15
De man die gelooft in het bestaan van god leeft in een andere taal; hij ziet zijn argumenten nee zekerheden overal, in alles. Bij het horen van verheugde muziek bijvoorbeeld: hoe zou deze zang (zegt hij) dat jubelende kunnen hebben zo er daarboven, ergens boven de hoogste toppen van die bergketen melodie geen god was tot wie dit alles hoe onrechtstreeks ook gericht werd?
De man die niet gelooft meent die gedachtengang even te kunnen vatten - zou het zo eenvoudig zijn? Hoopvol trekt hij zijn ogen open in bed, in het midden van de nacht... Er is geen god. Alleen de grijnzende demonenkop van een boomkruin voor het raam. Onweer. Donder die rammelt, ver weg. Het lange applaus van de regen.