| |
| |
| |
| |
| |
| |
Toen moeder ziek was
I
MOEDER IS ZIEK.
Dat is erg akelig.
Moeder ligt al een week op bed. Ze ziet zo bleek. En ze wil helemaal geen eten.
Riek maakt lekkere hapjes voor moeder klaar. Pudding met bessensap, of soep met véél balletjes. Maar moeder schudt van nee. ‘Ik heb geen trek, Riek,’ zegt ze, ‘geef het maar aan de kinderen.’
Joke en Kees en kleine Bennie houden wel van die lekkere hapjes.
Maar ze vinden het toch erg verdrietig, dat moeder ziek is. Ze moeten nu altijd alléén spelen. Want vader is de hele dag weg en Riek heeft het zo druk, die moet werken en eten koken.
Joke en Kees en kleine Bennie moeten heel stil zijn in huis. Ze mogen niet schreeuwen en niet hard draven op de trap en niet met de deuren slaan. Maar Bennie vergeet dat heel vaak. Hij is nog maar zo klein. Hij wil altijd naar moeder toe. Dan gaat hij voor de dichte deur van de slaapkamer staan en hij roept: ‘Bennie Moesje pele, Bennie bij Moesje sape!’. Maar dat mag natuurlijk niet.
Nu is het Woensdagmiddag.
Joke en Kees hebben vrij van de kleuterschool. En kleine Bennie slaapt.
Joke en Kees vervelen zich.
Eerst hebben ze een poos gehoepeld op straat. Maar het is zo erg warm buiten. Joke's haar plakt aan haar hoofd en over Kees zijn gezicht lopen zo maar kleine straaltjes water.
Zweetdruppeltjes zijn dat.
Nu zitten ze samen op de hoge stoep voor het huis.
‘Wat zullen we gaan doen?’ vraagt Kees.
Joke weet het ook niet. Voor ballen is het te warm.
| |
| |
Riek kijkt uit het raam van de voorkamer. Ze klopt haar stofdoek uit.
‘Waarom gaan jullie niet spelen?’ roept ze.
Maar Joke en Kees schudden hun hoofd. ‘We weten niks!’
Riek krijgt medelijden met hen.
‘Kom maar binnen,’ zegt ze, ‘dan weet ik iets heel fijns.’
Nu zijn Joke en Kees ineens weer blij.
Riek haalt een grote teil uit de schuur. Die zet ze op het grind in de achtertuin. Ze gooit er een paar emmers water in leeg.
‘Ziezo,’ zegt ze, ‘nu maar vlug de kleertjes uit en de badpakken aan, en dan mogen jullie lekker in 't water gaan poedelen.’
‘Fijn, fijn!’ juichen de kinderen. ‘Mogen we knoeien, Riek?’
‘Och ja,’ zegt Riek, ‘dat droogt wel weer op in de zon.’
| |
II
O, wat hebben Joke en Kees een pret!
Eerst gaan ze samen in de teil zitten. Nu zijn ze net twee matrozen in een bootje. Ze spelen dat ze op de zee varen.
Klots, klots! Ze slaan hard op het water. Dat zijn de wilde golven, die spatten om de oren van de matrozen.
Hè, wat is dat lekker fris, nu zijn ze helemaal niet warm meer.
Riek komt eens kijken.
Ze lacht om die wilde matrozen.
‘Hier,’ zegt ze, ‘voor elk een snoepje. Maar niet zo gillen, hoor, denk er om dat moeder en Bennie slapen.’
Kees haalt een oude klomp uit de schuur. O, wat is dat leuk! Op de stoep zie je allemaal natte voetstappen van Kees. Joke gaat achter hem lopen, precies in zijn voetstappen. Dat is een grappig spelletje. Maar de zon is zó warm, de natte plekken drogen direct weer op.
Nu moet de klomp in het water.
‘Dat is een bootje,’ zegt Kees. Maar Joke roept: ‘Een bootje zonder mensen, dat is niet leuk!’
Joke's poppenwagen staat nog op het grasveldje.
| |
| |
Ze haalt er een klein negerpopje uit. Die mag wel in het bootje, hij heeft tòch geen kleren aan.
