ZE TE ONDERSCHEIDEN. Ga naar voetnoot1)
1. De phonologische waarde van een phonetisch verschil wordt uit inductie bewezen door een rijtje van tien parallelle lexicale woorden met slechts één phoneem-verschil en een daarop berustend verschil van beteekenis. En om de zekerheid des te grooter te maken, kiezen wij daarbij de kortste lexicale woorden uit, d.w.z. de woorden die uit zoo weinig mogelijk phonemen bestaan. Voor het nomen dus liefst het enkelvoud; voor het werkwoord liefst de imperatief enkelvoud; pas in tweede instantie kunnen bij de substantiva het meervoud en bij de verba de infinitief en het participium praeteriti dienen. En slechts op de laatste plaats komen de casus- en persoonsvormen. 2. Als wij vormen of afgeleide en samengestelde woorden opnemen, moeten de samenstellende deelen en de afleidings-silben en formanten, die als afzonderlijke morphemen een eigen beteekenis hebben (meervoud van het nomen, de infinitiefuitgang en het ge- der participia) door een verticaal streepje van het overige woord gescheiden worden, zoodat zij altijd buiten rekening blijven. 3. Daar wij juist het phonologisch systeem van het Algemeen Nederlandsch onderzoeken, moeten wij trachten alle duidelijk gevoelde leenwoorden uit onze lijstjes te weren. Vermeden worden dus ook de dialectische varianten, om zoo niet een kwart of de helft van een patoissysteem binnen te smokkelen. Ook de onomatopoëtische interjecties, de gevoels- en stijl-varianten worden zooveel mogelijk geweerd, daar zij geen intellectueel verschil beteekenen en eigen wetten volgen. 4. Het getal van 10 parallelle woorden is in de praktijk de eenige maatstaf van zekerheid gebleken: dat wij niet met een twee- of drietal toevalsverschijnselen of een vijf- of zestal speciaal geconditioneerde gevallen te doen hebben. Verder is voor een gezonde inductie noodig, dat de omstandigheden der 10 gevallen zooveel mogelijk wisselen, zoodat wij de speciaal geconditioneerde gevallen niet met algemeen voorkomende verschijnselen verwarren. Daarom is het aan te raden: in de lijstjes der vocaal-verschillen b.v. zooveel mogelijk verschillende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
consonant-omgevingen, en bij de consonant-lijstjes zooveel mogelijk verschillende vocaal-omgevingen te zoeken. Want alleen, wanneer onder verschillende omstandigheden telkens hetzelfde verschil zich openbaart, is dit een aanwijzing, dat er een principieel verschil aan ten gronde ligt. 5. Omdat wij later het begin, het midden en het einde der woorden nog afzonderlijk zullen beschouwen, letten wij bij ons eerste globale onderzoek niet op deze verschillen, en zoeken wij elk phoneem: waar wij dat het makkelijkste vinden. Voor de meeste (niet alle) consonanten is dat het woordbegin, en voor de vocalen is dat de stamsilbe. 6. Als phonetisch verschil zoeken wij steeds het kleinste phonetisch verschil bij de nauwst verwante paren, daar er anders gevaar is, dat wij twee onderscheiden phonetische verschillen, die elk afzonderlijk phonologische waarde hebben, samen zouden vatten en verwarren. Zoo zoeken wij dus in het Nederlandsch voor de vocalen: eerst lijstjes van gedekte en ongedekte a; gedekte en ongedekte e, gedekte en ongedekte o enz.; en pas daarna lijstjes van a en o, e en a, van ee en ie, van oo en oe, van ee en eu, van i en u, altijd zorgende de naastliggende vocalen, voor de vergelijkende lijstjes uit te kiezen. Zoo moeten wij bij de consonanten eerst p met b, en t met d vergelijken, en f met v, en s met z, en ch met g; eer dat wij p met t en t met k vergelijken, en nooit zullen wij b.v. b met k, p met d vergelijken, want hier zijn twee phonetische verschillen vereenigd, waarvan afzonderlijk moet onderzocht worden, of ze elk phonologische waarde hebben. 7. Er zijn principieel twee soorten van lijstjes, die vooral bij de consonanten scherp onderscheiden moeten worden, namelijk a. een lijstje van paren met elk het nauwst verwant phoneem als eenig verschil, b. een lijstje met paren van aanwezigheid of afwezigheid van één phoneem, dus b.v. a. baar: paar, tal: dal, vaal: zaal, maar b. aar: baar, aar: paar, al: tal, al: dal; aal: vaal, aal: zaal. Beide soorten lijstjes zijn goed en vullen elkander aan. Voor een theoretisch volledig onderzoek zijn van het eerste soort voor elk phoneem drie of vier lijstjes noodig: met het phoneem erboven en eronder, het phoneem rechts en het phoneem links in het phonologisch systeem, dat men hier voorloopig raden en later bewijzen moet. Maar praktisch is aanvankelijk één lijstje van elke soort genoeg; daar de gevallen, waar twijfel kan opkomen, zich later vanzelf verraden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met deze p- : b-lijstjes is reeds bewezen, dat in het tegenwoordig Nederlandsch de p en de b phonemen zijn. Weliswaar zijn de p-woorden bijna allemaal oude leenwoorden, die we inzoover het noodig is, door het vooropstaande + teeken zullen onderscheiden. Niemand echter voelt ze meer als zoodanig.
Met het t-: d-lijstje zijn de t en d als Nederlandsche phonemen bewezen. Juist als hierboven voegden wij naast het a-lijstje, ook nog 2 b-lijstjes
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat k en g beide phonemen zijn, volgt uit het eerste lijstje. De twee volgende lijstjes bevestigen dit. Wij merken natuurlijk onmiddellijk op, dat de k van de g door twee phonetische kenmerken verschilt. Maar de velare media bestaat niet in het Nederlandsch als phoneem. De k-ch lijst, waarbij slechts één phonetisch verschil aanwezig is, volgt hieronder: op haar systematisch juiste plaats (16).
Met het eerste lijstje is al bewezen, dat de p- en de f- in het tegenwoordige Nederlandsch afzonderlijke phonemen zijn. Om dit voor f nog eens te bevestigen dient het tweede lijstje. Wel is waar zijn de f-woorden alle betrekkelijk jonge vreemde woorden, maar daarom hebben wij hier het derde lijstje aan toegevoegd, met -p en -f, waar de -f woorden bijna alle echt Nederlandsch zijn.
