3
In de beek was een eiland omhooggerezen. Niet vulkanies. Een bewoond eiland met perspektief en plantengroei, met steden, en mensen die onder de bomen wandelden, zwemmers, krokodillen, zelfs kleine roeibootjes. Maar vreemd: die mensen merkten ons niet op. Wij riepen, zij hoorden ons niet. Wij wenkten, zij zagen door ons heen. Nooit verlieten zij hun eiland. Nooit kwamen zij naar onze oever. Wij en onze wereld bestonden niet voor hen. Relativiteit? Zoals zij voor ons oprezen, waren wij misschien voor hen verzonken, in een enorme grijze oseaan? Een kleurloze banale oseaan, niets om lang of aandachtig naar te kijken?