Kees maakt golven, en het bootje schommelt.
O wee, daar valt de negermatroos over boord. Nu moet hij eerst drogen in de zon.
Joke's rode badpak is al helemaal nat. En haar rode strik is óók nat. Maar dat geeft niet, heeft Riek gezegd.
In hun badpakken hollen ze hard door de tuin. Heerlijk fris is dat. En het gras is warm aan je voeten.
| |
III
Achter in de tuin, tegen het muurtje aan, staat een groengeverfd hok. En in dat hok woont Michiel.
Michiel is een groot wit konijn.
Hij is het konijn van Kees. Kees heeft hem op zijn verjaardag gekregen, van opa. Opa heeft een heleboel konijnen.
Opa heeft Michiel in een mandje meegebracht. Dat mandje stond in de goederenwagen van de trein, want konijnen mogen niet bij de mensen zitten.
Michiel is een deftig konijn. Hij is helemaal wit. En hij kijkt altijd heel trots. Hij trekt zijn neus op, alsof hij zeggen wil: ‘Ik ben een voornaam beest, ik heb een lange reis gemaakt in de trein.’
Michiel zit door de tralies heen naar Joke en Kees te kijken. Hij snuffelt wat aan het gras, dat in de ruif ligt. Maar hij lust niet zo graag gras. Hij lust veel liever een prakje.
Iedere keer als de natte kinderen langs zijn hok rennen, vliegt Michiel achteruit. Hij houdt niet van die drukte. Dat komt zeker óók, omdat hij een deftig konijn is.
Nu blijven Joke en Kees bij zijn hok staan.
‘Och Chieltje,’ zegt Joke, ‘zit je zo opgesloten? Jij zou óók best door de tuin willen hollen, hè!’
‘Hij heeft het warm,’ zegt Kees, ‘die dikke vacht is warm, hoor!’
Michiel kijkt de kinderen aan met zijn glinsterende oogjes.
| |
| |
Ineens begint Joke te dansen. ‘Zeg, ik weet wat! Kees, ik weet wat! We halen Michiel even uit zijn hok, en dan mag hij een bad nemen! Ja, dàt doen we!’
Kees kijkt een beetje bedenkelijk.
‘Zou dat wel mogen van vader?’ weifelt hij.
‘Wel ja,’ vindt Joke, ‘je ziet toch wel hoe warm die stakker is? O, Kees, ik weet wat! Michiel was een ijsbeer, hè, en die zwom in de zee....’
Joke heeft het deurtje al opengemaakt.
Joke is nooit bang. Ze pakt Michiel met twee handen om zijn buik.
Brrr, dat voelt zo warm en griezelig. Kees gaat een eindje achteruit.
Michiel spartelt tegen. Hij vindt het helemaal niet leuk, dat die kinderen hem uit zijn hok halen.
Joke laat hem in de poppenwagen vallen, zó maar bovenop de poppen. Ze legt er gauw een dekentje over heen.
Kees moet het dekentje vasthouden en Joke rijdt de wagen naar de stoep.
Hu, Kees vindt het maar een akelig werkje.
‘Hij wil er uit, hij wil er uit!’ roept hij.
Joke pakt Michiel er uit. Ze wil hem in de teil plonsen. Maar dàt wordt Michiel te erg.
Hij glipt uit Joke's armen.
En roetssss - daar is hij weg. Onder de bessenstruiken zien ze zijn witte staartje verdwijnen.
| |
IV
‘Michiel, Michiel!’ schreeuwt Kees.
| |
| |
Ze vliegen allebei achter het witte konijn aan.
Maar o, wat is die Michiel vlug! In een ogenblik zit hij aan het andere eind van de tuin.
‘Pak 'em, pak 'em!’ hijgt Joke. Maar nèt als ze bij Michiel zijn, vliegt hij weer langs hun benen weg. Joke kan het hardste lopen, harder dan Kees. Maar ze kan Michiel óók niet te pakken krijgen.
‘Lelijk beest,’ schreeuwt Joke driftig, ‘blijf staan, zeg ik je!’