Alhoewel de s + vocaal-woorden allemaal jonge leenwoorden zijn, moeten wij toch om de twee volgende lijstjes t en s beide als phonemen voor het tegenwoordige Nederlandsch aanvaarden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de k en ch zijn afzonderlijke phonemen. De drie volgende lijstjes bevestigen dit nog eens voor de drie stemlooze glijders. Alleen merk ik nog even op, dat de ch- in het begin der woorden alleen voorkomt in Grieksche woorden als chaos, chemie, chiasme, chiliast, chimaere, chloor, cholera, chroom, chromatisch, enz. waarnaast natuurlijk geen lijstje van parallellen met een ander phoneem te vinden zijn.
Ook de v en b zijn dus afzonderlijke phonemen. Cf. lijst (3)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de d en z zijn afzonderlijke phonemen. Cf. lijst (6) Hier zouden wij de lijstjes (7) en (9) opnieuw kunnen afdrukken. Hieruit besloten wij echter reeds hierboven dat k- en g- afzonderlijke phonemen zijn.
Uit dit eerste lijstje volgt dat f en v afzonderlijke phonemen zijn. Het volgende lijstje bevestigt dit, evenals (17) en (19).
Ook de s en de z zijn afzonderlijke phonemen. Een bevestiging geven (17) en (18). De ch- komt in het begin der Nederlandsche woorden niet voor. Chloor: gloor is een uitzonderingsgeval. Uit de lijstjes (16), (18) en (19) blijkt de ch echter reeds een phoneem te zijn; terwijl de g als phoneem reeds door de lijstjes (7) en (9) bewezen is en nu door lijstje (28) ten overvloede wordt bevestigd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook tusschen de v en de m is dus blijkens het eerste lijstje in het Nederlandsch een phonologisch functie-verschil. Door de beide volgende lijstjes wordt het phoneem-zijn der m nog ten overvloede bevestigd.
Ook tusschen de z en de n is dus in het Nederlandsch een phonologisch functieverschil, de n als phoneem wordt door de twee volgende lijstjes opnieuw bewezen.
Ook de ch en de ng zijn in het Nederlandsch dus volgens het eerste lijstje afzonderlijke phonemen. Ten overvloede voegen wij hier nog de twee volgende lijstjes aan toe. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook tusschen n en m, en tusschen m en ng is er dus in het Nederlandsch een phonologisch onderscheid, al wijst de onvoltalligheid van de lijstjes 36 en 39 op de zwakke frequentie der ng.
Ook de r en de l zijn dus in het Nederlandsch afzonderlijke phonemen.
Ook de h is in het Nederlandsch een afzonderlijk phoneem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hebben hiermee in eersten aanleg de medeklinker-phonemen afgewerkt en richten ons nu naar de klinkers, waarbij ook geleidelijk de w en de j ter sprake komen.
De a en de aa zijn dus afzonderlijke phonemen, maar ook a en e, evenals aa en ee.
Ook de o en de oo zijn elk een phoneem, maar ook a en o, evenals aa en oo.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de e en de ee zijn beide phonemen, maar ook e en o, en ee en oo zijn beide phoneemparen.
Eveneens de i en de ie, de e en de i, en de ee en de ie.
u: uu
geen correlatieparen, wat begrijpelijk is door de klankwetten; zie echter u: i (57) en o : u (64)
Ook de u en de uu, de u en de i evenals de uu en de ie zijn afzonderlijke phonemen, al komen er geen u-: uu-paren voor.
Ook de eu is een afzonderlijk phoneem dat hoort in de rij van oo en ee. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de oe is een afzonderlijk phoneem, dat hoort in de rij van uu en oe.
Alhoewel lijstje 65 in de uitspraak der Oost-Nederlanders een phoneem-verschil zou kunnen bewijzen, is hieromtrent geen eenheid over het heele land en daarom is er in het Algemeen Nederlandsch dus geen phonologisch verschil tusschen ó en ò, maar zijn beide slechts facultatieve, en deels combinatorische, varianten van een en hetzelfde phoneem. Algemeen Nederlandsch is toch: trouw de o voor nasalen als ò uit te spreken. 8. Van de Nederlandsche enkelvoudige klinkers ontbreekt nu alleen nog de zoogenaamde ‘stomme e’. Wij zullen later zien dat deze klank oorspronkelijk slechts een rythmische zins-variant is van alle mogelijke andere vocaalphonemen. In tallooze gevallen (65a) echter is deze phonetische variatie tot een afzonderlijk phoneem geworden, dat echter veel meer morphologische dan lexicale beteekenis heeft, en dus pas later in de morphonologie uitvoerig behandeld, maar hier toch even moest aangekondigd worden. Wpordvormend zijn alleen de nominale paren waard: waarde, koud: koude en misschien ook nog groot: grootte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar een aller- gewichtigst morphoneem blijkt de -e in de declinatie en conjugatie, denk maar spot(nomen): spotten (verbum), ik spot: wij spotten, hij spot: hij spotte, een pak: twee pakken, groot: de groote enz. 9. Bij twijfelachtige gevallen, als men geen volledige lijstjes vinden kan en er dus kans is, dat men met toeval of een geconditioneerde phonetische realisatie te doen heeft, moet men het pro en contra afzonderlijk onderzoeken. Pro phoneem-verschil geldt dan 1o. deze proef: Spreek een woord opzettelijk met deze fout uit en zie hoe de taalgemeenschap daarop reageert. Als ze nu zeggen: dat is zoo niet onze taal; of zeggen, dat is een ander dialect of zeggen: dat is fout of: dat moet je afleeren, of als ze boos worden; dan is het een phonologische tegenstelling. Zeggen ze daarentegen: dat kun je ook zeggen, of: dat maakt geen verschil, of: dat merken we zelfs niet op, dan is het een irrelevante phonetische realisatie. Deze proef bewijst dat de velare L en R in het Nederlandsch slechts irrelevante