‘Kijk,’ zegt hij, ‘vandaag gaat de politie extra goed kijken of alle mensen en alle kinderen wel goed opletten op straat. Of ze wel goed aan de rechterkant lopen, en of ze niet midden op de weg spelen.’
‘Ja,’ zegt Henk, ‘en oversteken zonder eerst te kijken mag óók niet.’
‘Dat weet ik best allemaal,’ pocht Jaapje, ‘je rechterhand, dat is je eethand, hè Henk? En als de politie ziet dat je het fout doet, moet je dan in de gevangenis?’
‘Nee hoor,’ lacht Bert, ‘maar dan krijg je een standje.’
Nu zijn ze bij de hoek.
Henk en Bert zwaaien tegen Jaapje. En Jaapje zwaait terug, net zolang tot ze de brug oversteken. Daar is het erg druk. Daar mag Jaapje nog niet alleen naar toe.
Nu gaat Jaapje weer naar huis.
Eerst gaat hij moeder helpen met boontjes afhalen. Ja, hij is moeders kleine knecht! Moeder haalt de boontjes af, en Jaap breekt ze doormidden, en gooit ze in de emmer.
Dan gaat hij een poosje tekenen, in zijn mooie tekenboek.
‘Jaap,’ roept moeder uit de keuken, ‘wil je even een boodschap voor mij doen? Het zout is op.’
Ha, dat vindt Jaap fijn. In de winkel van Boonstra krijgt hij altijd een snoepje toe.
‘Voorzichtig met oversteken, hoor,’ zegt moeder, ‘goed op de tram passen.’
't Is druk op straat. Maar Jaapje kijkt goed uit. Hij wacht tot er van allebei de kanten niets aan komt, en dan holt hij hard naar de overkant. Nu nog de zijstraat in, waar Boonstra woont.
Ja hoor, hij krijgt een dropje van de kruidenier. En nu maar weer gauw naar huis, want moeder wacht op het zout.
Kijk, daar komt een auto aan, een dichte, zwarte auto. Wat rijdt die zachtjes! Jaapje blijft even staan om te kijken.
Maar dan schrikt hij ineens heel erg.