O, bìjna heeft ze hem. Ze laat zich voorover op haar buik vallen om Michiel te grijpen. Maar Michiel draait zich om en springt over Joke heen.
Kees wordt bang.
‘We kunnen hem nóóit meer krijgen,’ roept hij half huilend, ‘o Jook, we kunnen hem nóóit meer krijgen....’
Michiel rent om de teil heen en het grasveld over. Hij vliegt naar het tuinpoortje. Dat is gelukkig dicht.
Maar o, wat is dàt! Michiel heeft het gat ontdekt, dat onder in de muur zit. Daar steekt hij zijn kop in. En vóór Joke hem pakken kan, is Michiel weggeglipt. Je begrijpt niet hoe zo'n dik konijn door zo'n klein gat kan. Maar weg ìs hij!
Nu begint Keest toch echt te huilen.
‘'t Is jòuw schuld,’ snikt hij, ‘nou ben ik mijn konijn kwijt. Moeder, moeder....’
Kees wil naar huis. Maar Joke trekt hem mee.
‘Kom,’ commandeert ze, ‘we gaan hem achterna.’
Ze tillen de klink van het poortje op.
Achter de tuin is een stil steegje, een kleine straat, waar wat pakhuizen staan.
En warempel, daar zit Michiel! Hij drukt zich tegen een muur aan en trekt een plukje gras tussen de stenen uit. Maar zodra hij de kinderen ziet, holt hij weer weg.
Joke en Kees rennen weer achter hem aan. Joke huilt nu óók haast. Ze weet best dat ze iets stouts gedaan heeft, toen ze Michiel uit het hok haalde. Als ze Michiel nu eens niet meer kunnen vangen, wat dan?
| |
| |
Wat zal vader zeggen als hij vanavond thuis komt? En misschien wordt moeder dan nog véél zieker....
Er komt een jongen aan op een fiets. Hij rijdt haast over Michiel heen.
‘Een konijn op hol, een konijn op hol!’ roept de jongen. Hij springt van zijn fiets af en gooit hem tegen de muur.
‘Wacht maar,’ schreeuwt hij, ‘ik zal jullie wel helpen.’
Maar Michiel is al bij de hoek van het stille steegje. En op die hoek, o, daar is een drukke straat. Een straat met auto's en karren en fietsen.
Nu zal Michiel overreden worden. O, o!
| |
V
Michiel glipt de hoek om.
Joke en de vreemde jongen vliegen ook de hoek om. Kees blijft huilend in het steegje staan. Hij durft niet verder.
Maar dan ineens....
‘Hela,’ roept een stem.
Joke is tegen een meneer opgebotst, een meneer in een zwart pak.
Ze kijkt verward op. En dan....
‘Opa, Opa!’ gilt ze opeens. En ze wijst met haar vinger.
‘Daar gaat Michiel, dáár, dáár, pak hem, Opa!’
Opa begrijpt het meteen. Hij draait zich om en neemt een paar grote stappen. Zijn koffertje zet hij zo maar op straat.
Michiel zit in een portiek van een huis. Hij drukt zich tegen de deur aan. Het lijkt wel of hij trilt van bangheid.
Als hij opa ziet komen, wil hij weer wegspringen. Maar de vreemde jongen houdt hem tegen. En opa's grote handen grijpen Michiel beet.
‘Zo,’ zegt opa, ‘wou jij weglopen?’
Nu komt Kees ook aanspringen.
‘Opa, Opa!’ roept hij blij.
Hij springt tegen opa op. Kees is zijn verdriet ineens vergeten. Opa is er en opa heeft Michiel gevangen. Nu wordt alles wel weer goed.
| |
| |
‘Allemaal mee naar huis!’ commandeert opa. ‘Jij ook,’ zegt hij tegen de vreemde jongen, ‘je krijgt wat van me. Maar eerst moet ik dit lieve beestje kwijt.’
Ze gaan het steegje weer in.
Het is een vreemde optocht.
Kees en Joke lopen voorop, met hun natte badpakken en geplakte haren. Achter hen loopt opa. Hij steekt zijn witte baardje vooruit. En in zijn ogen dansen pretlichtjes. Hij houdt Michiel stevig vast. En achter opa loopt de vreemde jongen. Hij heeft opa's koffertje maar opgepakt.