phonetische variaties der l en r zijn; en dat dus het velare of het dentale element niet tot de Nederlandsche phonemen r of l behooren. Een tweede pro-phoneem argument is het morphoneembewijs. Zie nr. 8. Een 3de pro-phoneem-argument, dat echter heel voorzichtig moet gebruikt worden, is voor talen die geschreven worden: dat het twijfelachtig phoneem in het schrift trouw van de andere varianten of phonemen wordt onderscheiden. Contra phoneem-verschil geldt vaak: 1o. de aanwijzing van de conditie, waaronder deze phonetische realiseering optreedt, b.v. ò voor nasalen en in de omgeving van labialen, of de palatale n van oranje voor een j. Maar let goed op, dat er ook gevallen zijn, dat een bepaalde phonologische tegenstelling alleen in bepaalde condities mogelijk is. Zoo is b.v. de stemdifferencieering der medeklinkers niet mogelijk op het einde van het woord en toch is dit elders wel degelijk een phonologische tegenstelling. Contra phoneem geldt soms: 2o. een groote contra-lijst met gevallen, dat dit twijfelachtig phonologisch verschil, ook in vele woordparen zonder beteekenisverschil voorkomt. Zoo b.v. bij de ò en ó in het Nederlandsch. Ten slotte passe men in woordarme dialecten om het gevorderde lijstje van tien paren aan te vullen, deze hulpmethode toe: dat men woorden naast elkaar zet, die behalve de tegenstelling waar het over gaat, ook nog éen of hoogstens twee andere tegenstellingen vertoonen, nadat men tevens door de proef heeft vastgesteld, dat als men in deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden het phoneem in questie verwisselt, dit door de spraakmakende gemeente eenstemmig als fout wordt gelaakt. Zie b.v. reeds lijstje (39). Om b.v. verder de tegenstelling: stemlooze en stemhebbende labiale ploffer in het midden van een woord te bewijzen, vind ik in het Algemeen Nederlandsch, als wij niet tot heef zeldzame woorden onze toevlucht willen nemen, slechts dit lijstje:
Wij vullen dat nu aan met de volgende voorbeelden die nog één ander phoneem verschillen:
En nu nemen wij ten slotte onze toevlucht tot de volgende voorbeelden met twee andere phoneem-verschillen:
10. Voor de diphtongen moeten wij altijd nauwkeurig onderzoeken of zij uit één of twee phonemen bestaan. En daartoe helpt de regel van het afzonderlijk voorkomen Ga naar voetnoot1), die luidt als volgt: Komen het beginen het eind-element van zoo'n diphtong beide ook elders los van elkander als phoneem voor, dan bestaat ook de diphtong uit twee phonemen. Zoo komen de aa, oo en oe van haai, hooi, boei ook voor in aap, ook en boek, de ie, ee en uu van nieuw, eeuw en uw komen ook voor in vies, leef en uur. En de twee laatste elementen -uw en -i komen dus ook elk in drie verschillende diphtongcombinaties voor. Maar het begin-element van ui komt nergens anders in onze taal voor, het is niet de u van dun, noch de eu van deun, noch de o van bòk, noch de ó van hond. Ook is het begin-element der ei en het begin-element der ou: iets aparts; wat trouwens de glyphen van de phonograaf of de grammophoon heel duidelijk bewijzen. Trouwens de beste Nederlandsche phonetici, als wijlen Prof. R.C. Boer, meenen, dat in gesloten silben, deze drie diphtongen al volkomen monophtong zijn. Wat hiervan zij, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeker is het, dat wij in het Algemeen Nederlandsch dus naast de zes genoemde diphtongen aai, ooi, oei, eeuw, ieuw, uw, die uit twee phonemen bestaan, ook drie diphtongen ui, ei en ou hebben die slechts uit één phoneem bestaan.
de uu is alleen voor -r een frequent voorkomend phoneem. De ei en de ui zijn dus afzonderlijke phonemen.
Ook de ou is één afzonderlijk phoneem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alhoewel er geen correlatieparen zijn tusschen -i en -uw, omdat zij beide uitsluitend achter andere klinkers voorkomen, zijn zij toch elk in al deze diphtongen een afzonderlijk phoneem, wat uit de voorafgaande en volgende lijstjes met volkomen zekerheid blijkt:
De -uw op het einde is dus een betrekkelijk zeldzaam phoneem.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Voor de half-klinkers die in onze algemeen Nederlandsche taal alleen als tweede element der diphtongen en de half-medeklinkers j en w die alleen in stam- of suffix-anlaut voorkomen, moeten wij den regel der bestendige plaatsvervanging toepassen: Als van twee nauwverwante klanken de eene altijd op de ééne plaats en de andere altijd op de andere plaats voorkomt, en nooit omgekeerd, dan gelden beide taalklanken als vaste plaatsvervangers, en vereenigen zich in het taalbewustzijn tot één enkel phoneem. De j- en de -i vormen in het Algemeen Nederlandsch dus slechts één phoneem. Evenzoo zijn de w- en de -uw voor ons taal-gevoel één en hetzelfde phoneem. De j- is dus een vaste omgevingsvariant van de -i en de w van de u. Zoo bestaat het woordje ‘ja’ uit dezelfde phonemen als ‘aai’, maar in omgekeerde volgorde, en de vorm ‘wien’ bevat dezelfde drie phonemen als het woord: ‘nieuw’, maar weer juist in omgekeerde volgorde. De overgang van -uw in w en van -i in j hooren wij ook hier weer vooral duidelijk, als op deze diphtongen een silbe met stomme e volgt zoo nieu: nieu-we, fraai- fraai-je. Dit voelde de 17de eeuwer nog duidelijker dan wij, en toonde dit in zijn spelling door niet alleen naar analogie van eeuwen, nieuwe en luwen, eeuw, nieuw en luw (gelijk wij nog doen) met een -uw maar ook kooij, fraeij en boeij naar analogie van kooi-jen, fraei-je en boei-jen met -ij te schrijven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook