12
De hele stad door hinken is geen kinderspel. Op één en hetzelfde been nog wel. Zo gebieden de plaatselijke verordeningen en het is hun bloedige ernst.
Twee toegangspoorten heeft de stad. Aan elk daarvan staat een groot perk in krijt getekend. Daar mag men voor de laatste maal krachten verzamelen, beide voeten op de grond. Want van dit laatste is geen sprake meer, eens het grondgebied betreden. Op elke straathoek, elk strategies punt, verschanst in een uitkijktorentje: een lid van de gewapende verkeerspolisie; onverbiddelijk maaiend met zijn masjienegeweer zodra hij meer dan één been per persoon de grond ziet raken, of slinkse pogingen merkt om van been te verwisselen: elk been in overtreding wordt onfeilbaar en zonder pardon afgeschoten. Ook tegen muren leunen, in een verborgen hoek gaan uitrusten en andere pogingen tot valsspelen worden met de scherpe kogel beteugeld. En door die aanhoudend rond hem knetterende salvoos mag de hinker zich niet laten afleiden, hij moet al zijn aandacht houden bij de grote met gele strepen op de straatstenen afgebakende vakken, en hun in enorme sijfers aangegeven volgorde respekteren. Niet zelden moet hij om in het juiste vak te belanden sprongen doen van 15 tot 20 meter - hinksprongen nota bene: neerkomen op het springbeen, niet het andere, en vooral niet op beide voeten - tenzij hij met alle geweld wil neergeknald en met het straatvuil van morgenvroeg weggebezemd worden.