Ze gaan het tuinpoortje in. En opa stopt Michiel in een ommezientje in zijn hok. Michiel spartelt niet tegen. Zou hij zijn oude baas nog kennen?
| |
| |
‘Ziezo,’ zegt opa tegen de vreemde jongen, ‘nou ben jij aan de beurt. Hoe heet je?’
‘Arie, meneer,’ zegt de jongen.
Opa haalt zijn portemonnaie tevoorschijn. Hij geeft Arie een dubbeltje.
‘Koop hier maar een ijsje voor,’ zegt hij.
Arie lacht. ‘Dank u wel, meneer.’ En dan verdwijnt Arie door het tuinpoortje.
| |
VI
Nu zijn Joke en Kees alleen met opa.
Opa gaat op de tuinbank zitten. Hij trekt een kind op elke knie.
‘Zo, en vertel opa nou maar eens alles.’
Ja, dat zal moeten gebeuren. Joke krijgt er een kleur van als ze aan opa vertelt hoe ze Michiel uit het hok haalde.
‘Mocht dat?’ vraagt opa streng.
Joke buigt het hoofd. Ze schaamt zich. En dan vertelt Kees maar verder. Hij vertelt van de teil met water en van het gat in de tuinmuur.
‘Jullie zijn bengels,’ zegt opa. ‘Weet je wel dat konijnen helemaal niet tegen water kunnen? Daar kunnen ze wel dood van gaan!’
Joke schrikt er van.
‘Dat wist ik niet, Opa,’ zegt ze bedremmeld.
Opa laat hen van zijn knie glijden.
‘En nu ga ik gauw kijken hoe die arme zieke moeder het maakt,’ zegt hij, ‘want dáár kom ik voor. Ik kom hier niet om konijnen te vangen, wat dacht je!’
Gelukkig! Opa lacht alweer.
En dan wordt het nog een fijne middag. Want in die tijd dat Joke en Kees op de konijnenjacht waren, is de dokter bij moeder geweest. En de dokter vond dat moeder goed vooruit gegaan was.
Dàt is heerlijk! Volgende week mag moeder misschien al even van het bed af komen, als ze véél eet en goed doet wat de dokter zegt.
Opa gaat een poosje bij moeder op de slaapkamer zitten.
| |
| |
En in die tijd kleden Joke en Kees zich weer aan. Bennie is ook wakker. En ze zijn allemaal blij, omdat moeder weer beter wordt.
Als ze hun kleren aan hebben, mogen ze even bij moeder komen. Bennie ook.
Ze mogen moeder allemaal een kus geven.
Joke kijkt naar opa. Zou hij het tegen moeder verteld hebben?
Opa trekt Joke en Kees naar zich toe. ‘Vertel het maar als moeder wat beter is, volgende week,’ fluistert opa, ‘moeder wordt nog zo gauw moe.’
‘Hebben jullie een geheimpje met opa?’ lacht moeder.
Maar opa zegt niets. En Kees en Joke zeggen ook niets.
Nu gaan ze allemaal een boterham eten, want vader is ook thuis gekomen. Riek brengt een bordje soep aan moeder, en moeder eet het helemaal leeg. Dat moet ook van de dokter!
Vader bromt als hij het verhaal van Michiel hoort.
‘Jullie treffen het, dat we allemaal zo blij zijn, omdat moeder beter wordt,’ zegt vader, ‘maar ànders....’
Opa brengt Joke en Kees naar bed, dat is een feest.
Als Joke en Kees geknield liggen voor hun bedjes, vragen ze of de Here moeder weer helemaal beter wil maken. En ze vragen óók vergeving voor alle verkeerde dingen, die ze gedaan hebben vandaag.
Nu gaan de kinderen slapen. En opa gaat nog een poosje bij moeder zitten.
Michiel zit weer stil in zijn hok. Hij knabbelt op een broodkorst, die hij van Riek gehad heeft. Hij trekt zijn deftige neus op. Het was een rare middag, denkt Michiel. En zijn oogjes glinsteren.
|
|