tusschen de w- en de j- is er in het begin der woorden dus een phonologisch verschil, maar de beide paren -i en j-, -u en w- vereenigen zich met elkander als bestendige variaties voor het begin en het einde der woorden tot één phonemen-paar. 12. Maar hoe zit het dan met de -i, die wij vaak hooren achter zee en knie op het einde van den zin, en vooral in zeeën, knieën? En hoe staat het met de -u die wij vaak hooren achter zoo op het einde van den zin, en heel duidelijk voor een stomme e in zooën schrale en toeë oogen? Het antwoord luidt: Juist als de ui-, ei- en ou- met duidelijk hoorbaar tweede element in bui, lei en nou niets dan combinatorische varianten of Auslautsvariaties zijn van de ui, ei en ou in huis, weit en boud; zoo is ook de eei-, eui- en iei-, de oou en de oeu in de genoemde gevallen niets anders als een phonetische realiseering der phonemen ee, eu, ie, oo en oe, die in vrees, reuk, ziek, rook en zoet zonder hoorbaar i- en u-element gerealiseerd worden. 13. Maar dan rijst ook de vraag of de -f en de v- wel afzonderlijke phonemen zijn; en de -s en de z-, en de -ch en de g-? Want het is een feit dat de f-, s- en ch- nooit aan het begin van echt-Nederlandsche woorden voorkomen; en dat de -v, -z en -g nooit op het einde der woorden voorkomen. Zijn dus ook deze drie paren van glijders elk slechts bestendige plaatsvervangers van elkaar, en dus telkens slechts twee variaties van eenzelfde phoneem? En komt er dan de stemhebbendheid of de stemloosheid voor het phoneem niets op aan; maar dient het verschil der letters alleen om de implosie van de explosie te onderscheiden, juist als bij de i- en j, en de u- en w? Hiervoor is inderdaad veel te zeggen en historisch is het zoo ook zeker bij een groot deel van ons volk geweest, en daarnaar heeft zich in verschillende punten ook onze spelling geregeld. Als wij dus de zaak geïsoleerd en van puristisch standpunt beschouwen, moeten wij deze conclusies laten gelden. Maar daar het hier ons doel is, onze Algemeen Nederlandsche taal juist met de verschillende Nederlandsche dialecten van tegenwoordig te vergelijken, moeten wij het Algemeen Nederlandsch objectief nemen, gelijk het nu eenmaal is, en er althans de leenwoorden bijnemen, die de spraakmakende gemeente als eigen en volwaardig Nederlandsche termen met f- en s- heeft aanvaard. Boven- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien zal later blijken, dat in het Nederlandsch de optimale plaats der consonant-onderscheiding, niet het woordbegin, noch het woordiende, maar het woordmidden is. Welnu, hier vinden wij nu: oever naast oefenen, wijven naast weifelen, zuigen naast juichen, suizen naast ruischen, ijzen naast eischen enz., en als wij hier de proef van § 9 toepassen en met opzet hier de stemlooze stemhebbend, en de stemhebbende stemloos uitspreken, zegt de meerderheid toch nog: dat wij een fout maken. En dan moet dus onze conclusie zijn: net als de b tegenover de p, en de d tegenover de t staan, zoo verhouden zich ook de v : f = z : s = g : ch en beschouwen wij deze 6 glijders voorloopig nog alle als phonemen; maar toch als heel zwak gedifferencieerde phonemen die bijna alleen in den optimalen Inlaut nog een differentieele functie kunnen uitoefenen.
Deze drie lijstjes bewijzen dus met (24) en (26) toch nog een phonologisch verschil tusschen v en f, g en ch en s en z; maar hoe kort zal het misschien nog duren, dat dit werkelijk algemeen is? 14. Maar nu komt ten slotte de vraag, of de gegemineerde medeklinkers misschien ook afzonderlijke phonemen zijn. Ervóór zou pleiten: dat wij voldoende lijstjes met gepaarde woorden kunnen bijbrengen, die op schrift althans slechts in dien enkelen en dubbelen medeklinker verschillen: zoo als b.v. zakken en zaken, verslappen en verslapen; wetten en weten. Maar bij het hooren verschillen die woorden ook door den gedekten en ongedekten vocaal. En dat pleit er dus tegen. Daar echter het karakteristieke attribuut der gedekte vocalen juist in de hoorbare implosie van den volgenden medeklinker bestaat, zouden wij toch deze paren voor de phonologische tegenstelling van enkelen en dubbelen medeklinker kunnen laten gelden. En voor het bewijs dat ook de gedekte en ongedekte klinkers phonemen zijn, mochten wij dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen eenlettergrepige woorden als : zak : zaak, slap : slaap, wet : weet gebruiken, gelijk wij dat trouwens hierboven steeds hebben gedaan. Daar echter de groote meerderheid der tegenwoordige Nederlanders het phonetisch verschil tusschen den enkelen en den dubbel geschreven medeklinker niet meer waarneemt, en het verschil van woorden als zaken en zakken geheel en al naar den klinker heeft verlegd, moeten wij voor het tegenwoordige Algemeene Nederlandsch van de in het schrift nog altijd verdubbelde consonanten als afzonderlijke phonemen afzien. Dat het zoover gekomen is, moet echter een vrij recente ontwikkeling zijn, en wij mogen er ons dus op voorbereid houden, dat niet al onze dialecten dezen overgangsstap reeds gedaan hebben. 15. Wij hebben dus in het Algemeen Nederlandsch:
16. Wie zich echter meer op puristisch standpunt stelt, behoeft slechts 32 echt-Nederlandsche phonemen te aanvaarden. En wij hebben van de toekomstige ontwikkeling af te wachten, of het schielijk toenemende samenvallen der drie paren van glijderphonemen misschien dit purisme toch niet als de diepere taaltendenz in het gelijk zal stellen. Wij komen hier bij de bespreking der phonologische correlaties nog op terug. Nijmegen, 10 Januari 1934.
