10
Wanneer iemand het ongeluk heeft in een stad opgesloten te zitten, onherroepelijk en hij beseft het te laat. Wat kan hij beginnen: om hulp roepen, vrienden of familie trachten te bereiken, noodkreten te water laten in schipbreukelingflessen? Laat hij moeite doen, brieven zelfs gedichten schrijven, hoogstens krijgt men daarbuiten (de stadsmuren zijn uit poreus minderwaardig briefpapier) wat onleesbare inktvlekken te zien. Hij probeert in spiegelschrift, in koeien van letters, het baat niet, als iemand iets merkt van zijn vertwijfelde pogingen, zijn bestemmelingen zeker niet.
Hoe het begrip stad iemand gevangen kan houden. Want de muren bestaan enkel in zijn verbeelding; wegen lopen naar elke horizon, hij kijkt er verstrooid overheen door zijn dakraam, tussen het schrijven van twee wanhopige boodschappen in.