Jac. van Ginneken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het phonologisch systeem van het Algemeen Nederlandsch‘Nun habe ich die Teile in der Hand, es fehlt mir nur das geistige Band’ zoo moet de lezer verzucht hebben, toen hij aan het einde onzer optelling der Nederlandsche phonemen gekomen was. Welnu, dit innig geestelijk verband tusschen al die afzonderlijke phonemen zal nu duidelijk naar voren komen in de structuur van het phonologisch systeem. 1. De phonemen zijn toch, gelijk de Saussure zeide, vóór alles ‘des entités différenciatrices’, waardoor wij de verschillende woorden van elkander onderscheiden. Maar waarop gaat nu ten slotte het onderling verschil der phonemen zelf terug? Op hun phonetische constitutie alleen? - Neen, want dan moest hetzelfde phonetische element, b.v. een palatale a in alle phonologische systemen der talen waarin deze a voorkomt, steeds op dezelfde plaats staan; en dat is niet het geval. In sommige dier talen staat toch deze palatale a in den top van het driehoek-systeem geïsoleerd, terwijl ze in andere talen een velare a tot pendant heeft, en deze beide a's daar dus als een saamhoorig paar aan het hoofd van het rechthoek-systeem prijken. Het phonologisch verschil tusschen de phonemen hangt dus in laatste instantie van het grooter of kleiner getal der in een taal onderscheiden disjuncte en correlatieve phonemen af. En dit bewuste onderscheid is iets psychisch, niet iets phonetisch. Wij moeten nu dus voor het Nederlandsch uit die 35 phonemen eerst de psychisch bijeenhoorende paren bijeen zoeken. En wij beginnen daartoe met de klinkers. 2. Welnu, dan zien wij aanstonds een heele groep paren van gedekte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ongedekte Ga naar voetnoot1) klinkers aa : a = ee : e = oo : o = ie : i = uu : u. Dat zijn dus 5 parallelle phonologische tegenstellingen, of vijf correlatieparen. Het voorgaande phoneem is telkens een ongedekte, en het volgende is telkens een gedekte klinker. En wat nu elk paar gemeen heeft, noemen wij een archiphoneem. Zoo is de a een phoneem, en de aa een phoneem, maar zij vormen samen het Nederlandsche archiphoneem AA. Derhalve hebben wij nu reeds een systeem van 5 archiphonemen: AA, EE, OO, IE, UU, die wij hier met hoofdletters schrijven. En dat dit geen louter abstracte of secundaire maar reëele, psychische en primitieve grootheden zijn in ons taalgevoel, zien wij hieruit, dat de beide onder elk archiphoneem ressorteerende correlatieve phonemen voor ons taalgevoel volstrekt niet gelijkwaardig zijn. Neem b.v. maar de proef en wijs in een tekst de een of andere a aan en vraag aan wie gij wilt: welke letter is dat? Het antwoord zal altijd luiden: ‘dat is een aa’, m.a.w. steeds zal ieder het ongedekte phoneem noemen. Ook al wijst gij een gedekte a aan, zegt toch geen enkele onbevooroordeelde: ‘dat is een a’ (met den gedekten klank); maar steeds weer opnieuw ‘dat is een aa’. En zoo gaat het eveneens met de e, de o, de i en de u, die wij ook in het alphabet altijd ongedekt uitspreken. Hoe komt dat? Wel, dat komt, omdat de ongedekte klinkers voor ons Nederlandsch taalgevoel de primitieve of primordiale klinkers zijn, waar de gedekte klinkers juist door de schielijke dekking van den volgenden medeklinker uit zijn ontstaan. Het verschil tusschen den voorgaanden en volgenden term dezer correlatieve paren berust dus telkens op de af-of aanwezigheid van één positief karakteristiek attribuut: de dekking door een medeklinker of het scherp afgesneden klinkeraccent. Het archiphoneem valt dus praktisch heelemaal samen met den attribuutloozen primitieven term, en het afgeleide phoneem is attribuutdrager der gedektheid Ga naar voetnoot2). Of om het nog eens anders te zeggen: de ongedekte klinker aa bestaat uit één enkel phonologisch element: de aa; en de gedekte klinker is dubbel of bestaat uit twee elementen (aa + dekking). Om het belang hiervan duidelijker te maken vergelijken wij even het Latijnsche of Oud-Germaansche klinkerstelsel die beide ook 10 vocaalphonemen in 5 correlatieve paren samenvatten a : â = e : ê = o : ô = i : î = u : û. Hier bestaat echter het verschil tusschen den voorgaanden en den volgenden term uit het karakteristiek attribuut | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der lange quantiteit. Het archiphoneem A valt hier dus samen met de primitieve korte a. En de lange â is de secundaire attribuutdrager. In het Latijn is de lange â dus dubbel en bestaat phonologisch uit de korte a plus de lange quantiteit, maar in het Nederlandsch is het juist omgekeerd. Bij ons is de gedekte a de dubbele, die phonologisch uit een aa plus medeklinkerdekking bestaat. En dat ook dit onderscheid tusschen primitief attribuutloos en secundair attribuutdragend phoneem, geen abstractie maar een werkelijke psychische realiteit is in het taalleven, zien wij uit de springende klankovergangen in de taalgeschiedenis, als zoo'n attribuut wegvalt, gelijk wij later nog uitvoeriger zullen aantoonen. Met deze eerste correlatieve tegenstelling hebben wij nu de voornaamste structuurwet van het Nederlandsche klinkersysteem gevonden. En wij geven zoo'n correlatie voorloopig weer door een reeks van phoneemparen verbonden door een pijltje dat van het met hoofdletters geschreven archiphoneem naar het met kleine letters geschreven attribuut-dragend phoneem gaat.
Dit noemen wij nu gepaarde phonemen. Iedereen ziet aanstonds, dat hier de gedekte Nederlandsche klinkers natuurlijk allemaal aanwezig zijn. Maar van de ongedekte ontbreken er twee: de oe en de eu, waaraan in het Algemeen Nederlandsch geen gedekte phonemen als pendanten beantwoorden en daarom noemen wij deze twee klinkers: ongepaard. Ga naar voetnoot1) Dat de ongedekte klinkers meestal ook lang zijn, is in het Algemeen Nederlandsche een irrelevante realisatie, die b.v. voor de r heel sterk uitkomt, maar in andere gevallen alleen bij de aa, ee, oo en eu te merken is, terwijl de ie, uu en oe van wege hun geslotenheid, behalve voor de r, steeds kort worden uitgesproken. De lengte of kortheid der klinkers heeft dus in het Algemeen Nederlandsch geen phonologische functie Ga naar voetnoot2). Dat de gedekte klinkers behalve de a met ruimer, en de ongedekte met nauwer mondopening worden uitgesproken en ook meer spanning hebben, zijn eveneens irrelevante variaties, zij hebben in het Algemeen Nederlandsch geen phonologische functie. 3. Maar er is nog een tweede correlatie bij de klinkers namelijk die der autonome Ga naar voetnoot3) lippenronding. Want ie : uu = ee : eu = ei : ui. Dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dus weer drie gelijke phonologische tegenstellingen of correlatieparen. En wat elk paar gemeen heeft, zijn ook hier respectievelijk de archiphonemen IE, EE en EI. Ook hier is telkens het eerste lid voor ons taalgevoel primair; en elk tweede lid doet ons taalgevoel aan als iets afgeleids of gemengds. Het verschil tusschen beide paren berust dus ook hier weer op het voorhanden zijn of het ontbreken van een positief klankattribuut: het gevolg der lippenronding. De ie, ee en ei zijn dus weer de attribuutlooze phonemen die samen vallen met het archiphoneem; en de uu, eu en ui zijn de attribuutdragers der lippenronding. Wij zetten de parallelle geronde en ongeronde klinkers dus ook hier in formuletjes bijeen.
4. Rest nu nog een derde klinkercorrelatie, namelijk der palataliseering. Zoo staan dus oe : uu = oo: eu = ou : ui. Ook hier ligt dus het telkens gelijke verschil in de af- of aanwezigheid van een positief klankattribuut: het palataliseeren. Ook hier omvatten de 3 archiphonemen OE, OO en OU wat elk paar gemeen heeft. Ook hier is weer elk eerste lid voor ons taalgevoel primair en attribuutloos en valt dus met het archiphoneem samen. Ook hier is het tweede lid telkens de attribuutdrager der palataliseering. Wij krijgen dus ook hier:
5. Maar tegenover deze correlatieparen staan er nu ook disjunctieparen gelijk b.v. 1o. ee : ie = eu : uu = oo : oe en 2o. ie : -i = oe : -uw. En wat is nu het verschil met de correlatieparen? Wel: a. dat hier de beide leden van elk paar voor ons taalgevoel volkomen gelijkwaardig zijn, en er geen primair of secundair lid te onderscheiden valt; en b. dat ze beide absoluut enkelvoudig zijn, zoodat er geen archiphoneem is, dat ze samen gemeen hebben, en hier dus voor ons taalgevoel noch een attribuutloos lid uit één phonologisch element bestaande, noch een attribuutdrager met dubbel phonologisch element te vinden is. Ik zeg en herhaal: voor ons taalgevoel. Want de theoretische phonetica zou hier nog wel raad mee weten, en het meest gesloten tweede lid voor primair kunnen houden, en het dus voor archiphoneem verklaren; waarvan dan in de eerste reeks met het klank-attribuut: ‘meer sonoriteit’ het eerste lid zou worden afgeleid. Maar hiermee zouden wij de wetenschappelijke zeer gerechtvaardigde abstracties der phonetica met psychologische realiteiten in ons taalgevoel gaan verwarren. Immers met evenveel recht zouden wij dan ook juist het omgekeerde kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volhouden, dat het meer open eerste lid het primaire en dus archiphoneem was, waarvan door toevoeging van het attribuut: ‘nauwere sluiting’ het attribuutdragend tweede lid zou worden afgeleid. 6. Maar zijn deze disjuncte verhoudingen dan van geenerlei waarde voor de phonologie? O zeer zeker, maar ze hebben hun eigen waarde: die van een disjunctie; en dat is juist het omgekeerde van een correlatie. Een disjunctie wil zeggen: het een of het ander en daarmee uit. De disjunctie heeft te doen met echte psychische enkelheden of homogene eenheden voor ons taalgevoel. Welnu, dat is nu de ee tegenover de ie, en de oo tegenover de oe; evenals de ie tegenover de j-,-i en de oe tegenover de w-,-uw, voor het Nederlandsche taalgevoel. Andere disjuncte paren onder de klinkers zijn nog ei : ee = ui : eu = ou : oo. En ten slotte is er nog de aa, die behalve met de a in geen enkel verder paar past, en dus tegenover alle andere klinkers disjunct of geïsoleerd is. Maar zoo staan ook b.v. tegenover elkaar de uu en de oo. Probeer slechts een tweede parallelpaar te vinden, dat lukt niet. Want net als de vergelijking aa : ee = aa : oo onwaar is, zoo is ook de vergelijking oo : uu = ee : ie onjuist. Ten slotte hebben wij als geïsoleerd element nog de stomme e die als zuivere afloop een disjuncte tegenhanger is van de gedekte klinkers, die een zuivere aanloop zijn. De correlatieparen zien er dus allemaal zoo uit: A : (a + p) = E : (e + p) = O : (o + p) en dit bedoelen wij met AA → a, EE → e, OO → o. Maar disjuncte paren zien er uit als: a : b = = c : d = e : f enz. 7. Hiermee zijn hu de eenvoudige phonologische correlaties en disjuncties in onze Nederlandsche klinkers uitgeput, en voordat wij nu naar de meer samengestelde groepeeringen overgaan, zal het nuttig zijn: al de hierbij gebruikte termen even in definities vast te leggen. Een phoneem is de kleinste phonologische eenheid, die als een zelfstandig woorddeel voorkomt en kennelijk van een andere phonologische eenheid verschilt. Een archiphoneem is het gemeenschappelijk element in een paar phonemen die samen een correlatie vormen. Om samen een correlatie te vormen moet een paar phonemen nog minstens één ander onafhankelijk phonemenpaar met precies dezelfde verhouding naast zich hebben Ga naar voetnoot1), en moet die verhouding door het taalgevoel respectievelijk als het ontbreken en het voorhanden zijn van één positief klankattribuut in twee overigens gelijke phonemen beschouwd worden. Het archiphoneem valt dus altijd met een der phonemen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een correlatiepaar samen. In alle andere gevallen is de verhouding tusschen twee phonemen een disjunctie. Zoo'n klankattribuut van een correlatie is dus een bewust element van het phoneem, waarin het voorhanden is; en dus nog een kleinere phonologische eenheid dan de phonemen zelf, maar het kan tusschen de andere phonemen niet zelfstandig voorkomen Ga naar voetnoot1). Het phoneem dat met het archiphoneem samenvalt, heet ook het attribuutloos, of het primair of het enkelvoudig phoneem, en het phoneem, dat uit het archiphoneem plus het attribuut bestaat, heet de attribuutdrager, het secundaire of het dubbele phoneem. Men ziet, er zit zoo al heel wat muziek in die phonologische verhoudingen, die alle geheel en al buiten de phonetiek omgaan, en uitsluitend op het taalgevoel berusten. 8. Maar daar blijft het niet bij. Immers wij zagen het reeds, dat één phoneem vaak deel neemt aan twee of meer nauwverwante correlaties, en dat zijn onze twee laatstgenoemde van de autonome labialiseering en de palataliseering. En dan vereenigen zich in ons taalgevoel al de daarbij betrokken phonemen tot correlatie-kettingen Ga naar voetnoot2), die weer een merkwaardige structuur vertoonen. Zoo neemt in het eenvoudigste geval slechts één lid van elk paar der eerste correlatie aan de tweede correlatie deel. En zoo is het nu ook hier: de uu, eu en ui zijn in de beide genoemde correlaties: de attribuutdragers. En zoodoende vinden wij nu de drie kettingen: OE → uu ← IE OU → ui ← EI OO → eu ← EE die voor ons taalgevoel zelfs duidelijker aanspreken dan de enkelvoudige correlaties zelf, waaruit zij bestaan. 9. Maar bovendien onderscheiden wij nu ook nog: correlatie-lagen, waarvan vooral onze eerstgenoemde dekkings-correlatie een mooi voorbeeld is, immers deze correlatie ligt uitgespreid over een groep disjuncte phonemen: de aa, de ee en de ie, de oo en de uu Ga naar voetnoot3). Welnu, om het phonologisch klinkersysteem nu in een graphische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelling vast te leggen, geven wij de voornaamste correlatie-laag niet meer met pijltjes weer, maar door de twee groepen van phonemen op dezelfde plaats in twee gelijkvormige vlakken naast elkaar te zetten, waarbij - althans voor de klinkers - de disjuncte paren altijd onder elkander komen te staan. Voor het Algemeen Nederlandsch (en ook voor de Oostelijke dialecten) moet dat, wegens het alleen staan der meest sonore aa natuurlijk een driehoek zijn. En omdat rechts van den hoofddriehoek der ongedekte klinkers de driehoek der gedekte klinkers staat, die louter aanloop zijn, komt dus links van den hoofddriehoek nog een aparte triangel voor de stomme e, die louter afloop is. 10. Daar wij het onder elkaar staan binnen de driehoeken dus als teeken van de disjuncte paren hebben aangenomen, kunnen wij den Fig. 1.
middelsten driehoek nu verder met de ongepaarde ongedekte klinkers en tweeklanken aanvullen, zoodat het wordt: Fig. 2.
11. Maar zoodoende hebben wij ook vanzelf binnen deze driehoeken, reeds een vaste schematische voorstelling vastgelegd voor de beide overige klinkercorrelaties, die der autonome lippenronding en der palataliseering. Daar deze namelijk ook correlatielagen zijn hebben wij onzen middelsten driehoek in drie ongeveer gelijkvormige trapezi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ums te verdeeld, en daarin de 3 rijtjes van nr. 8 een plaats gegeven. Bij deze twee correlatie-lagen kunnen echter de pijltjes bewaard blijven. Alleen moeten wij nu de phonemen die in twee correlaties archiphoneem zijn door een grootere hoofdletter onderscheiden van de phonemen, die slechts in één correlatie archiphoneem zijn. De disjunctieparen worden zoo vanzelf reeds door de trapezium-omtrekken van elkander gescheiden. Maar ten slotte verbinden wij nog alle regelmatig disjuncte phonemen in vakjes van stippellijnen. En zoo is dan eindelijk het vocaalsysteem van het Algemeen Nederlandsch volledig: Fig. 3.
Hieruit ziet men dus wel heel duidelijk, dat de disjunctieve verhouding evengoed als de correlatieve tot de wezensbestanddeelen van het vocaalsysteem behooren. 12. Gaan wij nu naar de consonanten over, om te zien of daar ook zulke correlatieve paren voorhanden zijn: en dan zien wij daar aanstonds de hoofdcorrelatie van de stemlooze en de stemhebbende medeklinkers: p : b = t : d = f : v = s : z = ch : g. Dat zijn dus weer 5 gelijke phonologische tegenstellingen of 5 correlatieparen. De voorgaande term is telkens een stemlooze en de volgende een stemhebbende. En wat nu elk paar gemeen heeft, noemen wij ook hier een archiphoneem. Zoo is ook de p een phoneem en de b een phoneem, maar zij vormen samen het archiphoneem P. En zoo hebben wij ook hier reeds een systeem van 5 archiphonemen P, T, F, S en CH. Ook hier is voor ons Nederlandsch taalgevoel een der beiden primair: namelijk de stemlooze, en de stemhebbende is secundair. De stemlooze valt dus met het archiphoneem samen, en de stemhebbende is daaruit door de bijkomende trilling der stembanden ontstaan. Het verschil tusschen de beide termen van elk paar berust dus ook hier op de af- of aanwezigheid van één positief karakteristiek attribuut: de stemtrilling. Het telkens vooropstaande lid: de stemlooze is attribuutloos of bestaat uit één | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel phonologisch element, de stemhebbende is de attribuutdrager of dubbel en bestaat uit twee phonologische elementen. Ook hier kunnen wij ons dit deel van het consonantensysteem aanschouwelijk voorstellen met: P → b, T → d, F → v, S → z, CH → g. Maar ook hier bemerken wij nu, dat de groep der stemlooze consonant-phonemen niet volledig is: hier ontbreekt namelijk de k, die alleen hierin van de p, t, f, s en ch afwijkt: dat zij ongepaard is, daar in het tweede vak de pendant g ontbreekt, terwijl de 5 andere in het tweede vak alle hun stemhebbende pendant hebben. Dat de tenues meestal scherpe fortes en de stemhebbende meest zachte lenes zijn, is in het Algemeen Nederlandsch totnutoe slechts een irrelevante realisatie. Maar in de Friesche dialecten is het juist omgekeerd. Daar heeft juist het fortis- en lenis-karakter de phonologische functie, en is de stemtrilling of de stemloosheid een irrelevante realisatie. Het ziet er een beetje naar uit, dat misschien weldra het systeem van het Algemeen Nederlandsch in dit opzicht naar die andere dialecten zal omslaan. Maar daarover later bij de phonologische taalgeschiedenis. 13. Bijna even gewichtig is echter bij de consonanten de correlatie tusschen explosieven en spiranten, waarvoor wij (om te toonen, dat deze naast de vorige geheel zelfstandig is) van den velaren ploffer uitgaan. Immers k : ch = t : s = p : f = d : z = b : v. Ook hier toch berust deze verhoudings-gelijkheid op het voorhanden zijn of ontbreken van een positief karakteristiek attribuut: de opening van de totale mondsluiting tot een verenging of de spirantiseering. En wat al die paren telkens gemeen hebben zijn ook hier respectievelijk de archiphonemen K, T, P, D, B. Met die archiphonemen valt telkens het eerste attribuutlooze lid of de ploffer samen; en de glijders zijn de attribuutdragers der spirantiseering, omdat zij uit 2 elementen bestaan: de explosief plus de enge mondopening. Wij krijgen hieruit dus:
Al deze phonemen zijn gepaard, maar ook hier ontbreekt nog de ongepaarde glijder g. 14. Evenals bij de vocalen is er bij de consonanten nu nog een derde correlatie en wel tusschen oralen en nasalen. Hiervoor bestaan echter slechts 2 correlatieparen: b : m = d : n. Ook hier berust de correlatie op de af- of aanwezigheid van een positief karakteristiek attribuut: de nasaleering. De b en de d zijn dus het primaire attribuutlooze phoneem, die samen vallen met de archiphonemen B en D; en m en n zijn de secundaire attribuutdragers der nasaleering, m.a.w. b en d zijn ten opzichte der m en n: enkele phonemen, de m en n zijn dubbel: omdat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze uit twee elementen bestaan: het archiphoneem B en D plus de nasaleering. Wij krijgen hieruit dus: B → m, D → n. Dit zijn dus weer de gepaarde phonemen. Ook hier is er nog een ongepaarde, de velare ng. 15. Doch ook bij de consonanten staan nu tegenover de genoemde correlatieparen, ook disjuncte paren b.v.: 1o. p : t = b : d of 2o. k : t = = ch : s; waarin de beide leden van elk paar voor ons taalgevoel volkomen gelijkwaardig zijn, zoodat er dus a. geen primair of secundair lid te onderscheiden valt, en b. ze beide voor ons taalgevoel absoluut enkelvoudige phonemen zijn, en er dus geen archiphoneem aanwezig is, dat elk paar gemeen zou hebben. Van een attribuutloos phoneem en een attribuutdragend phoneem is hier bij de p en t of bij de k en t dan ook geen sprake. Zelfs de theoretische phonetiek kan hier niet helpen. Een labiaal is geen dentaal, en een dentaal is geen velaar, en ze worden dit ook niet met er iets aan toe te voegen of af te nemen. Elk der genoemde consonanten is het een of het ander en daarmee uit. De labiale, dentale en velare consonanten zijn dus als zoodanig onderling volkomen disjunct, juist als de sonoriteitsgraden bij de klinkers. Maar behalve deze groep disjuncties zijn er ook bij de consonanten nog twee phonemen die min of meer een disjunct paar vormen: de r en de 1, en dan ten slotte de h, die als louter afloop, geheel alleen staat. 16. Maar als de labialen, dentalen en velaren tot elkander in een disjuncte relatie staan, zijn, volgens onze boven gegeven definitie in nr. 7, de consonanten-correlaties alle drie correlatie-lagen, daar zij alle drie de drie disjuncte groepen overdekken en moeten de leden eener groep op hun vaste plaats in een apart vak tegenover de leden der andere groep in een ander vak gezet worden, waarbij wij echter weer de pijltjes niet kunnen missen. 17. Doch behalve de enkelvoudige correlaties komen ook bij de consonanten ineengeschakelde correlatiekettingen voor. De b neemt toch deel 1o. aan de stemcorrelatie als attribuutdrager, en 2o. aan de spiranten-correlatie als attribuutlooze en deze beide correlaties zijn nauw verwant, terwijl de nasaal-correlatie voor ons taalgevoel wat verder van beide afstaat. Er ontstaan hier dus weer correlatie-kettingen en nu wel twee van vier leden die schakelsgewijze in elkaar grijpen, en het duidelijkst zoo worden voorgesteld. Fig. 4.
Bij de velaren echter vinden we deze ketting: K → CH → g. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijk men ziet beteekenen de groote hoofdletters der P en T ook hier: dat zij archiphoneem zijn in twee verschillende correlaties. Daar de nasaalcorrelatie wat meer afzonderlijk staat kunnen wij ons hiervoor bij de labialen en dentalen met een uitbouw redden, en een langeren gestippelden pijl. Fig. 5.
18. Als wij hier nu nog de disjuncte r, 1 en h aan toevoegen en de regelmatige disjunctierijtjes weer door vakjes van stippellijnen onderscheiden, krijgen wij dit consonanten systeem. Fig. 6.
En ook dit systeem vormt in zijn geheel weer een duidelijken driehoek. 19. In dezen vorm sluit het echter hoegenaamd niet bij den vocaaldriehoek aan, hoewel precies dezelfde regels van schematische voorstelling gevolgd zijn. Men kan echter een zeer bevredigende aansluiting bij den vocaal-driehoek krijgen, indien men de beide hoofdregels van den vocaaldriehoek, dat de disjuncties onder, en de correlaties naast elkaar staan, voor de consonanten omkeert en daarmee den driehoek op zijn basis zet. En theoretisch is hiertegen niet het minste bezwaar, daar de dan loodrecht omhoog loopende correlatiepijltjes en de horizontaal loopende stippellijnen toch iederen opmerkzamen beschouwer onmiddellijk verraden: dat voor de aanschouwelijke voorstelling der consonanten juist | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het omgekeerde systeem is gevolgd als voor de vocalen. En zoo krijgen wij dan deze samenvatting van het heele Algemeen-Nederlandsch phonologisch systeem. Gelijk men ziet, sluit nu alles uitstekend aaneen, want van onderen naar boven volgen nu de stijgende graden der sonoriteit regelmatig op elkander: van de k, t, p tot de aa toe. De omgekeerde richting der pijltjes wijst er ons echter aanstonds op, dat de rijen die bij de vocalen disjuncties zijn, namelijk de sonoriteits-graden: juist bij de consonanten grootendeels correlatieve verbindingen vormen, en de voor-, middel- en achtergroepen die bij de consonanten in disjuncties naasteen liggen, bij de vocalen in correlatiekettingen verbonden zijn. Fig. 7.
Maar dit heeft dan ook nog het voordeel, dat het ons onmiddellijk eraan herinnert: dat de voor-, middel- en achtergroepen der vocalen slechts uit de verte met de voor-, middel- en achtergroepen der consonanten overeenkomen, daar hun beider bouw immers geheel en al van elkander afwijkt. Denk b.v. maar aan de autonome lippenronding der middenklinkers tegenover de niet geronde lippen der dentalen, en de platte lippen der voorklinkers tegenover de geronde lippen der labialen. Ja, er zit inderdaad heel wat muziek in ons phonologisch systeem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En wij hebben hiermee een heele reeks verschillende verhoudingen gevonden, die niet alleen onze tegenwoordige Algemeen Nederlandsche taal op een treffende wijze karakterizeeren en van onze dialecten en de omliggende talen onderscheiden, maar, gelijk wij in de historische phonologie nog zullen zien, ook een belangrijke rol in heel onze nationale taalgeschiedenis hebben gespeeld. Nijmegen, 1 Maart 1934.
JAC. VAN GINNEKEN |
|